Arthur Lermytte
‘Beroeps als onderste trede van de ladder? Tijd om komaf te maken met hoog-laagdenken in het onderwijs’
‘De impact van het hiërarchisch denken in het secundair onderwijs wordt door beleidsmakers steevast miskend’, schrijft Arthur Lermytte.
De achteruitgang van ons onderwijs stond de voorbije weken alweer in het middelpunt van het publieke en politieke debat. De taalachterstand van anderstalige leerlingen werden net als het steeds groter wordende lerarentekort onder een vergrootglas gelegd. Minder aandacht is er voor een ander pijnpunt in ons onderwijs dat minstens even zorgwekkend is: de situatie in het beroepsonderwijs. De prestatiekloof tussen Vlaamse leerlingen in het beroepsonderwijs en leerlingen in andere onderwijsvormen is één van de grootste in Europa. Het psychologisch welbevinden van de leerlingen staat er bovendien op een laag peil en ongekwalificeerde uitstroom is een groot en exclusief probleem van het beroepsonderwijs.
Al jarenlang slagen beleidsmakers er ondanks allerlei hervormingen amper in om deze problemen aan te pakken. Een pijnlijke constante doorheen het beleid is het negeren van de kern van het probleem: de maatschappelijk verankerde hiërarchische ordening van studierichtingen en de structurele facilitering ervan in ons onderwijssysteem. Enkel de erkenning van de grote impact van het hoog-laag denken op het beroepsonderwijs en hierop afgestemd beleid kunnen het beroepsonderwijs op een duurzame manier weer versterken.
Al twee decennia toont Vlaams sociologisch onderzoek op een overtuigende manier aan hoe de normatieve hiërarchische ordening van studierichtingen in het secundair onderwijs één van de grote motoren is achter de slechte schoolprestaties en de hoge drop-out ratio’s in het beroepsonderwijs. Academisch georiënteerde richtingen, bij uitstek Latijn, genieten het meeste maatschappelijk aanzien, technische richtingen staan een trapje lager en beroepsrichtingen prijken helemaal onderaan de ladder. Dit maatschappelijk gewortelde hoog-laag denken heeft op verschillende wijzen negatieve gevolgen voor leerlingen in het beroepsonderwijs.
In de eerste plaats leidt het hiërarchisch denken tot het bekende watervalsysteem: leerlingen starten hun middelbare schoolcarrière vaak in een theoretische richting, maar dalen steeds een trapje op de ladder en komen uiteindelijk door achtereenvolgende faalervaringen gedemotiveerd in het beroepsonderwijs terecht. Een keuze voor het beroepsonderwijs is dan ook vaak geen keuze op basis van interesses en talenten, maar een negatieve keuze: men heeft gefaald in alle andere richtingen, dus is het beroeps nog de enige overgebleven optie. De waterval wordt gefaciliteerd door de strikte scheiding en beperkte mobiliteitsmogelijkheden tussen BSO-TSO-KSO-ASO en op die manier structureel verankerd in ons onderwijssysteem.
Bovendien worden leerlingen in het beroepsonderwijs geconfronteerd met een samenleving die op hen neerkijkt en met leerkrachten die, zij het vaak onbewust, ook de rangschikking maken en lagere verwachtingen uitstralen ten opzichte van hen. Demotivatie en schoolmoeheid zijn de logische gevolgen. Waarom zou je nog gemotiveerd zijn om je best te doen in een onderwijssysteem dat je tot falers heeft gemaakt?
(Lees verder onder de preview)
Het mag duidelijk zijn dat er een verandering nodig is naar een maatschappelijk denken over studierichtingen in termen van evenwaardigheid in plaats van hiërarchie. Dit is echter makkelijker gezegd dan gedaan. Maatschappelijke normen zijn heel moeilijk manipuleerbaar, zeker het hoog-laag denken in het secundair onderwijs dat zo diepgeworteld is. Zelfs leerkrachten die expliciet de gelijkwaardigheid tussen theoretische richtingen en beroepsrichtingen benadrukken, betrappen zichzelf op het benoemen van de richtingen in termen van hoog en laag.
Imagocampagnes die meer respect vragen voor het beroepsonderwijs zijn daarom broodnodig maar waarschijnlijk onvoldoende. Een culturele shift in het denken over onderwijsrichtingen moet ondersteund worden door een doortastende structurele hervorming in het secundair onderwijs. Zolang ons onderwijssysteem toelaat om te denken in termen van BSO-TSO-KSO-ASO zal de normatieve hiërarchische ordening en het watervalsysteem nooit helemaal verdwijnen.
De modernisering van het secundair onderwijs, die mede als doelstelling had om de waterval weg te werken, is in dat opzicht een redelijke slag in het water. De onderwijsvormen BSO-TSO-KSO-ASO bleven bestaan, maar kregen gewoon een andere naam. De veelbesproken brede eerste graad lijkt bovendien eerder een artificieel construct dan een feitelijk gegeven. Scholen kunnen zelf kiezen hoe ze hun keuzeaanbod in de eerste graad inrichten waardoor de vroegere ASO-scholen zich als dusdanig kunnen blijven profileren, leerlingen ‘hoog’ blijven mikken en het watervalsysteem in stand gehouden wordt. De enige duurzame manier om komaf te maken met het watervalsysteem is een secundair onderwijs met gerichte differentiatie zonder algemene segregatie tussen leerlingen op basis van de vroegere onderwijsvormen. In een complex onderwijslandschap als het Vlaamse is dat een moeilijke, maar geen onmogelijke opgave.
(Lees verder onder de preview)
De geesten aan de beleidstafel lijken echter nog steeds niet gerijpt. Minister van Onderwijs Ben Weyts (N-VA) is geen voorstander van een verdere uitdoving van het onderscheid tussen BSO-TSO-KSO-ASO. Hij wil het beroepsonderwijs eerder heropwaarderen door onder andere competitie tussen leerlingen en scholen te stimuleren via de organisatie van nieuwe olympiades. Dit soort voorstellen getuigen van weinig realiteitszin en een pijnlijke miskenning van gedegen sociaalwetenschappelijk onderzoek. Stokpaardjes zoals ‘een focus op taal en wiskunde’ en ‘een heropwaardering van het ASO’ zijn evenmin geruststellend voor het beroepsonderwijs.
Weyts streven naar ‘excelleren’ lijkt eerder een streven naar meer excelleren in cognitieve vaardigheden. Alsof je niet kan excelleren in kinderzorg, het aanleggen van waterleidingen of het ontwerpen van elektrische installaties. Het is sprekend voor de miskenning van het beroepsonderwijs die tot in beleidskringen doordringt. Weyts lijkt echter te vergeten dat een sterk beroepsonderwijs niet alleen de huidige krapte op de arbeidsmarkt aan technische functies en zorgberoepen kan verhelpen, maar ook onze gemiddelde PISA-scores weer omhoog kan tillen. En laat dat nu net het grote doel zijn van de minister.
Hoog tijd dus om de impact van de normatieve hiërarchische ordening van studierichtingen op het beroepsonderwijs als een wetenschappelijk feit te erkennen en er ook naar te handelen.
Arthur Lermytte is student sociologie aan de UGent in het kader van zijn masterjaar specialiseert hij zich in onderwijssociologie.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier