Ben Weyts (N-VA) vs. leerkrachten: ‘Een beetje concurrentie in de leraarskamer wakkert de ambitie aan’
Aan het eind van een bewogen schooljaar gaan de leerkrachten van De Leraarskamer van Knack in debat met Vlaams minister van Onderwijs Ben Weyts. ‘Hoe wilt u ervoor zorgen dat wij in het onderwijs blijven werken?’
Leerkrachten gezocht!
Bent u een leerkracht en wilt u ook uw stem laten horen in ons onderwijspanel?
Schrijf u hier in voor De Leraarskamer 2023‑2024.
‘Elke maatregel kun je zien als een probleem óf als een opportuniteit’, zegt Vlaams minister van Onderwijs Ben Weyts (N-VA). ‘Het enige wat ik jullie vraag is om nieuwe initiatieven een kans te geven.’ Elf leerkrachten, die allemaal deel uitmaken van De Leraarskamer van Knack 2022-2023, kijken hem een beetje bedenkelijk aan. Op hun verzoek is Weyts naar onze redactie afgezakt, want er is ontzettend veel waarover ze hem aan de tand willen voelen. Het is een woelig schooljaar geweest met een steeds nijpender lerarentekort, getouwtrek over de nieuwe minimumdoelen, en een resem nieuwe voorstellen en maatregelen waar niet iedereen even opgetogen over is. ‘Al vijftien jaar is het Vlaamse onderwijsbeleid een zwalpend schip’, zegt leerkracht klassieke talen Jan Toremans. ‘Veel leerkrachten zijn een beetje zeeziek geworden van dat gebrek aan continuïteit. Nu is er veel in de steigers gezet, maar de vraag is altijd wat daar na de volgende verkiezingen van overblijft.’
(Lees verder onder de slider)
‘De leerlingen die bij mij in het eerste jaar secundair aankomen, hebben een steeds kleinere woordenschat en schrijven ook almaar minder goed. Als ik in de klas een vraag stel, dan moet ik heel goed nadenken hoe ik ze formuleer. Figuurlijk taalgebruik begrijpen ze niet meer. Ik wil mijn leerlingen niet afbreken, maar ik vraag me wel af wat we daaraan kunnen doen.’ – Hans Verbrugghe, leerkracht Nederlands, aardrijkskunde en geschiedenis
Ben Weyts: Dat is inderdaad een grote uitdaging. Om te beginnen willen we jullie ondersteunen via het nieuwe kenniscentrum Leerpunt, dat didactische methodes kan aanreiken die hun deugdelijkheid al hebben bewezen. Jullie hoeven dus zelf niets nieuws uit te vinden. Daarnaast is er het Leesoffensief, dat een hele resem initiatieven bundelt waarmee we de leesvaardigheid van kinderen willen opkrikken.
Verbrugghe: Ondertussen is het aantal uren Nederlands dat ik in de eerste graad geef wel van vijf naar vier teruggebracht. En van onze vakbegeleidster hoor ik dat ik maar 7 procent van de punten op spelling mag zetten. In andere vakken mogen leerkrachten zelfs helemaal geen punten meer aftrekken voor spelfouten. Terwijl er steeds meer worden gemaakt.
Zahia Ghamrane (leerkracht zesde leerjaar): Ik geef les in een school in Deurne waar de meeste leerlingen een andere thuistaal hebben. Daardoor beginnen wij onze lessen vaak met het verklaren van woorden die tot de basiswoordenschat moeten behoren. In veel scholen is dat de realiteit.
Weyts: Dat houdt mij ook erg bezig. Niet alleen als flamingant, maar ook als kind van de Vlaamse Rand. Daar heeft soms meer dan 70 procent van de leerlingen in de eerste graad van het secundair een andere thuistaal dan het Nederlands. Ook in de centrumsteden ligt dat percentage hoog. Daarom moeten we er duidelijk voor kiezen om op de essentie te focussen, en dat is ontegensprekelijk het Nederlands. Wat mij betreft, moeten de minimumdoelen voor het basisonderwijs zo worden herschreven dat minstens de helft van de lestijd aan basisvaardigheden zoals wiskunde en Nederlands wordt besteed. Dat hoeft niet allemaal binnen het vak Nederlands te gebeuren, taalkennis kan ook in veel andere vakken aan bod komen. Eigenlijk is iedereen die voor de klas staat een leerkracht Nederlands.
Veerle Roelandt (leerkracht kleuteronderwijs): Begin daar maar eens aan als de helft tot drie vierde van je kleuters een ongelooflijke taalachterstand heeft.
Weyts: Dat is net waarom we taalscreenings hebben ingevoerd en daar ook extra middelen aan hebben gekoppeld. Alle kinderen moeten nu aan het begin van de derde kleuterklas de koala-test afleggen, waarmee we kunnen detecteren wie een taalachterstand heeft. Er is dan nog bijna een heel schooljaar tijd om daaraan te werken. Aangezien Nederlands het kader is waarbinnen je alle andere kennis verwerft, mogen we kinderen die de taal niet genoeg kennen echt niet in het eerste leerjaar laten beginnen. Dan zouden ze geen gelijke kansen hebben.
Roelandt: Maar waar moet ik de tijd vinden om ook nog eens de taalachterstand van al die kinderen weg te werken?
Ghamrane: Inderdaad. Stel dat je een kleuterjuf bent met een klas met 28 kinderen, van wie er 20 een taalachterstand hebben. Hoe kun je voor al die kleuters extra op taal inzetten en ook nog je andere doelen behalen? En wat als de helft tegen het eind van de derde kleuterklas nog altijd een te grote achterstand heeft? Moeten die dan allemaal het jaar overdoen, of mogen ze toch aan het eerste leerjaar beginnen? Wat er ook wordt beslist, het blijft een enorm probleem dat heel belastend is voor leerkrachten.
Weyts: Daarom blijf ik herhalen dat de school dat niet alleen hoeft te doen. Ook ouders dragen een grote verantwoordelijkheid. Van 8.30 tot 15.30 uur worden leerlingen in een Nederlandstalige omgeving ondergedompeld, maar voor honderdduizenden kinderen en jongeren sluit de poort naar het Nederlands daarna weer. Net zoals tijdens het weekend en in de schoolvakanties. Wie het goed met zijn kind voorheeft, brengt het ook na de schooluren in contact met Nederlands. In het schoolreglement staat vaak expliciet dat ouders bepaalde verantwoordelijkheden hebben, onder meer op het vlak van taal. Vandaar mijn voorstel om de schooltoelage in te trekken van ouders die dat straal negeren.
Ghamrane: Taalkennis is inderdaad een gedeelde verantwoordelijkheid, maar je mag nooit maatregelen nemen die tegen het welbevinden van kinderen ingaan. Vergeet niet dat veel leerlingen die moeite hebben met het Nederlands uit sociaal zwakkere milieus komen.
Weyts: In mijn voorstel zouden we de toeslag dan rechtstreeks aan de school toekennen en niet langer aan de ouders. Maar maak je geen zorgen: er is nog lang geen politieke meerderheid voor. Daarom ben ik nu ook andere wegen aan het verkennen om ouders een duidelijk signaal te geven. Soms volstaat het nu eenmaal niet om hen een wortel voor te houden.
(Lees verder onder de preview)
‘Door het lerarentekort staan er steeds meer mensen voor de klas die geen pedagogisch diploma hebben. Dat kan demotiverend zijn voor leerkrachten zoals wij die bewust voor het onderwijs hebben gekozen en al jaren lesgeven.’ – Karo Voets, leerkracht Frans
Weyts: Om het lerarentekort aan te pakken, proberen we niet alleen om de job aantrekkelijker te maken maar ook om meer zij-instromers aan te trekken. Door de grote krapte op de arbeidsmarkt is er simpelweg geen andere keuze. Ik kan best begrijpen dat er wat wrevel ontstaat doordat sommigen het gevoel hebben dat er nogal wat eieren onder die zij-instromers worden gelegd. Zij mogen tot tien jaar anciënniteit meenemen en krijgen ook nog een lerarenbonus, waardoor ze drie uur per week kunnen worden vrijgesteld om een lerarenopleiding te volgen. Daar staat wel tegenover dat wie zonder pedagogisch bekwaamheidsbewijs lesgeeft, altijd gevoelig minder zal verdienen.
Voets: Begrijp me niet verkeerd: ik ben een grote fan van zij-instromers die de overstap naar het onderwijs maken. Ik heb het moeilijker met uw idee om zogenaamde gastleerkrachten in te zetten die naast hun job bijklussen door les te geven. Als ik het goed heb begrepen, hoeven zij helemaal geen pedagogisch diploma te behalen.
Weyts: Zelfs als we morgen alle werkzoekenden met een pedagogisch bekwaamheidsbewijs in het onderwijs aan het werk zetten, hebben we nog te weinig leerkrachten. Maar er zijn wel heel wat mensen die naast hun bestaande job zouden willen lesgeven. Vandaar dat scholen voor een beperkt aantal uren gastleerkrachten zullen mogen inzetten. Zo iemand geeft dan bijvoorbeeld zeven uur per week Frans of vijf uur wiskunde. Ik ben er ook voorstander van om in het onderwijs flexi-jobs mogelijk te maken. Iemand die deeltijds werkt of met pensioen is, zou dan in een school kunnen bijverdienen zonder dat daar extra fiscale lasten tegenover staan. Zo zouden we heel wat leemtes kunnen invullen.
Carolien De Schrijver (leerkracht basisonderwijs): Wat ik graag wil weten, is hoe u de job precies aantrekkelijker wilt maken voor leerkrachten die vandaag al voor de klas staan. Hoe wilt u ervoor zorgen dat wij in het onderwijs blijven werken?
Weyts: Bijna twee jaar geleden hebben we in een grote cao vastgelegd dat het onderwijs elk jaar 185 miljoen euro extra krijgt om de onderwijskwaliteit te vergroten én om het lerarenberoep aantrekkelijker te maken. Daardoor krijgen jullie nu onder meer een internetvergoeding, is de fietsvergoeding voor leerkrachten opgetrokken en hebben we scholen 410 euro per leerkracht gegeven voor ICT-materiaal. En als het parlement de maatregel straks goedkeurt, zullen scholen – laat ik maar over de olifant in de kamer beginnen – ook leraren-specialisten kunnen aanduiden. (consternatie rond de tafel) Dat is een leerkracht die extra taken toebedeeld krijgt, waar een vergoeding van gemiddeld 250 euro per maand extra tegenover staat.
De Schrijver: Toen ik dat op de radio hoorde, dacht ik eerst: fijn, ze willen mensen belonen die zich specialiseren of extra taken op zich nemen. Tot ik besefte dat het om één of hoogstens een paar leerkrachten per school gaat.
Aileen Debusscher (leerkracht Nederlands en geschiedenis): Ik snap eerlijk gezegd niet goed wat u daarmee wilt bereiken.
Weyts: Dat is een idee van de commissie Beter Onderwijs, die vooral uit mensen uit de praktijk bestond. Om te beginnen komt het tegemoet aan de vraag om de vlakke loopbaan te doorbreken. Daarnaast kunnen we de scholen op die manier een kwaliteitsimpuls geven. Stel dat een school weinig kennis in huis heeft over hoogbegaafdheid. Dan kan de directie een leerkracht aanwijzen die zich in dat domein bijschoolt en daar ook voor wordt vergoed. Daarom zullen we ook het budget voor de nascholing van leerkrachten optrekken.
De Schrijver: Het probleem is dat je daarmee verdeeldheid zaait. Stel dat niet ik maar een van mijn collega’s als leraar-specialist wordt aangesteld. Dan wordt zij dus extra betaald voor alle taken die ze erbij neemt, terwijl ik die gratis blijf doen. Ik denk niet dat ik me dan nog erg gewaardeerd zou voelen.
Weyts: Dat argument hoor ik soms ook van directies. ‘Dan moeten wij heel moeilijke keuzes maken die verdeeldheid kunnen zaaien’, zeggen ze. Ja, natuurlijk. Dat hoort nu eenmaal bij leidinggeven. Er is echt niets mis met wat concurrentie in de leraarskamer. Dat wakkert de ambitie aan.
Toremans: Misschien klopt het wel dat wij als leerkrachten een beetje anders moeten leren functioneren, maar ik zou daar toch voorzichtig mee zijn. Er bestaat in scholen een waardevolle cultuur van vrij engagement. Er zijn leerkrachten die tijdens de Paasvakantie meegaan op Italiëreis, hun leerlingen na de schooluren bijles geven of andere taken op zich nemen. Als sommigen daar in de toekomst voor worden beloond, vrees ik dat de anderen die engagementen niet meer zullen willen opnemen.
Johan Van Holderbeke (leerkracht buitengewoon secundair onderwijs): Wat heb je trouwens aan 250 euro meer als je na twee of drie maanden aan het eind van je Latijn bent, en op den duur misschien zelfs thuis moet blijven met een burn-out? Zou u dat geld niet beter gebruiken om álle leerkrachten meer te ondersteunen? Dat zou onze job pas echt aantrekkelijker maken.
Weyts: Elk budget kan altijd anders worden besteed. Het is mijn verantwoordelijkheid om beleidskeuzes te maken. Daarbij ben ik niet bang om de patstellingen die het onderwijs al jaren in een houdgreep houden en het conservatisme – want dat is het in mijn ogen – te doorbreken. Ik begrijp dat sommigen dat een beetje revolutionair vinden, maar dat mag geen reden zijn om concrete ideeën meteen af te schieten.
‘De laatste jaren heb ik het gevoel dat ik in mijn klas niet meer de juf kan zijn die ik wil zijn doordat me allerlei dingen worden opgelegd. Waaraan moet ik allemaal beantwoorden en voldoen? Dat weet ik gewoon niet meer. Het lijkt wel alsof de onderwijsinspectie aan elke school andere eisen stelt.’ – Veerle Roelandt, kleuterjuf
Trudo Herman (leerkracht vierde leerjaar): Tien jaar geleden had de inspectie vooral aandacht voor het proces en minder voor het product. Het waren een soort stoottroepen die bepaalde didactische en pedagogische principes aan de man moesten brengen. Die tijd is grotendeels voorbij, maar ik weet niet of dat al bij elke inspecteur is doorgedrongen.
Weyts: Ik hoor dat men op het terrein grotendeels tevreden is over de onderwijsinspectie 2.0. Veel scholen zien zo’n doorlichting met grote angst tegemoet, maar achteraf zeggen ze vaak dat ze er echt iets van hebben opgestoken. Her en der is er inderdaad nog wel een inspecteur die zich meer als billentikker dan als begeleider gedraagt. Zulke individuele gevallen probeer ik in samenspraak met de leidende ambtenaar aan te pakken.
Roelandt: Het enige wat ik wil, is dat we weer de juffen kunnen zijn die we vroeger waren. Heb alsjeblief vertrouwen in leerkrachten, want wij weten heel goed wat we in onze klas moeten doen. Maar doordat we zo veel tijd moeten investeren in het documenteren van alles wat we beslissen en doen, hebben we soms niet genoeg tijd voor onze leerlingen.
Weyts: Ik weet dat jullie vaak administratieve taken moeten doen waarvan wordt beweerd dat de inspectie dat eist, maar vaak klopt dat niet. Soms worden die alleen opgelegd door de scholengroep, de scholengemeenschap, de onderwijskoepel of de school zelf.
Debusscher: En weet mijn directeur dat ook?
Weyts: Nu wel. Een paar weken geleden hebben we alle directies een rondzendbrief gestuurd met een limitatieve lijst van alle administratieve formaliteiten waaraan moet worden voldaan. Dat zou voor eens en voor altijd een eind moeten maken aan alle discussies. Daarnaast hebben we een soort affiche opgesteld waarop duidelijk staat wat wel moet van Brussel en wat niet. Op die manier hopen we een heleboel urban legends de wereld uit te helpen. Een gedetailleerd jaarplan opstellen? Dat hoeft helemaal niet van Brussel. Een leerlingvolgdossier waarin je voor elke leerling noteert waarom je een bepaald cijfer geeft? Ook niet verplicht.
Debusscher: Ik ben blij met de rondzendbrief, maar ik vrees dat hij in de praktijk niet zoveel verschil zal maken. Onze directies zullen blijven eisen dat we al die administratie bijhouden.
Verbrugghe: Dat denk ik ook. Al is het maar om zich in te dekken.
Weyts: Dat komt doordat directies vaak bang zijn dat de beslissing van een leerkracht of klassenraad achteraf wordt aangevochten. Net daarom verankeren we binnenkort ‘het vermoeden van deskundigheid’ in het onderwijs. Dat wil zeggen dat de bewijslast wettelijk gezien bij degene die een beslissing aanvecht komt te liggen. Wie een B- of C-attest wil aanvechten, zal voortaan dus zelf bewijzen moeten aandragen. Komt het toch tot een juridische procedure, dan gaan wij ervan uit dat het oordeel van de klassenraad juist is en zullen we ook instaan voor de juridische kosten. We’ve got your back.
Debusscher: Het ergste is dat de angst voor zulke procedures soms ons oordeel beïnvloedt. Ouders hoeven nog maar te dreigen met de rechtbank of hun kind wordt al milder beoordeeld. Dat is natuurlijk allesbehalve eerlijk tegenover de kinderen van ouders die niet eens weten dat ze het recht hebben om zo’n beslissing aan te vechten. Vergis u niet: ook in Vlaamse scholen is er sprake van klassenjustitie.
Weyts: Net daarom willen we directies en leerkrachten duidelijk maken dat ze niet bang hoeven te zijn voor juridische procedures. Laat jullie oordeel daar alsjeblief niet door beïnvloeden.
‘Een tijd geleden had ik een leerling in de klas met een visuele beperking. Hij volgde de richting restaurant en keuken, maar raakte niet over dezelfde lat als de anderen. Door zijn beperking kon hij moeilijk groenten snijden of wijn inschenken. Voor ons was het zwaar om hem te moeten uitleggen dat hij zijn getuigschrift nooit zou kunnen behalen. De vraag is dus wat we aan het eind van de rit van inclusie verwachten.’ – Saskia Boelens, leerkracht geschiedenis
Weyts: Met het Leersteundecreet, dat het M-decreet vervangt, nemen we geen afscheid van het streven naar inclusie maar wel van de verabsolutering ervan. We moeten onder ogen zien dat niet elk kind met een beperking in het gewone onderwijs terechtkan. Soms is dat gewoon niet de juiste keuze.
Van Holderbeke: Dat hoor ik u héél graag zeggen, maar veel organisaties die op een soms nogal fundamentalistische manier opkomen voor inclusie zullen het daar niet mee eens zijn.
Weyts: Dat weet ik. Het helpt ook niet dat onder meer in het verdrag van de Verenigde Naties staat dat personen met een handicap altijd recht hebben op inclusief onderwijs. Ik vind dat een heel nobel principe, maar in de praktijk is het gewoon niet haalbaar.
Bjorn Rondags (leerlingenbegeleider): Het gevolg is wel dat de wachtlijsten voor het buitengewoon onderwijs aangroeien. Ik werk in een school met type 9- onderwijs voor kinderen met autisme (ASS) en type 3-onderwijs voor kinderen met emotionele of gedragsproblemen. Alle klassen zitten bomvol. De vijftig vrije plaatsen voor volgend schooljaar waren binnen de vijftien seconden ingevuld. Op onze school zitten ook leerlingen met een verstandelijke handicap, die we eigenlijk zouden willen doorverwijzen. Alleen is er nergens plaats.
Weyts: Net daarom investeren we extra in het buitengewoon onderwijs. In drie jaar tijd hebben we de capaciteit van 47.000 naar liefst 53.000 plaatsen opgetrokken. Maar doordat de vraag zo ongelooflijk oploopt, volstaat dat niet. Dus proberen we scholen op allerlei manieren te ondersteunen zodat ze zo nodig snel plaatsen bij kunnen creëren. Vooral in het onderwijs voor kinderen met een matige tot ernstige beperking en voor kinderen met ASS neemt de vraag enorm toe. Omdat we geen idee hebben hoe dat komt, laat ik daar nu onderzoek naar doen. Maar misschien heb jij wel een vermoeden waar die stijging vandaan komt, Johan?
Van Holderbeke: Ik werk ondertussen veertig jaar met mensen met een verstandelijke handicap en ik ben ervan overtuigd dat de meest uiteenlopende factoren een rol spelen. Maar wat ook opvallend toeneemt, zijn gedragsproblemen.
Rondags: Klopt, en dat probleemgedrag wordt ook steeds extremer. Het is een van de redenen waarom leerkrachten op den duur uitvallen met een burn-out. Bij ons op school is dat dit jaar al drie, vier keer gebeurd. Daar maak ik me écht zorgen over.
Boelens: Ik heb nog één vraag – over iets anders. Wat hebt u, als mens en politicus, geleerd uit uw traject als minister van Onderwijs?’
Weyts:(denkt na) Dat er geen enkel ander beleidsdomein is waarin je als minister zo beperkt bent. Als je bevoegd bent voor mobiliteit en openbare werken, dan werk je met beton en steen. Dat zijn gewillige materialen die je niet tegenspreken en zich aan je beleidsvisie aanpassen. In het onderwijs is dat anders. Dat komt vooral door de vrijheid van onderwijs, die in mijn ogen te ruim wordt geïnterpreteerd. Aangezien onze samenleving elk jaar ruim 16,5 miljard euro in het onderwijs investeert, zou ze het toch wel wat meer mogen kunnen sturen.
Daarnaast heb ik geleerd dat alles wat onderwijs aanbelangt heel gevoelig ligt en dat er, zoals hier vandaag weer blijkt, heel mondige, kritische en gedreven mensen werken. Dat is natuurlijk heel mooi, maar soms ook – hoe zal ik het zeggen – best pittig. (lacht)