Dirk Van Damme: ‘Herwaardeer het Standaardnederlands in het onderwijs’
In Emancipatie, excellentie en eerlijke kansen, een nieuwe bundel met essays en columns, pleit onderwijsexpert Dirk Van Damme onder meer voor een herwaardering van de standaardtaal in Vlaamse scholen. Een voorpublicatie.
Taal is een ontzettend belangrijke component van maatschappelijke ontwikkeling, sociale emancipatie en culturele identiteit. Door middel van taal communiceren we en verbinden we ons tot gemeenschappen. De Vlaamse Beweging, zeker de cultuur-flamingantische variant ervan, het Catalaanse of Baskische onafhankelijkheidsstreven, en het Oekraïense verzet tegen de Russische agressie hebben de taal gemeen als cement voor het streven naar vrijheid en onafhankelijkheid. Taal verbindt, creëert gemeenschap en integreert mensen in een sociaal-culturele omgeving. Maar taal differentieert ook. Aan iemands dialect kan men zijn of haar herkomst herkennen. Lagen in de bevolking creëren hun eigen tussentaal, zoals het ‘verkavelingsvlaams’ – het prachtige neologisme van Geert Van Istendael – van de Vlaamse middenklasse. Door taal worden sociale scheidslijnen getrokken, wordt een sociaal distinctiestreven gevoed en worden mensen uitgesloten.
In onderwijs is taalpolitiek nooit ver weg. Via onderwijs trachtten staten een gemeenschappelijke taal te vestigen, waar bijvoorbeeld Frankrijk in de perifere regio’s van Bretagne, de Languedoc of Frans-Vlaanderen relatief goed in is geslaagd. Maar taalpolitiek in onderwijs was vaak ook een sociale strijd. De strijd voor onderwijs in de taal van het volk, culminerend in de vernederlandsing van de Gentse universiteit in 1930, was niet zozeer een nationalistische, dan wel een strijd voor de emancipatie van de kleine man. Ze moest toelaten dat gewone mensen onderwijs in hun eigen taal, en niet in de taal van de patrons en de bourgeois, het Frans, konden genieten. De beweging voor het Algemeen Beschaafd Nederlands, die tijdens de tweede helft van de twintigste eeuw een stevige stempel op het onderwijs drukte, was een civilisatiebeweging die tot doel had het taalonderscheid tussen de elites en het gewone volk weg te werken en via de taal kinderen uit gewone gezinnen toe te laten op de sociale ladder te klimmen. De progressieve sociaaldemocratische beweging kende in de twintigste eeuw tal van taalpuristen die in correct taalgebruik een vorm van sociale emancipatie zagen. Goede beheersing van de standaardtaal werd gezien als een ticket voor sociale mobiliteit.
Vandaag staat dit idee over standaardtaal als instrument van sociale emancipatie en sociale mobiliteit zwaar onder druk. Filologen en linguïsten verdedigen momenteel een soort taalrelativisme, waarbij talige differentiatie als progressief wordt beschouwd en de status van de standaardtaal onderuit wordt gehaald. Omdat taal evolueert, kan de standaardtaal niet meer beschouwd worden als de referentie en hebben verschillende groepen in de samenleving recht op hun eigen taalvariant. Tussentalen worden dus opnieuw getolereerd. Lerarenopleidingen doen niet veel moeite meer om de dialecten van aspirant-leraren te corrigeren. Taalfouten mogen niet meer in andere vakken dan het Nederlands gesanctioneerd worden. Leraren worden steeds meer tolerant ten aanzien van het door sociale media en smartphones veranderende taalgebruik van jonge mensen. En sommigen, zoals bijvoorbeeld Kristien Hemmerechts, pleiten ervoor minder streng vast te houden aan de regels van de standaardtaal, zoals de dt-regel.
Lerarenopleidingen doen niet veel moeite meer om de dialecten van aspirant-leraren te corrigeren.
Er tekent zich hier een fundamentele tweespalt in het progressieve denken af. Aan de ene kant heb je het idee, dat populair is bij wat oudere generaties progressieven, dat de standaardtaal een vehikel is voor individuele ontwikkeling en sociale mobiliteit. VRT-taalraadsman en SP-volksvertegenwoordiger Marc Galle was een uitgesproken voorbeeld van deze visie, maar vele progressieven deelden en delen nog steeds dezelfde ideeën. Aan de andere kant heb je de taalrelativistische visie, vooral populair bij jongere generaties progressieven, dat taalvariatie natuurlijk is en dat het dus nefast is individuen of groepen het recht te ontzeggen op hun eigen talige expressie door hun de standaardtaal op te leggen. Niet strengheid maar permissiviteit wordt een progressieve waarde. In onderwijsland, maar ook in de bredere samenleving laaien de discussies tussen deze verschillende visies hoog op.
Mij hebben de taalrelativisten nooit kunnen overtuigen. Misschien was het ABN-offensief inderdaad een overdreven civilisatiestreven met cultureel-imperialistische trekken. Maar talige variatie als positief beschouwen en in twijfel trekken dat onderwijs ook tot doel heeft de standaardtaal te ontwikkelen, is mijns inziens aberrant. Door tussentaal, dialect en andere taalvarianten als principieel gelijkwaardig te beschouwen, aanvaardt men een culturele fragmentatie in de samenleving die niet alleen de sociale cohesie bedreigt, maar ook sociale mobiliteit bemoeilijkt en de sociale ongelijkheid door middel van taal bestendigt en versterkt.
Het taalrelativisme is jammer genoeg ver doorgedrongen in het taalonderwijs. Van bij de eerste generaties eindtermen die in de jaren 90 van de vorige eeuw werden ontwikkeld, gingen academische linguïsten pleiten tegen een al te strenge interpretatie van de standaardtaal en voor een functionalistisch communicatieparadigma in het taalonderwijs. Taal moest als een instrument van communicatie worden gezien en enkel de efficiëntie van die communicatie kon de maatstaf zijn van goed taalgebruik. Als men elkaar maar verstaat… Het taalonderwijs moest ook minder elitair worden, dus er werd komaf gemaakt met de klemtoon op literatuuronderwijs, het lezen van boeken werd geleidelijk minder belangrijk bevonden, en schrijven werd al helemaal in de hoek gezet. Taal moest relevant en functioneel zijn in het dagelijkse leven, dus in plaats van literatuur werden krantenartikels en allerlei formele teksten, zoals brieven van overheidsinstanties, het materiaal waarmee leerlingen werden geconfronteerd. Begrijpend lezen werd verengd tot het kunnen identificeren van de kernidee in een inhoudsloze tekst. Het communicatieve paradigma heeft een grote ravage aangericht in het taalonderwijs. Het leesplezier verdween, jongeren werden ‘ontlezen’.
Het taalrelativisme leidt rechtstreeks tot de positieve waardering van meertaligheid. Wie kan er nu tegen meertaligheid zijn, aangezien Vlaanderen voor een stuk zijn welvaart dankt aan de goede vreemde talenkennis van voorbije generaties? Maar in de discussie over meertaligheid gaat het over iets anders. Men stelt principieel dat mensen meerdere talenrepertoires beheersen die in verschillende omstandigheden dienst kunnen doen. Standaardtaal, tussentaal en jongerentaal kunnen dus perfect naast elkaar bestaan. En in steeds meer superdiverse stedelijke contexten, waarin vele talen naast elkaar bestaan, worden meerdere talenrepertoires de normaalste zaak van de wereld.
Talige diversiteit wordt inderdaad de realiteit. Maar diversiteit is op zich geen argument tegen standaarden. Taalrelativisten slaan de bal mis wanneer zij het belang van de kwaliteit van talenkennis miskennen. Kwalitatief hoogstaande en rijke kennis van de standaardtaal staat een goede beheersing van andere talen geenszins in de weg, eerder integendeel. Bij jonge generaties, die minder streng in de standaardtaal zijn opgevoed, is niet alleen de kennis van die standaardtaal sterk verarmd, maar ook de kennis van vreemde talen. Zelfs de kennis van de tweede landstaal, het Frans. Meertaligheid vormt in dit debat vaak een al te gemakkelijk alibi-argument.
De tweespalt in het progressieve denken over taal komt nog het meest tot uiting in de debatten over taalonderwijs voor leerlingen met een migratieachtergrond. Aan de ene kant heb je de visie dat migranten het best zo snel en zo goed mogelijk Nederlands leren. Er worden in OKAN-klassen, NT2-initiatieven en centra voor basiseducatie grote inspanningen gedaan om kinderen en volwassenen uit de migratie competent te maken in de standaardtaal. Deze inspanningen worden onderbouwd door het inburgeringsbeleid van de Vlaamse regering, dat door meerdere partijen wordt gesteund. Recent noemde de Antwerpse taalkundige Frank Van Splunder dit beleid een exponent van de ‘monolinguale taalideologie’. Voor taalrelativisten is in een superdiverse wereld enkel meertaligheid een valide optie, namelijk de erkenning van de gelijkwaardigheid van verschillende talen en taalvarianten.
Te veel migrantenleerlingen combineren arme thuistaal – want toegang tot een rijke moedertaal hebben ze thuis ook niet – met arme onderwijstaal.
Leerlingen met een migratieachtergrond worden geconfronteerd met vele barrières in hun onderwijsloopbaan. Een andere thuistaal dan de onderwijstaal is gerelateerd met minder goede leerresultaten, niet alleen in taal, maar ook in rekenen en wetenschappen. Voor de verdedigers van de standaardtaal kan dit enkel verholpen worden door migrantenleerlingen nog sneller en beter te introduceren in een rijk taalrepertoire in het Nederlands. Taalrelativisten willen integendeel de thuistaal op school introduceren door ze te gebruiken als opstap voor het Nederlands. Dit zou het welbevinden, de zelfzekerheid en zo het schools succes ten goede komen. Deze visie wordt vandaag sterk verspreid in nascholingsinitiatieven voor leraren en geniet een groeiende populariteit bij schoolbegeleiders. Het is een nefaste visie die best stevig weerwerk zou krijgen van elkeen die voor gelijke kansen pleit.
Respect voor thuistaal op school is absoluut belangrijk en er is niets tegen een pragmatische aanpak. Maar de taalrelativistische benadering is heilloos. De wetenschappelijke evidentie is bijzonder dun en ze lijkt eerder gestoeld op een ideologische sympathie voor migranten en een politieke keuze tegen discriminatie. Pleidooien voor de standaardtaal worden door taalrelativisten dan ook geassocieerd met nationalisme en zelfs extreemrechts gedachtegoed. Maar een sterk pleidooi voor Nederlands als onderwijs- en standaardtaal is helemaal geen uiting van discriminatie of een miskenning van diversiteit, zoals vaak wordt beweerd. Het is een pleidooi voor rijke taalbeheersing, die leerlingen met een migratieachtergrond tot succes op school en in het latere leven kan leiden. Het is een pleidooi voor kansengelijkheid en emancipatie. Te veel migrantenleerlingen combineren arme thuistaal – want toegang tot een rijke moedertaal hebben ze thuis ook niet – met arme onderwijstaal. Voor cognitieve ontwikkeling, slagen op school en aan de universiteit, sociale integratie, professioneel succes en zoveel meer is een rijke beheersing van de standaardtaal onontbeerlijk. Kansen geven aan leerlingen met een migratieachtergrond doe je best door de barrières zo snel en zo goed mogelijk weg te werken. Goede, rijke kennis van het Nederlands zorgt voor kansen.
Dirk Van Damme professor onderwijskunde. Hij werkte onder meer als directeur van de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR), afgevaardigd bestuurder van het GO! en kabinetschef van minister Frank Vandenbroucke. De voorbije dertien jaar was hij hoofd van het centrum voor onderwijsonderzoek van de OESO.
Dirk Van Damme, Emancipatie, excellentie en eerlijke kansen – Een progressieve visie op Onderwijs, Academic & Scientific Publishers (ASP) i.s.m. Samenleving & Politiek (SamPol), 276 blz., 22,50 euro. Verschijnt op 30 augustus.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier