Hendrik Vuye & Veerle Wouters
‘Nog een keer is de Senaat volop bezig zijn nutteloosheid te bewijzen’
‘De Vlinder-Senaat is vederlicht, maar weegt wel loodzwaar op het budget,’ zeggen Hendrik Vuye en Veerle Wouters (N-VA).
Nog een keer is de Senaat volop bezig zijn nutteloosheid te bewijzen
De Senaat is een instelling die overbodig is sedert 1831. En toch blijft deze mottenbollenassemblee bestaan. Meer nog, de zesde staatshervorming heeft de Senaat nog maar eens hervormd. Maar tot wat eigenlijk? Waar komt die Senaat vandaan?
De keuze van 1831, bevestigd in 1893
Het Nationaal Congres kiest in 1831 een tweekamerstelsel. Twee kamers, dat veronderstelt dat elk een eigenheid heeft. De Kamer wordt rechtstreeks verkozen, door een beperkt aantal cijnskiezers. Eenieder kan wel Kamerlid worden. Voor de Senaat bestaat echter een ‘lijst van de verkiesbaren’, dit zijn burgers die voldoende cijns (belasting) betalen om verkiesbaar te zijn. In 1840 staan er maar 403 burgers op deze lijst, 481 in 1870 en 570 in 1890. Daarnaast zijn er ook nog senatoren van rechtswege (dit zijn de koningskinderen). De grondwetgever van 1831 zoekt de specificiteit van de Senaat in de samenstelling. Adel en grootgrondbezitters bevolken de Senaat. Hij moet een conservatief tegengewicht zijn voor de rechtstreeks verkozen Kamer.
De achilleshiel van deze assemblee is haar democratisch deficit. Bij de volgende grondwetsherziening staat de democratisering op de agenda. In 1893 voert men de provinciale senatoren in, dit zijn senatoren aangeduid door de provincieraden. Ze moeten niet voldoen aan de strikte cijnsvoorwaarde. Voor de rechtstreeks verkozen senatoren verlaagt men de cijns. Er zijn nu ongeveer 1.500 verkiesbaren. Het democratisch deficit blijft een pijnlijke realiteit.
De hoge cijnsvereiste maakt dat er weinig politieke zwaargewichten verkozen worden in de Senaat. Politiek is het een lichtgewicht-assemblee. Professor en senator Herbert Speyer schrijft in 1914 dat deze instelling op sterven na dood is. Uit zijn studie blijkt dat de wetgevende activiteit beperkt is. Tussen 1894 en 1912 stemt de Kamer 953 wetten, waarvan er slechts 25 worden geamendeerd door de Senaat. De Senaat bewijst zijn overbodigheid.
Senaat herbekeken: grondwetsherziening 1920/21
In 1920/21 wordt een belangrijke stap gezet in de democratisering: het algemeen enkelvoudig mannenstemrecht. En toch wordt de overbodige Senaat niet afgeschaft. Ook in 1920/21 kiest men voor een hervorming. Er komen gecoöpteerde senatoren bij. De bedoeling is nobel. Men wil deskundigen en technici de Senaat binnenloodsen. Het systeem heeft nooit gewerkt. De gecoöpteerde senatoren zijn meestal politici die niet werden herverkozen. Opnieuw een mislukte innovatie.
Men gooit de ‘lijst der verkiesbaren’ over boord. Voortaan kan eenieder die beantwoordt aan één van de 21 categorieën vermeld in de Grondwet senator worden: (gewezen) ministers, (gewezen) kamerleden, houders van een einddiploma hoger onderwijs, (gewezen) burgemeesters en schepenen, …
De democratisering van de Senaat, maakt dat de assemblee een belangrijkere politieke rol speelt. De Senaat komt nooit echt op gelijke voet te staan met de Kamer, maar wordt wel een belangrijke medespeler.
De regering Martens-Gol (1981-1987) zal de 21 categorieën schrappen. Voortaan zijn de voorwaarden om tot kamerlid of tot senator te worden verkozen identiek. Alleen de leeftijdsvoorwaarde is verschillend. Om tot senator te worden verkozen, moet men 40 jaar zijn; tot volksvertegenwoordiger 25.
Wat is het nut van een Senaat als ontmoetingsplaats tussen de deelstaten?
Deze Senaat is een doorslag van de Kamer. Het zijn dezelfde politieke partijen die in beide vergaderingen zetelen. Er is geen enkele specificiteit meer. Kamer en Senaat hebben gelijke bevoegdheden en zijn ook gelijk wat de samenstelling betreft. Het wetgevend werk herhaalt zich nodeloos in de tweede assemblee. Nogmaals bewijst de Senaat zijn overbodigheid.
Afgeslankte Senaat, versie 1993
De staatshervorming van 1993 is de zoveelste hervorming. Er bestaan voortaan meerdere groepen senatoren: de rechtstreeks verkozenen, de gemeenschapssenatoren aangeduid door de parlementen van de Gemeenschappen, de gecoöpteerde en de senatoren van rechtswege. De Senaat heet een reflectiekamer te zijn en een ontmoetingsplaats van de deelstaten.
De hervorming wordt opnieuw een grote mislukking. In werkelijkheid is de Senaat geen reflectiekamer, maar een bijna volwaardige kamer. Men kan de regering niet interpelleren, maar wel vragen stellen. De senaat kan de regering dan wel niet laten vallen, maar in de feiten kan de Senaat het de regering bijzonder moeilijk maken.
En wat is het nut van een Senaat als ontmoetingsplaats tussen de deelstaten? In de Kamer zetelen toch ook Nederlandstaligen en Franstaligen die hun respectievelijke taalgemeenschap vertegenwoordigen? Welke meerwaarde verschaft die Senaat? Opnieuw blijkt de Senaat nutteloos.
De Vlinder-Senaat van de zesde staatshervorming
Denkt een N-VA’er uit het Vlaams Parlement wezenlijk anders dan een N-VA’er in de Kamer?
De Senaat van de zesde staatshervorming is een niet-permanent orgaan, samengesteld uit 50 senatoren aangewezen door de deelstaatparlementen en 10 gecoöpteerde senatoren. De Senaat oefent geen enkele politieke controle uit. De nieuwe Senaat heet nu een ontmoetingsplaats te zijn tussen de deelstaatparlementen. Maar opnieuw, wat is het nut hiervan? In de Kamer zetelen toch ook Nederlandstaligen en Franstaligen? Denkt een N-VA’er uit het Vlaams Parlement wezenlijk anders dan een N-VA’er in de Kamer?
De Senaat heeft een zeer beperkte wetgevende bevoegdheid. Zo is de Senaat op voet van gelijkheid met de Kamer bevoegd voor de herziening van de Grondwet, de bijzondere wetten en de wetten met een institutioneel karakter. Wat is het nut hiervan? Wanneer bijvoorbeeld de Grondwet wordt herzien met een 2/3 meerderheid in de Kamer, welke meerwaarde biedt het om dit nummer nog eens over te doen in de Senaat?
De Senaat kan ook informatieverslagen opstellen over materies die eveneens gevolgen hebben voor de bevoegdheden van de Gemeenschappen of de Gewesten. Dit zijn de ’transversale materies’. De Senaat kan hierover hoorzittingen organiseren. Zo heeft de Senaat op 6 maart een eerste informatieverslag aangenomen over de opvolging van de toepassing van het actieplatform van de vierde VN-wereldvrouwen-conferentie van Peking. Vorige vrijdag werd een verslag aangenomen over de omzetting van EU-recht. Volgende informatieverslagen zitten in de pipeline: kinderarmoede, regeling meeouderschap. Daarnaast organiseert de Senaat met regelmaat studiedagen, bijvoorbeeld over de Duitstalige Gemeenschap, het wetenschappelijk onderzoek, armoedebestrijding, palliatieve zorg, … Hebben de architecten van de zesde staatshervorming zich ooit de vraag gesteld wie deze informatieverslagen gaat lezen? Hebben ze zich ooit de vraag gesteld of een politieke assemblee wel een geschikt middel is om dienst te doen als studiebureau? Laat politici aan politiek doen en academici aan onderzoek. De meerwaarde van politiek geïnspireerde informatieverslagen is verwaarloosbaar, om niet te zeggen onbestaande. Nog een keer is de Senaat volop bezig zijn nutteloosheid te bewijzen.
Het baat niet, maar het kost wel
Wij zien het nut van de Senaat echt niet in. Deze instelling kost wel 55 miljoen euro per jaar. Inderdaad, 55 miljoen euro voor een gedrocht dat niets bijbrengt. De staatsveiligheid kost 41,8 miljoen euro. We besteden meer aan de Senaat, dan aan onze veiligheid. Men zegge het voort … En vooral, bedenk eens wat men allemaal kan doen met 55 miljoen euro? De Vlinder-senaat is vederlicht, maar weegt wel loodzwaar op het budget. De Senaat of de helaasheid der instellingen.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier