‘Dat opvoeden vroeger beter ging, is flauwe romantiek’
Peter Adriaenssens, Vlaanderens bekendste kinderpsychiater, gaat met emeritaat. En Bruno Vanobbergen is gestopt als kinderrechtencommissaris. Hij is sinds 1 maart de algemeen directeur van het nieuwe Vlaams Agentschap Opgroeien. Knack sprak met beide experts over de pijn die met opgroeien en opvoeden gepaard gaat.
We ontmoeten Peter Adriaenssens en Bruno Vanobbergen in het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling in Leuven, waar Adriaenssens kantoor houdt. Op alle tafels staan dozen met papieren zakdoeken, in een hoek moet speelgoed troost bieden, en in de gang staat een beklemmend werk van de Antwerpse kunstenaar Denmark: hij stopte 2000 dossiers over kindermishandeling in vijf ruwhouten kisten. Het roept onwillekeurig de vraag op hoe het gesteld is met de kinderrechten in ons land, dertig jaar na het Kinderrechtenverdrag van de Verenigde Naties (VN).
Peter Adriaenssens
– 1954: geboren in Wilrijk
– Directeur van het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling Vlaams-Brabant
– Hoofddocent kinder- en jeugdpsychiatrie aan de KU Leuven
– Kinder- en jeugdpsychiater bij het Universitair Psychiatrisch Centrum van de KU Leuven
– Schreef verschillende boeken over jongeren en opvoeding, met Verbolgen verbonden: opgroeien in een complexe wereld (2018) als meest recente
Elk kind heeft recht op de eerbiediging van zijn morele, lichamelijke, geestelijke en seksuele integriteit, zegt artikel 22bis van onze Grondwet. Wordt dat recht voldoende gegarandeerd?
Peter Adriaenssens: Soms voel ik dat veel burgers denken dat we geen of te weinig resultaten boeken. Dat klopt niet. Dertig jaar geleden was het bont en blauw geslagen kind bijvoorbeeld een bekend fenomeen op onze spoedafdelingen. Dat zien we nu haast niet meer. Het feit alleen al dat ouders ons vragen stellen over de ‘pedagogische tik’, illustreert dat het voor de meesten wel duidelijk is: een pak rammel kan niet meer.
Bruno Vanobbergen: Veel sectoren zijn met de rechten van kinderen aan de slag gegaan. Scholen besteden er almaar meer aandacht aan. Hetzelfde gebeurt in sportclubs, ziekenhuizen, bij justitie. In de jeugdhulp heeft een decreet rond de rechtspositie van minderjarigen voor een ommekeer gezorgd. Maar we zijn er absoluut nog niet.
Twee decennia geleden haalde bijna wekelijks een geval van seksueel geweld tegen kinderen de krant. Dat fenomeen lijkt verdwenen uit de Belgische media: is dat een weerspiegeling van de realiteit?
Adriaenssens: Het aantal incestgevallen is enorm gedaald sinds ik dertig jaar geleden begon in het Vertrouwenscentrum. Er is nu een generatie vaders die duidelijk weet: van je kinderen blijf je af. Kunnen we van een volledig succes spreken? Nee. In het internationale misbruik van kinderen is er niets veranderd. Vaders vergrijpen zich niet meer aan hun eigen kroost, maar wel aan kinderen in het buitenland, op vakantie.
In onze praktijk worden we bovendien geconfronteerd met een totaal nieuw fenomeen: een golf van seksueel grensoverschrijdend gedrag tussen jongeren. Het komt al voor vanaf 13, 14 jaar. Dat hadden we niet zien aankomen.
Bruno Vanobbergen
– 1972: geboren in Deinze
– 2003: doctor in de pedagogische wetenschappen (UGent)
– 2009: wordt benoemd tot Vlaams kinderrechtencommissaris
– Maart 2019: wordt algemeen directeur van het Vlaams Agentschap Opgroeien
– Auteur van onder meer Spelen in zwarte sneeuw: fragiel manifest tegen kinderarmoede (2016)
Vanobbergen: Enkele jaren geleden hield het Kinderrechtencommissariaat een enquête bij bijna tweeduizend kinderen en jongeren tussen 10 en 18. We waren totaal verrast door het hoge aantal jongeren dat aangaf geregeld het slachtoffer te zijn van seksueel geweld door leeftijdgenoten. Ik hoor soortgelijke verhalen in de jeugdhulp, waar instellingen zich vaak zorgen maken over de seksuele veiligheid van hun jongeren.
Hoe verklaart u dat fenomeen?
Adriaenssens: Het is moeilijk te verklaren. Ik zie wel verbanden met de doorbraak van de digitale media, het populariseren van porno en de vage begrenzing die je daarin hebt. Enerzijds heb je de perfect normale impulsiviteit van een verliefde tiener die zijn liefje een foto van haar borsten vraagt. Anderzijds moeten wij die kinderen wél wijzen op de risico’s die ze nemen als ze zulke foto’s digitaal versturen.
Als bekende Vlaming vragen ze je wel eens: wie zou u willen interviewen? Ik zou meteen antwoorden: Mark Zuckerberg van Facebook, die overal pronkt met zijn baby. Ik zou hem vragen dat hij godverdomme iets doet tegen het cyberpesten via zijn platform. Ik lees dat de Amerikaanse inlichtingendiensten in staat zijn om miljoenen mails mee te lezen, om te zien of daarin het woord ’terrorisme’ wordt gebruikt. Waarom zou je dan niets kunnen ontwikkelen om te beletten dat jongeren zomaar naaktfoto’s of grove teksten naar mekaar kunnen sturen?
Ja, ik maak me daar boos over. Het verwoest te veel jonge levens.
Doen we genoeg om onze kinderen te beschermen?
Adriaenssens: Nee, we doen nooit genoeg. In de term kinderrechten zit ook het woord ‘recht’: dat vind ik een nadeel, want het verwijst ook naar ‘het gerecht’, waardoor ouders ons komen vragen wat er in de wet staat of wat de regels zijn. Ik zie kinderrechten ruimer dan wetten of regels. Vanuit het perspectief van een kind naar de wereld kijken, naar een school, naar de familie: dat zou een belangrijk deel van onze cultuur moeten zijn. Maar dat doen we nu niet. Wij kijken nog altijd van bovenuit naar ‘die kleine’.
Doen onze politici voldoende voor kinderen?
Adriaenssens: Ik heb in mijn klinische praktijk nooit een gebrek aan interesse van politici ervaren, integendeel. Ik merk wel dat beleidsmensen zich zelden beloond voelen voor hun inspanningen. Ministers zijn constant op zoek naar extra geld of starten een nieuw initiatief, maar het resultaat daarvan is meestal ook een nieuwe wachtlijst – waardoor ze natuurlijk wéér op hun donder krijgen.
Vindt u het terecht dat er veel meer geld gaat naar hart- en vaatziekten dan naar uw discipline of naar het welzijn van kinderen in het algemeen?
Adriaenssens: Als het over welzijn gaat, kun je moeilijk de ene doelgroep tegen de andere uitspelen. En roepen dat de budgetten maar moeten verdubbelen, daar hou ik evenmin van. Er moet een globale visie zijn. Ik hoop dat Bruno daaraan zal denken als directeur van het Vlaams Agentschap Opgroeien (waarin de agentschappen Kind en Gezin en Jongerenwelzijn samengaan, nvdr). Ik hoop dat hij een bruggenbouwer wordt in zijn sector, waar het nog te veel iedereen voor zichzelf is.
Vanobbergen: De schotten tussen het onderwijs en de jeugdhulp, bijvoorbeeld, zijn veel te hoog.
Adriaenssens: Femmie Juffer, de bekende Nederlandse hoogleraar pedagogiek, schreef onlangs: ‘Hoe is het mogelijk dat we met zo veel experts rond een kind zitten en er tóch vaak niet in slagen om het beste plan op te stellen voor dat kind?’ Het eerste wat experts doen, is zich afvragen: onder wiens bevoegdheid valt dit kind? Het cynisme is soms zo groot dat ze niet de beste behandeling voorstellen, maar wel een therapie waarvoor zij toevallig erkend zijn, zelfs al is er een lange wachtlijst. Zorgverleners gedragen zich soms als voetbalclubs die de transfer van een speler als een bedreiging ervaren. De angst om subsidies te verliezen is dan groter dan de ambitie om een kind te redden.
Cyberpesten verwoest te veel jonge levens. Ik zou Mark Zuckerberg van Facebook willen vragen dat hij daar godverdomme iets tegen onderneemt.
Vanobbergen: Het positieve effect van bruggen bouwen is goed te zien in de OverKop-huizen in elke Vlaamse provincies, die gefinancierd worden met de opbrengst van de actie Rode Neuzen Dag. Het zijn laagdrempelige plaatsen waar kwetsbare jongeren een soort eerstelijnsopvang vinden. Welzijnswerkers uit uiteenlopende sectoren werken er goed samen en kunnen zo, indien nodig, snel meer gespecialiseerde hulp inschakelen.
Ligt de drempel in de traditionele jeugdhulp nog te hoog?
Vanobbergen: Jongeren hebben het moeilijk om hulp te zoeken als ze in de rats zitten. Ze vinden dat ze het zelf moeten oplossen. Als dat niet lukt, zullen ze eerst een vriend of vriendin aanspreken, of op het internet een oplossing zoeken.
Adriaenssens: Ik leid een residentiële afdeling voor kinderpsychiatrie in het UZ Leuven. In één jaar krijg ik hooguit twee telefoons van jongeren die zelf vragen om of ze mogen langskomen – op een totaal van tweehonderd tot tweehonderdvijftig opnames. We hebben te maken met een mondige jeugd die brost voor het klimaat, maar bij de gedachte aan zelfdoding geen uitweg vindt. We moeten vuurtorens bouwen voor die jongeren, zodat ze sneller de weg naar hulp vinden.
Vanobbergen: De eerstelijnszorg is onvoldoende bereikbaar wanneer de nood bij jongeren het hoogst is. Lees het jaarverslag van Awel, de vroegere Kinder- en Jongerentelefoon: zij krijgen heel vaak oproepen tussen 21 en 22 uur ’s avonds. En iedereen die in internaten en jeugdinstellingen werkt zal je bevestigen: crisismomenten vallen vaak op vrijdagavond, in weekends en vakanties. Welnu, dan zijn de meeste diensten dicht.
Raken ouders ook moeilijk over de drempel?
Adriaenssens: Bij ouders zou ik eerder spreken van een rush. In Vlaanderen stappen ze veel sneller naar professionele hulpverleners dan in Nederland. De discretie speelt daarin mee: ze zijn niet zeker of ze in hun eigen omgeving iemand kunnen vertrouwen, en dus slaan ze normale tussenstappen over, zoals praten met familie en vrienden of zelfs met een huisarts.
Vanobbergen: Ik heb de voorbije jaren veel lezingen gegeven in zalen vol vragende ouders. Ze willen experts hun vragen voorleggen, zoals vanaf welke leeftijd ze hun kind alleen naar school mogen laten fietsen. Maar hoe kan ik daar nu een antwoord op geven? De verschillen tussen kinderen zijn gewoon te groot.
Stijgt het aantal jongeren met psychische problemen?
Adriaenssens: Dat is een moeilijke vraag. Wetenschappelijk onderzoek over jongeren met ernstige gedragsstoornissen leert dat er geen toename is. Tezelfdertijd klagen leerkrachten vaker over 14-en 15-jarigen die ‘het uithangen’. Dan hebben we het over jongeren met gedragsmoeilijkheden. Ze leven in een omgeving die hen bestookt met mogelijkheden en verwachtingen, een mix van verwenning en stress, en er zijn te weinig mensen die hun duidelijk maken waar de grens ligt. Het grote respect voor ‘de volwassene’ of voor de leerkracht die met een vingerknip een hele klas onder controle hield is er niet meer. Nog eens: kijk naar de betogende scholieren, die een heel andere relatie met hun leerkrachten hebben dan leerlingen vroeger hadden. Ze zijn niet bang om te spijbelen. En soms denk ik dat vooral volwassenen – ouders, leerkrachten – het daar moeilijk mee hebben. Ze weten niet hoe ze erop moeten reageren. In plaats van macht hebben ze nu gezag nodig.
Vanobbergen: In een enquête van de Vlaamse Jeugdraad heeft meer dan 30 procent van de jongeren aangegeven zich niet goed in zijn vel te voelen. Dat is verontrustend. Toch moeten we dat niet meteen herleiden tot een probleem met de geestelijke gezondheid. Ik zie veel jongeren die vastzitten in existentiële vragen, vragen die te maken hebben met zingeving, met wat er gebeurt in hun gezin, op school enzovoort. Ik hoed mij ervoor te zeggen dat de Centra voor Geestelijke Gezondheid dat allemaal maar moeten oplossen.
Is een kind opvoeden moeilijker geworden dan vroeger?
Adriaenssens:Ik ga niet mee in de flauwe romantiek die stelt dat het vroeger beter was. Opvoeden was wel herkenbaarder. Je paste ongeveer dezelfde principes toe als die waarmee je zelf was opgevoed. Wat we ondertussen vergeten zijn: in het middelbaar onderwijs, bijvoorbeeld, gingen we vroeger van start met vijf, zes klassen en bleven er op het einde van de rit bleven er nog twee of drie over. Niemand vroeg zich toen af: waar zijn al die andere jongeren gebleven? Vandaag willen we met zo veel mogelijk jongeren naar de eindstreep.
De eerstelijnszorg is onvoldoende bereikbaar voor jongeren. Crisismomenten vallen vaak op vrijdagavond, in weekends en vakanties. Dan zijn de meeste diensten dicht.
Onlangs las ik over een experiment in een Antwerpse school. Daar werd een dag lang opnieuw lesgegeven zoals vijftig jaar geleden: streng en repressief. Alle leerlingen moesten rechtstaan naast hun bank als de meester binnenkwam. Op het einde van de dag gaven de leerlingen én de leerkrachten toe dat het vroeger zeker niet beter was, dat ze liever met elkaar communiceerden. Geweldig.
Vanobbergen: Ouders krijgen vandaag concurrentie van een groot aantal nieuwe ‘opvoeders’, zoals YouTube. Die drukken allemaal hun stempel op het leven van jonge mensen. Als vader of moeder moet je sterker in je schoenen staan om in die veelheid nog iets te betekenen.
‘We moeten sommige mensen minstens tijdelijk beletten kinderen te krijgen’, zei SP-A voorzitter John Crombez eerder dit jaar. Hij doelde bijvoorbeeld op mensen met een zware drugsverslaving. Gelooft u in die oplossing?
Adriaenssens: Nee.
En wat vindt u van het idee om kinderen in extreme gevallen verplicht uit een gezin te halen?
Vanobbergen: We moeten vermijden dat kinderen tegen hun ouders worden opgezet. Eind vorig jaar is er een mooi boek uitgekomen: Voor altijd mijn kind (van Nancy Leysen, nvdr). Het bundelt vijftien getuigenissen van ouders van wie de kinderen voor lange tijd in de pleegzorg zijn geplaatst. Die verhalen illustreren hoe moeilijk die mensen het hebben om erkend te worden in hun ouderschap.
Tezelfdertijd zien wij geregeld situaties waarin kinderen veel te lang hebben moeten wachten om in de jeugdhulp geplaatst te worden, omdat hun ouders niet wilden meewerken.
Adriaenssens: Wij worden vaak geconfronteerd met kinderen van wie de ouders ernstige psychiatrische problemen hebben, verslaafd zijn aan drank en/of drugs, bij wie er sprake is van fysiek geweld enzovoort. Die mensen wijzen vaak elke vorm van hulpverlening af. In die situaties zou je kunnen zeggen: verplicht de ouders om zich te laten behandelen, in plaats van een kind verplicht uit een gezin te halen. Want daar is zelden een goede reden voor.
Vanobbergen: Inderdaad. Ik merk dat veel jongeren, na enkele jaren geplaatst te zijn geweest, vol frustraties terugkeren naar hun gezin. Zij voelen zich vaak dubbel gestraft: ‘Wij hebben thuis die crisis meegemaakt. Wij moesten vertrekken, en met onze ouders is er ondertussen niets gebeurd.’
Adriaenssens: Ik geloof ook in experimenten waarbij een heel gezin verplicht wordt opgevangen in de residentiële hulpverlening. Dat systeem bestaat al in Nederland. De ouders worden er continu getraind in hun ouderschap. Die piste verkies ik boven sterilisatie.
Om op een positieve noot te eindigen: de bosbrossers blijven donderdag na donderdag indruk maken met hun klimaatbetogingen. Nemen de jongeren het over van hun ouders?
Adriaenssens:Herinnert u zich nog het onderzoek, kort voor de gemeenteraadsverkiezingen van oktober vorig jaar, waaruit bleek dat bijna de helft van de jongvolwassenen niet zou gaan stemmen als het niet verplicht zou zijn? Als je dan kijkt naar wat er nu gebeurt, kun je alleen maar besluiten: jongeren willen wel degelijk participeren.
Vanobbergen: Dat zie je ook in de discussie over het stemrecht vanaf 16 jaar. Niet nodig, vinden veel volwassenen, want ‘jongeren willen zich toch niet engageren’. Dat argument gaat niet op, zoveel is ondertussen wel duidelijk. Nu zal dat stemrecht alleen niet volstaan. Volwaardige participatie, daarover moet het gaan.
En ja, natuurlijk zijn die jongeren niet allemaal heiligen. Natuurlijk zullen ze nog citytrips maken met Ryanair. Maar dat mag je hun niet verwijten. Het zijn niet noodzakelijk heiligen die veranderingen tot stand brengen.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier