Crisis in de klas: ‘Pedagogen hebben een ongezonde machtspositie’
De lamentabele cijfers over de kennis van onze scholieren doen overal alarmbellen afgaan. Informaticahoogleraar Marc Denecker legt de vinger op de wonde. ‘Die invulboeken hadden nooit aanvaard mogen worden.’
Internationale enquêtes bewijzen het: de kwaliteit van ons onderwijs neemt af. Het verbaast hoogleraar informatica Marc Denecker (KU Leuven) niet. Al een kwarteeuw geeft hij les aan bachelors in de computerwetenschappen. Hij raakte zo gefrustreerd door de verslechterende resultaten van zijn studenten én door het gebrek aan contact met hen in de lessen dat hij op onderzoek uittrok. Hij praatte met studenten en met leerkrachten uit het secundair onderwijs, en kwam tot een onthutsende conclusie: er is een groot gat ontstaan tussen wat hij veronderstelde dat studenten aan kennis uit het middelbaar meebrachten en wat ze effectief kunnen.
Hij stelde ook vast dat hij en zijn collega’s hun examens sluipend aanpasten aan de geringere bagage van hun studenten. Finaal besefte hij dat de kennisverwerving zo afsleet, wat zich uiteraard manifesteert in de slechte cijfers uit de enquêtes. Al zijn alarmen gingen af.
Welke verontrustende vaststellingen deed u bij uw studenten?
Marc Denecker: Ik merkte dat scholieren in het secundair onderwijs nog maar weinig theoretische bagage meekrijgen. Amper 10 procent van mijn studenten slaagt erin een niet eens zo moeilijk wiskundig bewijs te formuleren. Velen kennen zelfs de eenvoudigste symbooltjes uit de wiskunde niet meer. Ze weten niet wat de verzamelingentheorie is, die je nochtans overal kunt gebruiken. Hun kennis over abstracte wiskunde is weg, net als die over wiskundige variabelen. Dat zijn nochtans essentiële kenmerken van een goed wiskundeonderwijs. Een pijnlijk gevolg is dat je aan de universiteit heel wat studenten krijgt die nooit helemaal mee zijn. Ik voel me soms als een prof Franse literatuur die zijn studenten eerst Franse woordenlijsten met vertalingen moet aanleren om met hen te kunnen communiceren. Dat kan niet de bedoeling zijn.
Niemand wil nog het onderwijs in. Leerlingen hebben medelijden met hun leerkrachten.
Wat is de oorzaak van die kenniserosie?
Denecker: In mijn vak ligt de voornaamste oorzaak bij pedagogen die een afkeer ontwikkelden van de moderne wiskunde en ze in de eerste helft van de jaren 2000 afvoerden. Ik wil aannemen dat ze misschien wat te abstract was geworden, te veel pure wiskunde, maar de slinger is nu wel heel ver naar de andere kant doorgeslagen: de kant van gemakkelijke oefeningen. Maar als ik begin te klagen over verloren vaardigheden, worden pedagogen heel aanvallend. Dan word ik weggezet als iemand die terug wil naar de moderne wiskunde en is het einde gesprek.
Wat bezielde pedagogen om de moderne wiskunde af te voeren?
Denecker: Ze willen blijkbaar een soort ‘natuurlijke beleving’ van de wiskunde. Ze willen dat scholieren vanuit een probleem beginnen na te denken over hoe ze het kunnen oplossen. Op zich is dat een mooi principe, maar het is zo dominant geworden dat het ertoe geleid heeft dat een aantal wiskundige thema’s gewoon uit het curriculum verdwenen is. Scholieren krijgen geen inzicht meer in abstracte onderwerpen. Zelfs stellingen bewijzen wordt als iets abstracts beschouwd, hoewel het tot de fundamenten van de wiskunde behoort en nuttig is om leerlingen te laten begrijpen hoe wiskunde functioneert. De theorie, de basis, is naar de achtergrond verdwenen. Scholieren zijn nu veel verder verwijderd van de wetenschappelijke kennis rond wiskunde dan veertig jaar geleden. Dat is niet normaal.
Is het niet wenselijk dat academici zich aanpassen aan de verminderde kennis van scholieren?
Denecker: Dat is de mening van de pedagogen. Ze zijn er heel erg van overtuigd dat wat zij doen goed is. Er wordt hen ook weinig in de weg gelegd. Ik verbaas me er constant over hoe coulant journalisten zijn tegenover onderwijspedagogen. Ik besef dat hun intenties nobel kunnen zijn, maar de kenniscijfers bewijzen dat het niet de goede richting uitgaat. Er moet dringend ernstig worden nagedacht over wat er fout gaat.
De pedagogen moeten toch ook beseffen dat er een probleem is?
Denecker: Dat weet ik niet. Veel mensen hebben het er heel moeilijk mee om toe te geven dat ze in de fout zijn gegaan. In sommige studierichtingen aan de universiteit was de impact van de onderwijshervorming uit de jaren 2000 zo groot dat men moest ingrijpen. In de opleiding wiskunde heeft men enkele jaren na het afvoeren van de moderne wiskunde uit het secundair een cursus ‘bewijzen en redeneren’ in de eerste bachelor ingevoerd om een groot hiaat in de kennis en de vaardigheden op te vangen. Sommige pedagogen beschouwen het aanleren van wiskundige bewijzen als papegaaienwerk dat geen enkele vaardigheid traint, behalve het geheugen. Ze gaan er sowieso van uit dat je met theorie geen vaardigheden traint. Dat is fundamenteel fout. Bewijzen geven je het diepste inzicht in het waarom der dingen dat je in ons onderwijs kunt krijgen. Zelfs mensen zonder talent voor wiskunde hebben er iets aan.
Is er een rechtstreekse link tussen het verlies aan vaardigheden en de belabberde cijfers over de kennis van scholieren?
Denecker: Uiteraard. Wiskunde wordt nu vooral vanuit toepassingen gebracht, en niet vanuit een gefundeerde onderbouw. Scholieren worden weinig geëvalueerd op hun theoretische kennis, wel door middel van oefeningen die ze moeten maken aan de hand van iets wat leest als receptjes uit een kookboek. Zo verwerven ze geen inzicht, want hun analytisch vermogen wordt niet getraind. Zelfs mijn collega’s uit de ingenieurswetenschappen ondervinden dat hun studenten het niet meer zo goed begrijpen als vroeger.
Als de nieuwe onderwijsplannen goedgekeurd worden, zal de inspectie scholen kunnen straffen die grondigheid nastreven.
Niet iedereen is even goed in wiskunde. Is het niet logisch dat je probeert zo veel mogelijk mensen mee te nemen in je lessen?
Denecker: Dat is een belangrijk punt. Er is in de pedagogie een sterke verschuiving geweest van aandacht voor de betere leerlingen naar aandacht voor de zwakkere. Mijn doctoraatsstudenten vertellen me dat ze in het middelbaar tijdens hun lessen wiskunde uit verveling vier op een rij zaten te spelen. Dat was in mijn tijd onmogelijk. Je moest blijven opletten om te vermijden dat je de rol loste.
Aandacht voor zwakkere leerlingen is toch lovenswaardig?
Denecker: Er is helemaal niets op aan te merken. Dat maakt het ook zo moeilijk om ertegenin te gaan, want dan ben je moreel laakbaar – en terecht. De kwestie is dat het in het huidige systeem onmogelijk is om beide leerlingengroepen te geven wat ze nodig hebben. Daarom zakt het niveau voor iedereen. Veel recente veranderingen in het onderwijs hebben geleid tot een verlaging van het algemene niveau.
Het kan toch niet de bedoeling zijn dat je wiskunde in de Latijn-Griekse zo zwaar maakt dat scholieren er niet meer door raken?
Denecker: Pedagogen vinden dat de eerste jaren van het middelbaar onderwijs zo gelijk mogelijk moeten zijn voor iedereen. Ik ben er niet zeker van of dat de beste strategie is. Het zou goed zijn dat we het secundair onderwijs meer laten specialiseren. We moeten erkennen dat er veel vormen van intelligentie bestaan. Het is zeker nuttig dat leerlingen in de Latijn-Griekse een goed cijfergevoel meekrijgen, maar ik pleit er niet voor dat alle scholieren onder mijn verhaal zouden vallen. Alleen: zelfs leerlingen die zes of acht uur wiskunde per week krijgen, verliezen veel inzichten. Daarom zakken we in de internationale rankings. En daarom betalen we in het hoger onderwijs de prijs van zwakkere studenten.
Betalen we zo ook niet de prijs van zwakkere leerkrachten, die minder enthousiasmerend werken?
Denecker: (aarzelend) De kwaliteit van onze leerkrachten neemt inderdaad af. De generatie die nog moderne wiskunde heeft gehad, nadert de pensioenleeftijd. We vinden bijna geen goede leerkrachten meer. Ik sprak een leraar wiskunde die lesgeeft aan de beste wiskundeleerlingen. Geen enkele van hen wil leraar worden. Ze hebben zelfs medelijden met hun leerkrachten. Dat is een echte tragedie.
In rapporten wordt geregeld verwezen naar gemakzucht en concentratieverlies bij scholieren.
Denecker: Tja, en waaraan zou dat liggen? Aan de alomtegenwoordige smartphones en sociale media? Ongetwijfeld ook. Maar er wordt nu in het onderwijs ingezet op afwisseling in leermethoden om leerlingen bij de les te houden. Eerst wordt er een beetje gedoceerd, dan volgt er een groepsmoment, vervolgens moet er iets worden opgezocht of mag er een tekening worden gemaakt, waarna er weer eventjes gedoceerd wordt. Bevordert dat het concentratievermogen? Ik denk het niet. Kinderen worden niet meer getraind om zich langer dan vijf minuten ergens op te focussen.
Maakt u daarom het onderscheid tussen het effect van invuloefeningen versus het onbeschreven witte blad?
Denecker: Ik kreeg onlangs een opmerking van een wiskundeleraar. Hij uitte zijn bezorgdheid over het feit dat er een generatie scholieren gevormd wordt die zelfs geen zinnen meer kan schrijven omdat ze alleen nog woordjes hoeft in te vullen of bolletjes voor statements te kleuren. Ik begrijp dat invulboeken voor uitgeverijen lucratiever zijn dan handboeken die je jarenlang aan ouders kunt verhuren, maar ik begrijp niet dat pedagogen dat aanvaard hebben. Zij moeten toch ook zien dat het een negatieve trend is. Om nog niet te spreken over de milieu-impact van de stapels papier die zo verspild worden.
Het versterkt het onderscheid tussen ‘kunnen’ en ‘kennen’. Leerlingen moeten invuloefeningen ‘kunnen’ oplossen, maar u wilt dat ze ‘kennis’ vergaren?
Denecker: Inderdaad. Ik ben een ouderwetse instructivist die ervan overtuigd is dat met het onderwijzen van theorie niet alleen kennis wordt aangeleerd, maar ook vaardigheid. Met die visie bots ik met de constructivisten, die poneren dat het onderwijzen van theorie enkel kennis bijbrengt, maar geen vaardigheid. Terwijl ik gewoon wéét dat dat onzin is. Daarom zijn belangrijke vaardigheden zoals analytisch vermogen, taalbeheersing en de capaciteit om ideeën en argumenten precies te formuleren in ons onderwijs ondergesneeuwd. En voor de duidelijkheid: de problemen doen zich niet alleen voor in de wiskunde, maar ook in andere vakken.
Hoe lossen we het op?
Denecker: (lange stilte) Dat is de vraag van 1 miljoen. Pedagogen hebben een ongezonde machtspositie verworven in ons onderwijsbestel. Ik hoor ook van steeds meer leerkrachten dat ze bang zijn voor de onderwijsinspectie. Dat creëert niet alleen onrust en zelfs angst, het leidt er ook toe dat hun bezorgdheden niet doordringen tot de hoogste beleidskringen. In 2013 voerde Knack een grote enquête uit onder leerkrachten. Driekwart vond dat de kwaliteit van ons onderwijs erop achteruitging. Maar de bevoegde minister Pascal Smet (SP.A, nu Vooruit) kwam naar buiten met de boodschap dat het allemaal goed ging. Dan is er toch een enorme tweespalt tussen de mensen in de scholen en het beleid?
Zetten de slechte cijfers het beleid niet aan tot actie?
Denecker: Dat zou je verwachten. Ik denk zelf na over wat de universiteit kan doen. We moeten onze basiscursussen versterken. We moeten meer theorie opvragen. En we moeten er vooral mee stoppen de dalende kwaliteitstrend uit het secundair onderwijs te volgen, want zo compenseert de universiteit de dalende trend niet maar versterkt ze die. Er is sprake van een herinvoering van het toelatingsexamen voor burgerlijk ingenieurs, zodat de secundaire scholen weer weten wat de vereisten zijn voor leerlingen die aan de opleiding willen beginnen. Misschien is dat wat pijnlijk op korte termijn, maar op lange termijn zal het zeker voordelen bieden.
Waarom zou het secundair onderwijs zich aanpassen als de beleidsmakers ervan overtuigd zijn dat ze goed bezig zijn?
Denecker: Gezien de lamentabele kenniscijfers zou het toch verschrikkelijk zijn mocht er niets gebeuren? Ik weet dat het niet gemakkelijk is om pedagogen van gedachte te doen veranderen. Ik kan alleen maar met een grote rode vlag zwaaien, omdat ik merk dat het grondig mis loopt. Iemand zou dringend een goede, onafhankelijke enquête moeten uitvoeren onder leerkrachten, en op basis van hun visies uitzoeken hoe het zo fout kon gaan. Ik bied hier graag een eerste speldenprik aan om zo’n proces in gang te zetten.
Er zijn nieuwe onderwijshervormingen op komst.
Denecker: Voor een deel zijn die een poging om wat fout gelopen is recht te trekken. De slinger lijkt stilaan een beetje terug te komen. Toch houden de nieuwe plannen, die voorlopig afgekeurd zijn door de Raad van State, nog altijd te weinig rekening met de gevolgen voor het onderwijs. De nieuwe onderwijsplannen voor wiskunde impliceren bijvoorbeeld dat leraren extra topics moeten aankaarten, waardoor er nog minder aandacht voor de fundamenten zal zijn want anders halen ze de vooropgestelde doelen niet. De planners kiezen voor veelheid in plaats van voor grondigheid. Maar het is precies door het opgeven van grondigheid dat kennis verloren gaat. Als de plannen goedgekeurd worden, zal de onderwijsinspectie scholen kunnen straffen die grondigheid nastreven. Dat is de wereld op zijn kop.
Zo jaagt de onderwijsinspectie leraren toch weg?
Denecker: Dat is een correcte maar heel confronterende vaststelling. De inspectie lijkt de teloorgang van ons onderwijs te versterken door haar rigide opstelling. En je hebt ook nog de toenemende druk van ouders die voortdurend de punten van leerkrachten contesteren.
Als u op het kabinet van de bevoegde minister zou terechtkomen, wat zou u dan prioritair doen?
Denecker: Ik zou opnieuw essentiële vaardigheden op de kaart zetten die verloren zijn gegaan, vaardigheden die leerlingen moeten leren uitschrijven op een wit blad en niet in een invulboek. Ik zou de kwestie van de invulboeken trouwens eens grondig bestuderen. Specifiek voor wiskunde hoeft het misschien niet zo abstract te worden als in mijn tijd, maar het moet zeker meer zijn dan nu het geval is. Het zou ook helpen mocht er meer feedback van leerlingen en studenten komen over wat ze kennen en wat ze missen. Ik besef dat de weg naar beterschap lang is. Maar de situatie is zo ernstig dat het schuldig verzuim zou zijn als we erin zouden berusten. Dus steek ik bij dezen mijn nek uit. •
Marc Denecker
1961: geboren in Wervik
1979: afgestudeerd in de Latijn-Wetenschappen
1983: licentiaat wiskunde (KU Leuven)
1987: licentiaat Informatica (KU Leuven)
1993: doctor in de informatica (KU Leuven)
2002: hoofddocent departement computerwetenschappen (KU Leuven)
2014-vandaag: hoogleraar (KU Leuven), specialisatie logica en kennisrepresentatie
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier