Wim Vandenbussche

‘De wereldwijde studie van het Nederlands is een passage waard in het Vlaamse regeerakkoord’

Wim Vandenbussche Voorzitter van de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek

‘Een slim taalbeleid stopt niet aan de landsgrenzen’, schrijft Wim Vandenbusschen (VUB). Hij heeft een aantal aanbevelingen voor de onderhandelaars die momenteel een nieuwe Vlaamse regering op poten proberen te zetten.

“Neerlandistiek verdwijnt in Noorwegen” was de verontrustende titel van een persbericht dat de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek uitstuurde bij het begin van de zomer. De Universiteit van Oslo wil omwille van de lage studentenaantallen niet langer investeren in personeel en werkingsmiddelen voor de bacheloropleiding Nederlands, en doekt het programma definitief op. Het leest als de kroniek van een aangekondigd einde: wat decennialang een succesvolle en volwaardige studie was, werd langzaam afgebouwd tot een ‘minor’ binnen de talenstudies, die uiteindelijk te weinig opbracht om rendabel te zijn. Wie in het hoge noorden Nederlands wil studeren, kan voortaan enkel nog terecht bij de bacheloropleiding in Stockholm of een bescheidener module in Helsinki.

Vrolijker nieuws kwam er uit Sheffield: daar viert de neerlandistiek haar 75-jarige jubileum met een congres, een cultureel programma en officiële luister. Alleen blijkt ook die opleiding al jarenlang voortdurend voor haar bestaansrecht te moeten strijden binnen de universiteit, los van haar succes en excellentie. Buitenlandse universiteiten beknibbelen op professoraten, en schrappen of verschuiven mandaten naar opleidingen die lucratiever of sexyer zijn. Zo is er op dit ogenblik geen enkel hoogleraar Nederlands in het Verenigd Koninkrijk meer (in Londen waren er tien jaar geleden nog drie). Ook in Frankrijk moeten de drie leerstoelen Nederlands het zonder professeur stellen. Die ‘handicap’ maakt het moeilijk om onderzoeksmiddelen en doctoraatsstudenten aan te trekken, en weegt ook op de impact en de zichtbaarheid van een instituut binnen een universiteit.

En toch: met meer dan 200 opleidingen in een veertigtal landen bloeit de internationale neerlandistiek onmiskenbaar. Naast de succesverhalen over de grote studentaantallen in Centraal-Europa en Duitsland, is er een wereldwijde dynamiek van lokale afdelingen en samenwerkingsverbanden met een volwaardige wetenschappelijke uitstraling.

Die academische hoogconjunctuur is evenwel uiterst kwetsbaar in een universitair landschap dat steeds meer geregeerd wordt door wetten van markt en opbrengst. Buitenlandse universiteiten hebben uiteraard het volste recht om hun eigen middelen naar eigen inzichten te besteden, maar voor de taal- en cultuurstudies is structurele steun uit de moedertaalregio een onmisbaar fundament om te kunnen overleven in die internationale context. Niet alles van waarde is weerloos, maar de ‘soft power’ van de Alliance Française, het Goethe Institut, het Instituto Camões en andere cultuurpijlers schraagt wereldwijd onmiskenbaar het prestige van filologie-opleidingen.

Ook Vlaanderen liet zich niet onbetuigd voor de internationale opleidingen neerlandistiek, maar moet dat de volgende jaren ook absoluut blijven doen. Een belangrijk deel van het onderzoek naar ‘onze’ taal en cultuur gebeurt op dit ogenblik immers al in het buitenland, en bepaalde specialismen worden zelfs in hoofdzaak ‘extra muros’ afgedekt – denk aan de literaire vertalers die Nederlandstalige schrijvers een wereldwijd bereik geven. Die expertise is dus essentieel en moet geborgd blijven.
Wie oppert dat er moeilijke keuzes gemaakt moeten worden in budgettair uitdagende tijden, weet best ook dat de economische meerwaarde van een buitenlandse opleiding Nederlands reëel is voor bedrijven en dienstverleners die over de eigen grenzen opereren. Recente studies van Taalunie hebben dat voor Italië, Polen en Frankrijk glashelder uitgelegd.

De nieuwe Vlaamse Regering heeft dus de plicht om de internationale neerlandistiek in woord en daad te blijven ondersteunen, of het nu om academische, culturele of economische overwegingen is. Volgende drie suggesties kunnen de onderhandelaars hopelijk inspireren.

1. Bestendig en verhoog de Vlaamse steun aan de Taalunie

De Taalunie is en blijft het unieke orgaan waarmee Vlaanderen, Nederland en Suriname het Nederlands ondersteunen. Na woelige jaren staat die eerbiedwaardige instelling voor een nieuwe start, en kan ze als prestigieuze gangmaker alle betrokken partijen verenigen achter haar missie. Het structurele budget van de Taalunie bleef de voorbije jaren evenwel onveranderd. Na tijden van uitslaande inflatie betekent dat in de praktijk dat er steeds minder mogelijk is met de beschikbare middelen, terwijl de noden groot zijn.
Bij de hoogmis voor het 100ste comité van ministers van de Taalunie konden de regeringen in lopende zaken geen voorschot nemen op een volgende regeerperiode, maar bij deze regeringsvorming kan dat nu wel. Ga daarom in dialoog met de Nederlandse ministers voor cultuur en onderwijs, en maak eindelijk een echte prioriteit van taal- en cultuurbeleid. Oormerk daarom nu extra middelen voor de internationale neerlandistiek en zorg ervoor dat die integraal terecht komen bij de buitenlandse opleidingen, zonder ‘strijkstokeffect’ dat geld laat kleven aan Haagse of Brusselse structuren. Vlaanderen draagt op dit ogenblik jaarlijks 50 cent (0,5 euro) per Vlaming bij aan de werking van de Taalunie. Er is dus enige ruimte voor ambitie.



2. Investeer in een slim flankerend Vlaams taal- en cultuurbeleid

Zowel Vlaanderen als Nederland leggen eigen beleidsaccenten voor taal en cultuur, buiten de Taalunie om. Vlaanderen sponsort bijvoorbeeld een aantal prestigieuze leerstoelen in het buitenland, onder andere in de Verenigde Staten en in Paderborn (Duitsland). Nederland doet hetzelfde, maar besliste eind 2022 bovendien om jaarlijks 1 miljoen euro extra structureel te bestemmen voor de ondersteuning van internationale studenten en docenten Nederlands – Vlaanderen stond erbij en keek ernaar.

Vlaanderen heeft met het netwerk van Vlaamse Vertegenwoordigers nochtans een uitgelezen structuur om heel doelgericht de neerlandistiek te ondersteunen in de regio’s die sociaaleconomisch en politiek belangrijk zijn voor het eigen beleid. Op dit ogenblik spelen die vertegenwoordigers die rol al met verve en succes, weze het met heel beperkte middelen. Universiteiten zijn daarvan terecht onder de indruk, en het werk van die vertegenwoordigers maakt een wezenlijk verschil. Versterk daarom het budget van elke vertegenwoordiging dus met een bestemd budget voor de lokale neerlandistiek, en gebruik dat voor onderwijs- en onderzoeksondersteuning, contacten tussen universiteiten en Vlaamse overheden en bedrijven, culturele activiteiten, en het uitzenden van Vlaamse ‘cultuurmakers’ in de brede zin van het woord.

3. Rol een fellowship-programma uit voor inkomende en uitgaande onderzoekers rond Nederlandse taal, letteren en cultuur

Buitenlandse universiteiten zijn geneigd om zelf te investeren in taal – en cultuuropleidingen wanneer ze kunnen rekenen op extra steun van buitenaf. Concreet: waar een uitwisselingsprogramma bestaat voor Vlaamse of Nederlandse gastonderzoekers (“fellows”), is het makkelijker lobbyen voor een permanente bestaffing voor de lokale neerlandistiek. Vlaamse gastonderzoekers zorgen niet enkel voor academische zuurstof en inspiratie op buitenlandse instellingen, ze komen na een semester steevast ook terug met ervaringen en netwerken die jarenlang een meerwaarde opleveren voor het vak en hun Vlaamse instelling. Omgekeerd hebben onze Vlaamse onderzoekers en studenten ook alle belang bij langdurige contacten met de buitenlandse neerlandistiek.
De volgende Vlaamse Regering kan (bijvoorbeeld via het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek-Vlaanderen) een fellowship-programma voor taal, letteren en cultuur uitrollen onder de noemer van “academische diplomatie”, in eerste instantie in een aantal regio’s waar ze nu al een vertegenwoordiger heeft, en waar de neerlandistiek die ondersteuning prioritair nodig heeft.  Het systeem van geoormerkt onderzoeksgeld bestaat, de methodiek van fellowships is gekend, en het kostenplaatje voor een tiental fellows per jaar is bescheiden in vergelijking met de steun voor industriële ontwikkeling en onderzoek.

In de zomer van 2025 komt het wereldcongres voor de neerlandistiek – het Colloquium Neerlandicum van de IVN – voor het eerst in meer dan zestig jaar terug naar Brussel, met naar alle waarschijnlijkheid openingswoorden van Vlaamse excellenties. Naast de obligate wensen voor een mooie toekomst van het Nederlands horen Vlaamse en internationale neerlandici dan hopelijk ook welke concrete nieuwe stappen de Vlaamse Regering ondernam om de toekomst van hun vakgebied te verzekeren.

Wim Vandenbussche is voorzitter van de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek en gewoon hoogleraar aan de Vrije Universiteit Brussel.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content