De Leraarskamer van Vlaams-Brabant en Brussel: ‘Laten we wat minder zorgzaam omgaan met leerlingen met zorgnoden’

Seppe De Peuter: ‘Een kind krijgt een label, daar worden maatregelen aan gekoppeld en dat verandert zes jaar lang niet meer.’   © Sander Van Damme
Ann Peuteman
Ann Peuteman Redactrice bij Knack

Krijgen leerlingen soms te veel hulp en ondersteuning? ‘In de loop der jaren zijn we steeds meer voor hen gaan doen en daardoor hebben we hun zelfredzaamheid ondermijnd’, klinkt het in De Leraarskamer van Vlaams-Brabant en Brussel.

Deze week komen de vijf provinciale Leraarskamers van Knack voor de derde keer dit schooljaar samen. Allemaal hebben ze het over hetzelfde thema: de toename van leerlingen met speciale (zorg)noden. Dat gaat van dyslexie, ASS en ADHD tot angststoornissen en lege brooddozen. In Go! Atheneum Vilvoorde discussieerde de Leraarskamer van Vlaams-Brabant en Brussel onder leiding van Philippe Cuylaerts, leerkracht Frans, over de extra hulp en ondersteuning die leerlingen met speciale onderwijsnoden krijgen, en het effect daarvan op de rest van de klas.

Hebben jullie zelf veel leerlingen met speciale noden in de klas?

Zahra Choua (leerkracht gedrags- en maatschappijwetenschappen): In de Brusselse school waar ik lesgeef, hebben we een heel divers publiek met uiteenlopende zorgnoden, zoals problemen met taalontwikkeling of leerstoornissen. Allemaal samen zal dat toch wel 30 tot 40 procent van onze leerlingen zijn.

Seppe De Peuter (leerkracht geschiedenis): Ook wij hebben leerlingen met alle mogelijke zorgnoden, van leerproblemen tot ontwikkelingsstoornissen. Daarnaast hebben we een OKAN-afdeling, en die jongeren hebben natuurlijk ook speciale noden. Omdat dat allemaal samen wel heel veel werd, is er een tijd geleden beslist om zogenaamde brede basiszorg voor álle leerlingen op te zetten. Dat kan, bijvoorbeeld, betekenen dat iedereen – en dus niet alleen jongeren met een zorgnood – extra tijd kunnen krijgen voor proefwerken of toegang hebben tot ingevulde blaadjes. Toch krijg ik vaak de vraag om voor sommige leerlingen nóg verder te gaan.

Greet Coomans (leerkracht opvoedkunde): Ik denk dat ongeveer de helft van onze leerlingen zorgnoden heeft. Brede basiszorg is zo vanzelfsprekend geworden, dat ik niet eens kan opsommen wat we allemaal doen. De vraag is wel hoever we daarin mogen gaan. Een leerling zei eens tegen me: ‘Ik hoef niet te lezen, want ik heb dsylexie.’ Terwijl die net heel veel zou moeten lezen, want anders zal hij het nooit kunnen. Dat weet ik zelf maar al te goed, want ik ben ook dyslectisch.

We moeten kinderen met speciale noden dus ondersteunen, maar we mogen ze zeker niet pamperen. Jammer genoeg slaat de slinger tegenwoordig vaak in die richting door. Lukt iets niet goed, dan staat er meteen iemand klaar om een leerling te helpen of hulpmiddeltjes aan te reiken. Begrijp me niet verkeerd: het is positief dat er tegenwoordig veel tools bestaan – zelf had ik zonder die hulpmiddelen nooit mijn thesis kunnen schrijven – maar we moeten wel goed nadenken hoe en wanneer we die gebruiken.

‘Een van mijn oud-leerlingen die destijds door zware dyslexie geen letter kon lezen, is nu afgestudeerd als burgerlijk ingenieur.’

De Peuter: In de 22 jaar dat ik ondertussen lesgeef, zijn we steeds meer voor onze leerlingen gaan doen. Daardoor is hun zelfredzaamheid kleiner geworden en komen ze minder tot leren. Vaak voelt het alsof ik alleen nog aan het opvoeden ben en amper aan lesgeven toekom.

Laura Buelinckx (leerkracht Nederlands): In het onderwijs zetten we steeds meer in op ‘het eigenaarschap van de leerling’ en ‘zelfregulerend studeren’ – en al die andere leuke termen die uit het bedrijfsleven zijn overgewaaid. Maar als puntje bij paaltje komt, is dat vaak niet haalbaar. Veel leerlingen kunnen dat gewoon niet.

Jesse Van de Kerckhove (boekenjuf in het lager onderwijs): Aan de andere kant, kinderen die vroeger een vogel voor de kat zouden zijn geweest, kunnen vandaag vaak wel in de goede richting evolueren. Toen ik 27 jaar geleden in het onderwijs begon, werd een leerling met een leer- of ontwikkelingsstoornis als een moeilijk of speciaal kind beschouwd. Kinderen met, bijvoorbeeld, een autismepectrum (ASS) kregen geen extra zorg, en daarom slaagden ze vaak niet in het secundair onderwijs. Nu lukt dat in veel gevallen wel doordat we in de lagere school veel tijd uittrekken om hen de nodige vaardigheden aan te leren. Een van mijn oud-leerlingen die destijds door zware dyslexie geen letter kon lezen, is nu afgestudeerd als burgerlijk ingenieur.

De Leraarskamer van Vlaams-Brabant en Brussel. Bovente rij (v.l.n.r.): moderator Philippe Cuylaerts en Seppe De Peuter. Ondertse rij (v.l.n.r.): Zahra Choua, Jesse Van de Kerckhove, Greet Coomans en Laura Buelinckx. © Sander Van Damme

Sommigen wijten de dalende onderwijskwaliteit aan het toenemende aantal leerlingen met zorgnoden. Zijn jullie het daarmee eens?

De Peuter: Als veel leerlingen niet over de lat raken, dan wordt die nogal gemakkelijk verlaagd. Terwijl je dat zeker niet mag doen. Eigenlijk moet je dan zeggen: ‘Beste leerlingen, ik vind het echt ellendig dat jullie niet zijn geslaagd. Ik zal jullie helpen om over de lat te raken, maar ze blijft wel liggen waar ze ligt.’ Alleen lijkt het almaar moeilijker te worden om dat standpunt te verdedigen. Ook tegenover ouders, die vaak komen klagen dat ze de leerstof van hun kind veel te moeilijk vinden.

‘Als je de lat lager legt, duw je iederéén mee naar beneden. Heel zorgwekkend vind ik dat.’

Buelinckx: Wij moeten bijvoorbeeld onze cursus helemaal ingevuld online zetten zodat alle leerlingen die kunnen inkijken. Die vraag kwam aanvankelijk vanuit de leerlingenbegeleiding met het oog op jongeren met speciale onderwijsnoden, maar uiteindelijk werd beslist om dat voor iedereen te doen. Terwijl ik met een eigen cursus werk en verwacht dat mijn leerlingen notitie nemen.

Van de Kerckhove: Het leesniveau van onze leerlingen daalt, zo blijkt uit het internationale PIRLS-onderzoek. Het grootste drama is dat het niet de zwakste maar wel de sterkste lezers zijn die achteruitgaan. Als je de lat lager legt, duw je iederéén mee naar beneden. Heel zorgwekkend vind ik dat.

Choua: Als je als leerkracht veel aandacht moet besteden aan zorgnoden en veel moet differentiëren, heb je simpelweg minder tijd om de leerstof over te brengen of in te oefenen. Wij zien zorgnoden ook als iets waar we heel zorgzaam mee moeten omgaan waardoor we geneigd zijn om het in de klas wat trager en rustiger aan te doen.

Van de Kerckhove: Ik geloof nochtans dat we kinderen met zorgnoden vaak helemaal niet zo zorgzaam moeten behandelen. We moeten ze net uitdagen zodat ze met hun leerstoornis leren omgaan.

De Peuter: Daar ben ik het mee eens, maar die vrijheid hebben we niet altijd. Sommige ouders zeggen: ‘Mijn kind heeft een stoornis en dus zullen wij je zeggen hoe je het moet aanpakken.’ Dan wordt – vaak in samenspraak met de leerlingenbegeleiding – beslist dat die leerling bijvoorbeeld geen spreekopdrachten hoeft te doen of dat ik hem alleen in de klas mag laten spreken als er geen andere leerlingen aanwezig zijn.

Natuurlijk wil ik luisteren naar de mening van de ouders, maar als leerkracht zou ik meer vrijheid willen hebben om op zoek te gaan naar de mogelijkheden van de leerling in kwestie. Een nieuw schooljaar met een nieuwe leerkracht, dat zou voor hem een kans kunnen zijn om het toch eens te proberen. In de praktijk gebeurt dat meestal niet. Een kind krijgt een label, daar worden maatregelen aan gekoppeld en dat verandert zes jaar lang niet meer. Zijn ontwikkeling wordt dus stopgezet omdat hij een bepaald probleem heeft. Ontzettend frustrerend vind ik dat.

De foto’s van de samenkomsten van de Leraarskamers van Knack worden afwisselend gemaakt door drie fotografiestudenten van het KASK & Conservatorium Gent. Sander Van Damme nam dit keer de Leraarskamer van Vlaams-Brabant en Brussel voor zijn rekening.

Partner Content