De Leraarskamer van Knack: ‘Omgaan met hoogbegaafde leerlingen? Daar weten we veel te weinig van’

De meeste Vlaamse scholen investeren ontzettend veel in leerlingen die moeilijk meekomen of een leerstoornis hebben, maar doen ze ook genoeg voor wie net meer moet worden uitgedaagd? ‘Leerkrachten denken nog te vaak dat hoogbegaafde kinderen er vanzelf wel zullen komen’, klinkt het in de Leraarskamer van Knack.
Van kangoeroeklassen en extra oefeningen tot prikkelende projecten en aartsmoeilijke leerstof. Leerkrachten halen vaak al hun creativiteit uit de kast om hoogbegaafde of cognitief sterk functionerende leerlingen (CSF) te kunnen blijven uitdagen. Omdat er voorlopig niet echt een structurele aanpak voorhanden is, wordt er vooral veel geëxperimenteerd. Maar komen die scholieren op die manier wel aan hun trekken? Blijven ze in een klas met leeftijdgenoten niet onvermijdelijk onvoldaan? We vroegen het aan zes leerkrachten uit de Leraarskamer van Knack die, al dan niet om persoonlijke redenen, bijzonder bekommerd zijn om cognitief sterke leerlingen.
Toen we aan de vijftig leden van de provinciale leraarskamers vroegen wie wou deelnemen aan een gesprek over leerlingen die extra uitdagingen nodig hebben, waren jullie de enige die reageerden. Alle andere leerkrachten bleken daar niet zo veel ervaring mee te hebben.
Maaike Bultinck (leerkracht vijfde leerjaar): Dat verbaast me niets, want de meeste scholen en leerkrachten zijn nog volop aan het uitzoeken hoe ze daarmee moeten omgaan. Bij ons op school is dat niet anders. Wij zijn ons zeker bewust van het probleem, maar we zoeken nog uit hoe we cognitief sterke leerlingen echt de kans geven om hun talenten te ontwikkelen. Het is niet zo moeilijk om geschikte methodes en taken te vinden voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben, maar voor cognitief sterke kinderen is er veel minder materiaal voorhanden. Je moet dus zelf veel uitvinden en uittesten.
‘Het is niet zo moeilijk om geschikte methodes en taken te vinden voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben, maar voor cognitief sterke kinderen is er veel minder materiaal.’
Maaike Bultinck, leerkracht vijfde leerjaar
Kirsten Bertels (leerkracht Italiaans en Engels): Voor leerlingen met, bijvoorbeeld, dyslexie of dyscalculie kun je inderdaad op standaardpakketten terugvallen. Voor cognitief sterk functionerende jongeren zijn die er niet. Zelf heb ik pas echt oog gekregen voor hun noden toen mijn eigen zoontje hoogbegaafd bleek en ik me in dat onderwerp ging verdiepen. Toen besefte ik dat we daar op school te weinig mee bezig waren terwijl de nood toch wel groot is. Dat is voor alle duidelijkheid niet de schuld van mijn collega’s. Het is supermoeilijk om echt op maat van die jongeren te werken en er ondertussen ook nog voor te zorgen dat alle andere leerlingen de eindmeet halen.
Bultinck: Zelf heb ik op dit moment 23 kinderen in mijn klas, van wie ongeveer de helft een zorgnood heeft. Dat wil zeggen dat ik als leerkracht vaak moet jongleren om iedereen te geven wat hij of zij nodig heeft. Ik geef toe dat ik daardoor weleens minder aandacht heb voor degenen die het net heel goed doen.
‘Opvallend toch dat hoogbegaafdheid vooral wordt vastgesteld bij leerlingen uit welstellende, Nederlandstalige gezinnen.’
Michaël Marek, leerkracht beeld
Josfien Demey (leerkracht ziekenhuisschool): Er zijn hoogbegaafde leerlingen die totaal niet opvallen en anderen die een heel moeilijk parcours lopen. Sommigen behalen altijd heel hoge punten, maar er zijn ook heel wat onderpresteerders. Wat ook vaak gebeurt, is dat zo’n leerling helemaal vastloopt wanneer hij voor het eerst wordt geconfronteerd met iets wat niet vanzelf gaat. En natuurlijk zijn er kinderen die lastig of gedemotiveerd zijn doordat ze totaal niet worden uitgedaagd. En omdat daar in ons onderwijs nog veel te weinig kennis over is, wordt zulk gedrag vaak niet met hoogbegaafdheid in verband gebracht.
Michaël Marek (leerkracht beeld): Opvallend is ook dat hoogbegaafdheid vooral wordt vastgesteld bij leerlingen uit welstellende, Nederlandstalige gezinnen. Ook als die zich zo vervelen dat ze zich storend gedragen. Maar van een kind dat niet vlot Nederlands spreekt, zal men niet zo snel vermoeden dat er misschien wel hoogbegaafdheid achter storend gedrag zit.
Bertels: Daarnaast wordt het ook vaker bij jongens vastgesteld dan bij meisjes. Dat komt doordat meisjes zich doorgaans meer aanpassen en sociaal wenselijk gedrag stellen.
Neemt jullie school initiatieven om cognitief sterk functionerende leerlingen extra uit te dagen?
Marek: Bij ons is er nu een leercoach die achttien uur per week voor die leerlingen mag uittrekken. Wekelijks stelt die met elk van hen een programma op met extra oefeningen of verdiepende leerstof.
Bultinck: Wij hebben een kangoeroewerking, waarbij die leerlingen twee uur per week uit de klas worden gehaald om aan een project te werken. Nu we net een groot deel van onze speelplaats hebben onthard en vergroend, moeten ze bijvoorbeeld uitzoeken welke beplanting er staat en hoe die verzorgd moet worden. Maar voor sommige kinderen volstaat dat niet.
Niels Sinnaeve (leerkracht derde en vierde leerjaar): Ik vind het echt heel mooi dat jullie dat doen, maar ik begrijp niet goed waarom kinderen daarvoor uit hun klas moeten worden gehaald. In de freinetschool waar ik lesgeef, vinden we het belangrijk dat onze leerlingen met al hun klasgenoten kunnen samenwerken, of die nu snel of traag zijn. Net daarom kiezen we ervoor om cognitief sterke leerlingen niet telkens voor een paar uur apart te zetten. In de twee uur waarin ze anders extra begeleiding zouden krijgen, kunnen we dan extra mankracht in de klas inzetten.
Bultinck: Voor alle duidelijkheid: in onze kangoeroewerking zitten een tiental leerlingen uit verschillende klassen. Ze moeten dus wel degelijk samenwerken. Daarnaast worden ze ook tijdens de gewone lessen uitgedaagd. Die paar uur dat ze uit de klas worden gehaald, zien we als een extraatje. Dat is ook goed voor klasgenoten die minder goed mee kunnen, want voor hen is de voorsprong die cognitief sterke leerlingen hebben soms heel confronterend.
Ellen Clincke (leerkracht lager onderwijs): Ik denk dat we in het freinetonderwijs meer vrijheid hebben om op maat van elk kind te differentiëren. Een van onze sterk functionerende leerlingen koos bijvoorbeeld voor een complexe onderzoeksvraag: hoever weg is een ster? Tijdens haar opzoekwerk begon ze al snel te leren over de sinus, cosinus, tangens. Leerstof die leerlingen normaal pas in het secundair onderwijs zien. Van al die informatie heeft ze ook een bundeltje voor de andere leerlingen gemaakt zodat die ook een soort introductie kregen. Niet gemakkelijk natuurlijk, maar het was wel leuk dat zij haar kennis kon delen.
Bertels: Ik denk dat we er vooral over moeten waken dat zulke projecten meer zijn dan bezigheidstherapie. Het is onze job als leerkracht om de interesses van de leerlingen te voeden en hun honger naar leren aan te wakkeren. Wanneer we hun extra uitdagingen geven of aan een project laten werken, moeten we ze daar dus echt bij ondersteunen. Het volstaat niet om ze een pakketje in de handen te stoppen en er dan vanuit te gaan dat ze het zelf wel zullen kunnen. Op dit moment zijn er bijvoorbeeld een paar leerlingen die mijn lessen Engels niet meer volgen en in plaats daarvan het hele schooljaar lang werken aan een project in het Engels. Een van hen maakt een werk over kwantumfysica. Zelf begrijp ik daar helemaal niets van, maar ik kan haar wel helpen met de manier waarop ze haar project aanpakt.
‘Een jaar overslaan? Op onze school arriveren in het eerste middelbaar soms cognitief sterke tien- of elfjarigen die daar sociaal-emotioneel helemaal nog niet klaar voor zijn.’
Zahra Choua, leerkracht gedrags- en maatschappijwetenschappen
Sinnaeve: Bij ons op school denken we niet zozeer in termen van leerlingen die extra hulp nodig hebben en anderen die net meer moeten worden uitgedaagd. Wij kijken in de eerste plaats naar het totaalpakket. Hoe is een kind? Op welke vlakken blinkt het uit? Hoe gedraagt het zich? Ik denk dat leerkrachten dat vandaag nog altijd veel meer doen voor kinderen die extra ondersteuning nodig hebben omdat ze niet goed kunnen volgen, dan voor degenen die net heel sterk zijn.
Zahra Choua (leerkracht gedrags- en maatschappijwetenschappen): Ik ben ook voor een holistischere benadering, maar in het secundair onderwijs is dat moeilijk. Niet alleen zien wij onze leerlingen maar een paar uur per week, ook de overlegmomenten met collega’s zijn schaars. Bovendien is het minder evident om een aangepast traject uit te tekenen voor cognitief sterke leerlingen. Stel dat een van hen een ander parcours loopt dan zijn klasgenoten en geregeld uit de klas wordt gehaald om aan projecten te werken: hoe kun je dan beoordelen of hij de minimumdoelen wel heeft behaald? Dat is iets waarover wij als nieuwe school van andere scholen hopen te leren. En we kijken ook naar de overheid. Er zou een beleid moeten worden uitgetekend waardoor we ook binnen het secundair onderwijs een overkoepelende aanpak kunnen bieden.
Demey: In het reguliere onderwijs gaat men nog te veel uit van de diagnose of het label dat een kind heeft gekregen. Nochtans gaat het er eigenlijk niet om of een kind dyslexie, dyspraxie of ASS heeft of hoogbegaafd is. De vraag zou simpelweg moeten zijn: wat heeft dat kind nodig? Als je voor één kind een bepaalde methode gebruikt, zoals het visualiseren van elke stap, zijn er gegarandeerd nog acht of negen leerlingen in je klas die daar baat bij hebben. Op dat vlak laten we vandaag nog te veel kansen liggen.
Vooral in het basisonderwijs gebeurt het geregeld dat cognitief sterke leerlingen een jaar mogen overslaan. Een goed idee?
Demey: Dat is met mijn eigen zoon gebeurd. Van bij het begin van de lagere school liep hij vast. Hij kreeg de hele tijd opmerkingen en voelde zich helemaal niet goed. Hij vond ook geen aansluiting bij de kinderen uit zijn klas, want die begrepen zijn mopjes vaak niet. Toch hebben we getwijfeld om hem te laten versnellen. Maar hij is in het begin van het jaar geboren en is dus niet zoveel jonger dan leerlingen die een leerjaar hoger zaten. Uiteindelijk heeft dat de doorslag gegeven.
‘Die externe kangoeroeklas was ook nog eens heel duur. En in tegenstelling tot logopedie voor kinderen met leerstoornissen wordt daar niets van terugbetaald.’
Kirsten Bertels, leerkracht Italiaans en Engels
Bultinck: Toen destijds werd voorgesteld om onze ondertussen volwassen dochter een jaar te laten springen, hebben we dat niet gedaan. Wel hebben we ervoor gezorgd dat ze buitenschoolse activiteiten deed waarbij ze echt werd uitgedaagd. We overlegden ook constant met haar leerkracht. Als we merkten dat ze voor een vak altijd heel snel klaar was, dan vroegen we om haar extra oefeningen te geven.
Bertels: Mijn zoon kwam elke dag heel verdrietig van school omdat hij wéér niets had geleerd. Dus zorgden wij ook voor zoveel mogelijk uitdagingen buiten de schooluren. We reden zelfs elke week naar Leuven zodat hij daar kon deelnemen aan een externe kangoeroeklas. Dat was ook nog eens heel duur. En in tegenstelling tot logopedie en andere ondersteuning voor kinderen met leerstoornissen wordt daar niets van terugbetaald. Gezinnen die het niet breed hebben, kunnen daar dus geen gebruik van maken.
Choua: Als je overweegt om te versnellen, mag je in elk geval niet alleen naar de leerprestaties van de leerling kijken. Dat wordt soms vergeten. Op onze school arriveren in het eerste middelbaar soms cognitief sterke tien- of elfjarigen die daar sociaal-emotioneel helemaal nog niet klaar voor zijn. Ze gedijen niet goed in de groep of worden zelfs gepest. Al zie je soms ook het omgekeerde: kinderen die emotioneel al zo rijp zijn dat ze net snakken naar contacten met oudere leerlingen.
Marek: Bij ons op school wordt zelden voorgesteld dat een leerling een jaar zou overslaan. Wat wel gebeurt, is dat de leerstof wordt aangepast. Zo krijgt een leerling in onze derde graad nu wiskundelessen die normaal aan de universiteit worden gegeven.
Bertels: Het is echt zot tot wat voor prachtige en intelligente dingen sommige cognitief sterke leerlingen in staat zijn. Als je erin slaagt om op hun interesses in te spelen en het beste in hen naar boven te halen, sta je keer op keer versteld van hun kunnen. Daar moeten we met z’n allen nog veel meer op inzetten.
De Leraarskamer van Knack komt tot stand met de steun van de Koning Boudewijnstichting en de Nationale Loterij.