Directeur Havenschool Zeebrugge: ‘Zonder leerlingen tso en bso zou de samenleving niet meer draaien’
‘Ik begrijp heel goed de wanhoop van veel leerkrachten uit het beroepsonderwijs’, zegt Joke Knockaert, directeur van de Havenschool VTI Zeebrugge. ‘Ze willen hun leerlingen alle kansen geven, maar daarbij lopen ze de hele tijd tegen allerlei grenzen aan.’
Tijdens het gesprek kijkt de directeur van Havenschool VTI Zeebrugge geregeld naar Flack, de hoogbejaarde schoolhond, die op een groot, grijs kussen ligt te slapen. ‘Voor veel van onze leerlingen is het schoolleven heel stresserend. Toen ik manieren zocht om hun welzijn te verhogen, stootte ik op onderzoek waaruit blijkt dat een schoolhond kinderen kan helpen om met hun emoties om te gaan’, legt ze uit. ‘Alleen al door Flack te aaien of even tegen hem te praten, worden ze vaak een pak rustiger.’
Wanneer we Knockaert spreken, moet het nieuwe schooljaar nog beginnen. In de loodsen en magazijnen van de school wachten vrachtwagens, automotoren, heftrucks en pallets op de terugkeer van de leerlingen. ‘Stilte voor de storm’, lacht ze. ‘Maar we zijn er weer helemaal klaar voor. Het enige wat nog ontbreekt, is een ingenieur die in de derde graad mechatronica wil geven. Al drie maanden ben ik naar zo iemand op zoek. Het probleem is dat we in het beroepsonderwijs in dezelfde vijver met knelpuntberoepen vissen als veel bedrijven. Het loon in het onderwijs is niet slecht, zeker niet voor mensen met een masterdiploma, maar een ingenieur kan nog altijd meer verdienen in de private sector. Zo dreigen we in een vicieuze cirkel te belanden: als wij geen geschikte leerkrachten vinden om onze leerlingen op te leiden, dan zal het tekort aan technisch personeel straks nog groter worden.’
Zijn er nog altijd te weinig jongeren die voor een technisch beroep kiezen?
Joke Knockaert: Natuurlijk. Dat is een van de redenen waarom we ons sinds vorig jaar als havenschool profileren. Dat ligt ook voor de hand: onze school, die technisch en beroepsonderwijs aanbiedt, staat midden in een havengebied waar bedrijven smeken om personeel met een heel specifieke technische scholing. Dus zijn we met die werkgevers aan tafel gaan zitten en hebben we hen gevraagd wat ze precies nodig hebben. Op basis daarvan passen we ons aanbod gaandeweg zo veel mogelijk aan de noden van de haven aan.
In de richting organisatie en logistiek leggen we bijvoorbeeld de nadruk op het laden, lossen en opslaan van goederen in een magazijn. Binnenkort zullen we ook de opleiding assistent internationaal goederenvervoer organiseren, waarin jongeren alles leren over de administratieve kant van transport over land en zee. Doordat we onze opleidingen in samenspraak met grote bedrijven ontwikkelen, kunnen we ze veel beter op de arbeidsmarkt afstemmen. Dat loont ook: haast al ons leerlingen vinden na hun afstuderen binnen de kortste keren werk.
‘Haast al ons leerlingen vinden na hun afstuderen binnen de kortste keren werk.’
Kiezen jongeren die zich hier inschrijven heel bewust voor een carrière in de haven van Zeebrugge?
Knockaert: Ik ken eerlijk gezegd maar weinig twaalfjarigen die al dromen van een toekomst in de haven, maar er zijn wel behoorlijk wat leerlingen die vol overtuiging voor de richting transport en logistiek kiezen. We hebben hier jongens uit Nieuwpoort die zo graag vrachtwagenchauffeur willen worden dat ze bereid zijn om elke dag 2,5 uur met de kusttram te reizen. In andere richtingen groeit de interesse van de leerlingen meestal tegen de tijd dat ze naar de derde graad gaan. Vergeet niet dat velen van hen niet uit overtuiging voor deze school hebben gekozen.
Waarom schrijven ze zich dan in?
Knockaert: Vaak omdat ze nergens anders meer terechtkunnen. Dat zijn dan leerlingen met zware gedragsproblemen, een groep die almaar groter wordt. Nadat ze in een paar jaar tijd wel vier of vijf keer van school zijn gestuurd, belanden ze uiteindelijk bij ons. Wij hebben niet voor niets de reputatie een soort eindhalte te zijn. Als het hier niet lukt, dan is er eigenlijk geen alternatief meer. Vroeger bestond er nog een vangnet voor jongeren die ook in het beroepsonderwijs niet konden aarden: het deeltijds beroepsonderwijs (dbso). Jammer genoeg is dat opgegaan in het systeem van duaal leren. Dat houdt in dat jongeren een of twee dagen per week naar school gaan en de rest van de tijd op de werkvloer worden opgeleid. Het probleem is dat een deel van de doelgroep niet aan de voorwaarden kan voldoen. Zo moet je al een werkplek hebben voor je aan zo’n opleiding mag beginnen. Voor veel leerlingen, die niet arbeidsrijp of arbeidsbereid zijn, is dat echt niet haalbaar. Dus blijven ze in het beroepsonderwijs hangen of vallen ze helemaal uit de boot.
‘Hulp bij studiekeuze? Al die zelftests maken de verwarring alleen maar groter’
Zet u zelf weleens een leerling buiten de deur?
Knockaert: Gemiddeld worden hier elk schooljaar vijftien leerlingen weggestuurd omdat het echt niet meer gaat. Elke keer weer lig ik daar letterlijk wakker van. Nochtans gaat er aan zo’n uitsluiting altijd een hele weg vooraf, want wij halen alles uit de kast om leerlingen zo lang mogelijk aan boord te kunnen houden. Zo hadden we hier een jongen die zulke zware gedragsproblemen vertoonde dat we hem onmogelijk nog tussen andere leerlingen in een klas konden zetten. Hij aanvaardde geen enkele vorm van gezag en we slaagden er ook niet in om hem bij te sturen. In plaats van samen met zijn klasgenoten les te volgen, kreeg hij een dag per week opdrachten van een leerlingenbegeleider. Zo hoefden we hem niet weg te sturen en kreeg hij nog de kans om zich te herpakken.
‘Gemiddeld worden hier elk schooljaar vijftien leerlingen weggestuurd omdat het echt niet meer gaat.’
Maar er zijn natuurlijk grenzen. Wanneer een leerling de leerkrachten uitscheldt, agressief wordt en met tafels begint te gooien, komen zijn klasgenoten op den duur niet meer aan leren toe. Als directeur moet ik ook zorg dragen voor de andere leerlingen en voor mijn team. Geregeld staat een van de leerkrachten in tranen voor mijn deur – mensen onderschatten dat. Onze leraars staan meestal in hun eentje voor een klas waar niet één maar wel tien leerlingen met zware problemen zitten. Probeer dan maar eens praktijkles te geven in een atelier waar het ook nog eens heel belangrijk is dat iedereen zich aan de veiligheidsvoorschriften houdt.
Wat gebeurt er met zo’n leerling als u hem uiteindelijk wegstuurt?
Knockaert: Dan blijven wij hem, samen met het Centrum voor Leerlingenbegeleiding (CLB), opvolgen tot er een nieuwe school is gevonden. Dat kan soms wel maanden duren, en ondertussen zit die leerling gewoon thuis. Meestal gaan we dan in het Lokaal Overlegplatform (LOP), waarin alle onderwijspartners van Brugge zijn vertegenwoordigd, op zoek naar een oplossing. Weinig directies staan te springen om iemand in te schijven die al van vijf andere scholen is weggestuurd. In principe mogen beroepsscholen een leerling alleen weigeren als zijn richting volzet is, tenzij ze kunnen aantonen dat de draagkracht van de klas in kwestie is bereikt. In de praktijk zijn er steeds meer scholen die van die uitzonderingsmaatregel gebruikmaken. Ik heb er wel begrip voor.
Waarom?
Knockaert: Omdat veel klassen zo al heel uitdagend zijn. Neem de B-stroom in de eerste graad, waar leerlingen belanden die geen getuigschrift lager onderwijs hebben behaald. Sommigen zijn nooit verder geraakt dan het derde of vierde leerjaar, maar wanneer ze twaalf jaar worden mogen ze toch naar het secundair onderwijs overstappen. Daar moeten we het echt eens over durven te hebben, al weet ik ook niet meteen wat de oplossing is. Het gevolg is in elk geval dat er in de B-stroom leerlingen zitten die op het niveau van een kind uit het derde leerjaar zijn blijven hangen. Sommigen hebben ook een zware problematiek, van ontwikkelingsstoornissen tot gedragsproblemen of een verstandelijke beperking. In de loop van het schooljaar komen daar dan nog jongeren bij die na een tuchtprocedure van een andere school zijn weggestuurd. Dan is het toch niet zo gek dat een directeur op een bepaald moment zegt dat de draagkracht van de klas is bereikt?
‘Kies niet te snel voor een diploma waar je rijk mee kunt worden’
Scholen krijgen toch extra ondersteuning als ze veel kinderen met speciale leerbehoeftes en zorgnoden hebben?
Knockaert: Dat klopt. Ik ben heel blij dat wij een beroep kunnen doen op een rist leerondersteuners, maar ook zij kunnen onmogelijk alle problemen opvangen. Wij hebben hier leerlingen die in armoede leven en zelfs niet weten waar ze ’s nachts zullen slapen. Anderen hebben heel zware psychische problemen. Voor hen zouden we eigenlijk professionele hulpverlening moeten kunnen inschakelen, maar doordat de vraag zo veel groter is dan het aanbod lopen de wachttijden op. Meer dan een half jaar heb ik allerlei instanties gesmeekt om een jongen van zestien van ons over te nemen. Op school was er geen land met hem te bezeilen. Hij zwalkte van de ene schorsing naar de andere, was agressief en stelde in de klas seksueel grensoverschrijdend gedrag. Ik vermoedde zelfs dat hij beter een tijdje kon worden opgenomen. Toch heb ik hem zo lang mogelijk bij ons gehouden. Hij was thuis al aan de deur gezet, en ik besefte maar al te goed dat de school zijn laatste houvast was. Maar eigenlijk is een gewone school niet uitgerust om met zulke zware problemen om te gaan.
Hoe reageren uw leerkrachten daarop?
Knockaert: Ook zij zijn bereid om heel ver te gaan, maar soms kunnen ze echt niet meer. Hun grootste frustratie is dat ze zo veel energie moeten investeren in het opvoeden van hun leerlingen dat ze soms amper tijd overhouden om hun vakkennis over te dragen. Het helpt ook niet dat er binnen een klas vaak grote niveauverschillen zijn. De ene leerling heeft geen idee hoe hij de oppervlakte van een vierkant moet berekenen, de andere heeft al heel wat technische kennis opgebouwd. Aangezien veel leerkrachten de reflex hebben om zich te richten op degenen die niet goed kunnen volgen, beginnen sterkere leerlingen zich op den duur te vervelen en gaan sommigen zich zelfs misdragen. En zo wordt het nóg moeilijker om de leerachterstand weg te werken. Ik begin me zelfs af te vragen of we op den duur nog de vaklui zullen kunnen vormen die we eigenlijk zouden moeten afleveren. Mensen denken vaak dat een praktijkgerichte opleiding gemakkelijk is, maar dat is natuurlijk niet zo. Een beroep als elektricien of koeltechnicus vergt ook heel wat theoretische kennis, en dat is voor veel van onze leerlingen een grote uitdaging. In het vijfde jaar elektriciteit zitten vandaag jongeren die nog altijd niet in staat zijn om de regel van drie toe te passen terwijl ze eigenlijk de wet van Ohm zouden moeten kennen. Niet alleen hebben we leerlingen die hier niet op hun plaats zitten, we slagen er ook veel te weinig in om die jongeren aan te trekken die wel perfect in onze school zouden passen.
Hoe komt dat?
Knockaert: Vooral doordat het beroepsonderwijs nog altijd met een heel negatief imago kampt. De meeste ouders hebben het liefst dat hun kind zo hoog mogelijk mikt en dus schrijven ze het liever in het aso in. Dat is nog erger geworden sinds er in het aso STEM-opleidingen worden aangeboden, want daardoor kunnen ook jongeren die in techniek zijn geïnteresseerd daar terecht. Het gevolg is dat heel wat leerlingen in een onderwijsvorm belanden die niet bij hen past. Ze kunnen vaak niet volgen, vinden de lessen niet interessant en behalen slechte resultaten. Tegen de tijd dat ze bij ons in het tso of bso terechtkomen, zijn ze soms al schoolmoe. Het mooie is wel dat veel van die jongens en meisjes hier na verloop van tijd helemaal openbloeien. Nadat ze jaren in een klas hebben zitten luisteren naar de een of andere theorieles, staan ze plots in een atelier waar ze alles zelf mogen uitproberen. Dan zie je hun zelfvertrouwen dag na dag groeien. Daarom vind ik het ook zo onbegrijpelijk dat de Vlaamse overheid nu weer maatregelen heeft genomen die de ongelijkheid tussen praktijkgerichte en theoretische opleidingen nog versterken.
‘De samenleving blijft neerkijken op jongeren die een beroepsopleiding volgen. Dat is niet alleen onbegrijpelijk maar ook zorgwekkend.’
Welke maatregelen bedoelt u?
Knockaert: Tot voor kort kreeg een leerling na het zesde jaar beroepsonderwijs een getuigschrift en na het zevende jaar een diploma secundair onderwijs. Zo’n diploma was evenveel waard als in het aso en het tso en gaf ook toegang tot het hoger onderwijs. Vanaf dit schooljaar wordt er echter een nieuw systeem ingevoerd. Leerlingen hoeven geen zevende jaar beroepsonderwijs meer te volgen om een secundair diploma te behalen. Iedereen die slaagt voor het zesde jaar krijgt er een.
Op zich zou dat een goede zaak zijn, maar om de een of andere reden vond de overheid het nodig om twee categorieën van diploma’s in het leven te roepen. Wie afstudeert in het aso of tso krijgt straks een diploma secundair onderwijs niveau vier, waarmee hij of zij aan een bacheloropleiding kan beginnen. Leerlingen uit het bso, daarentegen, behalen een diploma niveau drie. Dat geeft pas toegang tot een hogere studie als ze eerst nog een schakeljaar met algemene vakken volgen. Zelfs als ze al een zevende jaar hebben gedaan. Leerlingen worden dus gestraft omdat ze beroepsgericht onderwijs hebben gevolgd. Wat het nog erger maakt, is dat mensen die dezelfde opleiding in het volwassenenonderwijs volgen wel meteen verder mogen studeren. Zónder schakeljaar. Het lijkt wel alsof de overheid moedwillig het signaal wil geven dat een diploma van het beroepsonderwijs minderwaardig is.
Is de bedoeling van beroepsonderwijs niet net om jonge mensen klaar te stomen voor de arbeidsmarkt in plaats van voor het hoger onderwijs?
Knockaert: Onze leerlingen kunnen na het zesde of zevende jaar inderdaad meteen beginnen te werken. Maar elk jaar zijn er ook die aan een bacheloropleiding beginnen. Velen van hen slagen daar uiteindelijk ook voor. Dat zijn dan, bijvoorbeeld, leerlingen verzorging die een bachelor verpleegkunde volgen. Ik vrees dat zij door dat nieuwe systeem ontmoedigd zullen worden om voort te studeren.
Wat moet er volgens u gebeuren om meer leerlingen met aanleg voor praktijkgerichte opleidingen naar uw school te lokken?
Knockaert: Essentieel is dat we het negatieve imago van het beroepsonderwijs kunnen keren, maar dat is natuurlijk heel moeilijk. Zelf probeer ik keer op keer uit te leggen dat er een echte war for talent bezig is voor technische beroepen. Van werkgevers uit de haven hoor ik dat iemand die technisch geschoold is vandaag vaak betere carrièrekansen heeft dan een master in de ingenieurswetenschappen. Door de onregelmatige uren verdient zo’n vakman in veel gevallen zelfs meer. Heel wat bedrijven bieden technisch personeel ook mooie voorwaarden aan. Er zijn zelfs vrachtwagenchauffeurs die een salariswagen krijgen. Maar toch blijft de samenleving neerkijken op jongeren die een beroepsopleiding volgen. Alsof dat tweederangsonderwijs zou zijn. Dat is niet alleen onbegrijpelijk maar ook zorgwekkend. Een haven kan nu eenmaal niet draaien zonder geschoolde magazijniers, koeltechnici en mecaniciens. En dat geldt bij uitbreiding voor de hele samenleving.
Joke Knockaert
1970: Geboren in Brugge.
Studies: Bachelor sociaal werk (Sociale Hogeschool Gent), master in de agogiek (VUB).
2000-2014: Docente aan de Arteveldehogeschool.
2014-2019: Adjunct-directeur CVOSG volwassenenonderwijs Brugge en Oostkamp.
2019-nu: directeur Havenschool VTI Zeebrugge (technische en beroepsschool).
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier