Mythes over economie en fabels over armoede: ‘Armoedebestrijding belangt iedereen aan’
Corona zal een referentiepunt worden in de recente geschiedenis, zoals de val van de Muur, 9/11 en de financiële crisis, meent Jos Geysels. ‘Het is tijd voor andere verhalen. De inzichten en waarden die we tijdens het voorbije jaar (her)ontdekt hebben, kunnen ons hierbij helpen.’
Om elkaar weer stevig te kunnen vastpakken, moeten we nu vooral afstand houden. ‘Dat stond een jaar geleden in een advertentie van de federale regering.
Nu afstand houden om later te kunnen knuffelen. Het was geen prettige, maar wel een hoopvolle boodschap.
Schrijver Tommy Wieringa omschreef dat als de coronaparadox: ‘Saamhorigheid is altijd al een complex sociaal vraagstuk, maar nu we een gezondheidsrisico vormen voor elkaar nog meer. Anderhalve meter moeten we noodgedwongen bij elkaar vandaan blijven, alsof de ideologische afstand van de afgelopen jaren, aangewakkerd door populisme en digitale technologie, nu ook ons lichaam heeft bereikt. Alsof de mentale afstand, met andere woorden, een fysieke dimensie heeft gekregen. Maar het tegenovergestelde lijkt het geval: als de voortekenen niet bedriegen brengt de afstand ons juist dichter bij elkaar.’ (NRC, 21 maart 2020)
Door een fysieke afstand te bewaren erkennen we de nabijheid van de medemens. In de afstand toont zich de saamhorigheid. Die saamhorigheid toonde zich op vele manieren in de samenleving, onder meer bij middenveldorganisaties en burgerinitiatieven die zich het vuur uit de sloffen liepen om vele noodlijdende medeburgers te helpen. En die hulp was (en is) nodig. In maart 2020 riepen de armoedeorganisaties de verschillende regeringen op om voor mensen in armoede dringende concrete maatregelen te nemen op niveau van inkomen, wonen en energie. Toch bleef het stil.
Na alarmerende berichten van de voedselbanken, OCMW’s en gemeentebesturen kwamen de getuigenissen van mensen die financieel in de problemen zaten. De armoede kwam schrijnend in beeld, maar de saamhorigheid bleef grotendeels buiten beeld in het armoedebeleid.
‘Wanneer kunnen we naar onze tweede woning?’, dat was de prangende kwestie.
Ondertussen werden de verwachtingen en het gezeur van (sommige) tweedeverblijvers wel tot een politieke prioriteit gepromoveerd. ‘Wanneer kunnen we naar onze tweede woning?’, dat was de prangende kwestie. Daarover werden ministers uitgebreid ondervraagd. Tegelijkertijd bleven anderen, zonder eerste woning, op hun honger zitten. Zonder datum en perspectief. Zonder internet en zonder bewegingsruimte.
Pas na de hartenkreet van de dertienjarige Dylan in het VRT-programma Karrewiet werd de dramatische toestand van meer dan 1,5 miljoen Belgen die onder de armoedegrens leven even een politiek probleem. ‘Waarom is er geen opbod onder politici om het armoedeprobleem met enige ambitie aan te pakken?’, schreef Bart Eeckhout in zijn commentaar (De Morgen, 20 mei 2020). Een terechte vraag waarop pas later een bescheiden antwoord kwam.
In de verschillende parlementen werden enkele initiatieven (verhoging sociale toelage inzake kindergeld, verhoging sociaal energiefonds, de tegemoetkoming voor de tijdelijk werklozen) genomen, maar het was wachten op de installatie van de nieuwe federale regering vooraleer er structurele maatregelen, zoals de ver-hoging van de sociale minima, werden genomen.
Hoop na de crisis?
Gelukkig is er weer stilaan hoop, ‘het rijk der vrijheid’ wenkt. De middenklassers kunnen vakantieplannen maken, een restaurant bezoeken of een theatervoorstelling bijwonen. Andere medeburgers blijven in het rijk van de noodzaak zitten. Noodgedwongen. De coronacrisis was immers niet de grote gelijkmaker waarover Madonna het had terwijlze in een badkuip vol rozenblaadjes lag in haar riante villa in Lissabon.
De coronacrisis bracht velen weinig rozen, maar veel doornen. Vooral bij de laagste inkomens hakte de pandemie er stevig in. Voor wie in een klein appartement woont, is een lockdown wel een heel ander verhaal dan voor een inwoner van een huis met tuin in een groene buitenwijk. De sterftecijfers bij de armen zijn twee keer zo hoog als bij andere groepenen ‘de brutaliteit waarmee de coronacrisis op de onderkant van de samenleving inhakt’ is volgens armoede-expert Bea Cantillon ‘ongezien’. Zij spreekt over een ‘vloedgolf van armoede’ die op ons afkomt (De Morgen, 21 april 2021). Een vloedgolf? En het was al zo erg. Gedurende vele jaren.
De taart is groter geworden, maar bij de verdeling zitten velen niet aan de tafel of slechts aan de rand ervan.
In 1987 stelde Jan Vranken, nu emeritus hoogleraar aan de Universiteit Antwerpen en verantwoordelijk voor twintig jaar Vlaamse Jaarboeken Armoede en Sociale Uitsluiting, vast dat vijftien procent van de Belgische bevolking arm was. En nu, meer dan dertig jaar later, zijn nog altijd meer dan zestien procent van de Belgen arm. Uiteraard zijn demografische en maatschappelijke veranderingen daar medeverantwoordelijk voor en weten we dat de samenstelling van deze groep veranderd is: meer gekleurde armoede, meer alleenstaanden en meer jongeren.
Toch blijven deze cijfers verwonderlijk en verontrustend.
Verwonderlijk omdat, ondanks een significant gestegen welvaart gedurende de laatste dertig jaar, het aantal mensen in armoede niet gedaald is. Als we daar nog de mensen bijtellen die juist boven die armoedegrens zitten (de lage middenklasse), dan zien we dat een op de drie medeburgers niet of amper de eindjes aan elkaar kan knopen. De taart is groter geworden, maar bij de verdeling zitten velen niet aan de tafel of slechts aan de rand ervan.
Verontrustend omdat een recordaantal mensen van een leefloon moeten overleven, een recordaantal mensen (170 000) naar de voedselbanken gaan, een recordaantal kinderen opgroeien in armoede (een verdubbeling in plaats van een halvering, ondanks een licht positieve kentering het laatste jaar), een recordaantal mensen (meer dan 150 000) op de wachtlijst staan voor een sociale woning, en een op vijf mensen problemen heeft om de energierekening te betalen. Verontrustend omdat bijna negentig procent van de sociale minima en uitkeringen onder die armoedegrens zitten, onder het minimum dat nodig is om menswaardig te kunnen leven.
Deze trieste recordcijfers – in een van de rijkste landen van Europa – komen niet uit de lucht gevallen. Gedurende vele decennia werd het denken immers bepaald door de veronderstelling dat ‘als de economie groeit en de koek groter wordt, iedereen, en dus ook wie arm is, er automatisch beter van wordt’. Een veronderstelling die zo dikwijls herhaald werd dat ze een politiek-maatschappelijke stelling werd die het beeld van de armoede en het debat daarover de laatste decennia beheerste. Ze werd het belangrijkste algoritme in het armoedebeleid.
Nochtans maakte Jan Vranken al in 1987 komaf met de veronderstelling dat de ‘geweldige economische groei sinds de jaren zestig voor iedereen voldoende mogelijkheden bood welvarend te worden, omdat dit niet in overeenstemming is met de werkelijkheid’.
Het rijk van de fabels
Zoals we weten, kan het geloof bergen verzetten én bergen feiten ontkennen. En zo geschiedde. Na de val van de Berlijnse Muur in 1989 kwam er voor velen niet alleen ‘een einde aan de geschiedenis’ (Francis Fukoyama), maar ook een einde aan de discussie over de rol en de functie van de economie. Ze werd een religie, gepredikt door economische hogepriesters en liefdevol beleden door het bedrijfsleven. In plaats van een menswetenschap werd economie een natuurwetenschap. In plaats van een probleemstelling werd de economie een uitgangspunt. Het economisch correct denken was geboren.
Dat denken werd maatschappelijk vertaald in een discours waarin individuen en niet de omstandigheden verantwoordelijk zijn voor armoede en waarin afhankelijkheid van uitkeringen als een teken van luiheid en persoonlijk falen werd beschouwd.
Het doel is niet meer een betere samenleving, maar het verbeteren van je eigen positie binnen die samenleving.
‘Geen gezeik, iedereen rijk,’ vattenn Kees van Kootenen Wim de Bie het ooit samen. En het klonk zo aanlokkelijk. Wie wilde, zou slagen op de markt. Doe je best en ‘word schandalig rijk’, zoals de reclameslogan van EuroMillions ons voorspiegelt. Wie daar niet in slaagde, was een loser, een pechvogel of een luierik.
De droom van een collectieve lotsverbetering werd ingeruild voor de droom van de individuele zelfontplooiing. Het doel is niet meer een betere samenleving, maar het verbeteren van je eigen positie binnen die samenleving. Niet van de wereld een betere plaats te maken, maar een betere plaats voor jezelf in die wereld. Eigen ik eerst.
Het gevolg van dit dominante vertoog was dat in het politieke debat over armoede het problematische individu in de plaats kwam van het collectieve probleem. ‘Het idee van de maakbare samenleving mogen we verlaten hebben, het individu geldt nu als maakbaar en voor zichzelf verantwoordelijk,’ vatte de Nederlandse psychologe Trudy Dehue het goed samen.
Na het uitbreken van de financieel-economische crisis viel de trickle-down-economie’ van haar ideologische troon. Talloze kritische onderzoeken (cf. Joseph Stiglitz, Paul Krugman, Thomas Piketty) en een vracht aan cijfermateriaal toonden onverbloemd aan dat de rijkdom niet naar beneden sijpelde, maar vooral naar boven stroomde: naar aandeelhouders, naar de financiële sector en naar allerlei eilanden. Voor de enen bracht de fabel fabelachtige rijkdom, voor de vele anderen bleef het een vals gezongen welvaartslied.
De fabels in het armoedebeleid
Ondanks deze feiten blijven veel politici en beleidsmakers zich vastklampen aan de mythes over de economie en de fabels over mensen in armoede. Er werden weliswaar beloften en doelstellingen geformuleerd zoals de ‘halvering van de (kinder)armoede’ en de ‘daling van de armoedecijfers met 380 000’, maar het beleid concentreerde zich op de individuele verantwoordelijkheid met dooddoeners als ‘eigen schuld dikke bult’ en ‘voor wat hoort wat’. Ondertussen werden de beloften niet ingelost en de doelstellingen niet gehaald.
Uiteraard is het niet verkeerd om aan mensen die een uitkering ontvangen te vragen werk te zoeken, een opleiding te volgen of ‘iets terug te doen’, zoals ook sociale fraude onverdedigbaar is. Wederkerigheid hoort bij solidariteit. Een deel van onze sociale zekerheid is trouwens op dit principe gebaseerd. Maar de manier waarop dit beginsel in het politieke discours gebruikt en in het beleid toegepast werd, veroorzaakte een eenzijdig sanctioneringsbeleid waarbij een grote groep armen de clichés van hangmatprofiteurs en werkonwilligen over zich heen krijgt. Wat moeten zieken, invaliden, oudere werklozen of gepensioneerden, waarvan er velen tot de zestien procent armen behoren, nog bewijzen? Zij hebben bijgedragen tot de sociale zekerheid, hebben jarenlang gewerkt of hebben een handicap die het hun soms onmogelijk maakt op de reguliere arbeidsmarkt werk te vinden. Toch ontvangen ze in vele gevallen slechts minimumuitkeringen die vaak niet volstaan om boven de armoederisicodrempel uit te komen. Dat geldt ook voor de 4,5 procent van de werkende mensen. Zij hebben werk, maar blijven arm. En laat ons de precaire situatievan de lage middenklasse niet vergeten. Dat zijn mensen die werken, vaak alleenstaanden (met kinderen). Dat zijn onder andere de 66 000 mensen die werken voor het brutominimumloon van 9,80 euro per uur. En de 200 000 mensen die minder dan 11 euro bruto per uur verdienen. De voor-wat-hoort-wat-retoriek krijgt in deze context wel een bijzonder cynische bijklank.
Er ontstaat een onderklasse die economisch oninteressant is, maatschappelijk in de marge zit en electoraal verwaarloosd wordt.
Dat armoedige beleid brengt ons nu in een samenleving waar twee derde het goed of zeer goed en een derde weinig of niets heeft. Er ontstaat een onderklasse die economisch oninteressant is, maatschappelijk in de marge zit en electoraal verwaarloosd wordt. Mensen die duidelijk beschreven worden in de statistieken en onderzoeken, maar uit de samenleving weggeschreven worden. Zij horen er niet bij en kijken met veel onzekerheid naar de toekomst. Ze zijn soms moedeloos, soms kwaad, soms rancuneus tegenover de anderen die het wel ‘gemaakt’ hebben. Zij zitten in de buitenbaan. ‘Armoede en onglijkheid ondermijnen de samenleving,’ schreef de Britse historicus Tony Judt ooit. Hij heeft gelijk. En wie niet ziet dat deze tweedeling het populisme promoot, kijkt niet verder dan zijn eigen bubbel.
Armoedebestrijding is dus niet alleen een kwestie van het helpen van bepaalde bevolkingsgroepen, maar ook een brede sociaal-maatschappelijke kwestie die iedereen aanbelangt.
Het versleten verhaal
Corona zal een referentiepunt worden in de recente geschiedenis, zoals de val van de Muur, 9/11 en de financiële crisis. Of het een keerpunt wordt, weet ik niet. Ik hoop het wel. De coronacrisis heeft immers de bestaande ongelijkheden in de samenleving uitvergroot en de systeemfouten van ons sociaaleconomisch stelsel blootgelegd. Recente cijfers illustreren dat. Terwijl de hogere inkomens in 2020 45 miljard euro opzij konden leggen, worden de gezinnen met lage(re) inkomens – netto minder dan 2 000 euro per maand bijvoorbeeld – extra getroffen door de coronacrisis, vooral ook omdat deze gezinnen over een kleinere spaarbuffer beschikken dan de gemiddelde Belg (Nationale Bank, 15 april 2021).
Zomaar terugkeren naar de orde van de dag lijkt mij geen valabele optie meer en wijst eerder op kortzichtigheid dan op verbeeldingskracht. Natuurlijk willen mensen een terugkeer naar het gewone leven. Dierbaren knuffelen, op bezoek gaan bij vrienden, uw zaak weer kunnen openen of zonder stress gaan winkelen: de herinnering aan deze gewone dingen maakten ze de voorbije maanden buitengewoon.
Zal ons leven wel weer gewoon (kunnen) verlopen? De vragen die voor de coronacrisis werden gesteld, komen immers ook terug, maar nu in hoofdletters. Mensen willen aan het werk, maar vragen zich af of er nog voldoende werk zal zijn nu er een economische recessie op komst is. En of ze alle uitgestelde rekeningen kunnen betalen. En wat met de leerachterstand van hun kinderen? En de nog groter geworden staatsschuld? En wie zal het gat in de begroting dichtrijden? En dan al die andere uitdagingen, zoals de stijgende ongelijkheid en de klimaatopwarming die het gewone leven ondraaglijk zal maken.
Voor het antwoord op deze vragen laten we best het economisch correcte denken achter ons. Het business-as-usualmodel is geen beleidsoptie meer en het frame ‘there is no alternative’ heeft nauwelijks nog enige werkelijkheidswaarde. Het is tijd voor andere verhalen. De beloftevolle inzichten en waarden die we tijdens het voorbije jaar (her)ontdekt hebben, kunnen ons hierbij helpen.
Zo was het toch bemoedigend om tijdens de coronacrisis te lezen en te horen dat economen die zo graag zwaaien met de ideologie van de ‘onzichtbare hand van de markt’ nu tevreden waren met de zichtbare tussenkomst van de overheden, dat pleiters voor besparingen in de sociale zekerheid nu zonder protest toekeken hoe onze gezondheidszorg de gewone burger meer overlevingskansen geeft dan geprivatiseerde diensten, dat economische hardliners hulde brachten aan de zachte krachten van de zorg die de harde economie overeind hielden en de aandelenkoers van de samenleving op peil hielden, dat aanhangers van de minimale staat moesten toegeven dat een te smalle overheid’ slecht is uitgerust voor crisissen zoals deze en dat belastinggeld nodig is om virussente bestrijden.
Als deze inzichten algemeen aanvaard blijven en gekoppeld worden aan waarden zoals solidariteit en mededogen, dan vormen ze de kern van een alternatief en hoopvol verhaal.
De aarde kouder, de samenleving warmer
In talloze rapporten, studies en onderzoeken van armoedebewegingen, universiteiten en arbeidersbewegingen worden haalbare voorstellen gedaan om ongelijkheid en armoede structureel aan te pakken. Ze verbinden de strijd tegen de armoede met de strijd tegen de ongelijkheid, die niet alleen te maken heeft met inkomensongelijkheid, maar ook met onderwijs, energievoorziening, huisvesting, gezondheidszorg en andere (collectieve) voorzieningen.
Deze eisen zijn betaalbaar en realiseerbaar. ‘Ook met een leefloon moet men menswaardig kunnen leven. En dat is geen onbetaalbare belofte,’ zei voormalig premier Yves Leterme ooit. Het optrekken van de sociale minima tot aan de armoedegrens, waar de federale regering eindelijk mee gestart is, zou volgens het Federaal Planbureau 1,2 miljard euro kosten.
De huidige federale regering heeft daar nu een eerste stap in gezet. Maar heel wat andere voorstellen, zoals de versnelling van de bouw van sociale woningen, worden onvoldoende gerealiseerd. Bovendien zijn er eisen, zoals de kinderbijslag gebruiken om de kinderarmoede te bestrijden, die geen extra kosten met zich meebrengen, maar waarvoor wel een heroriëntering nodig is van de bestaande budgetten naar diegenen die ze het meest nodig hebben.
Dat veronderstelt een moedig in plaats van een armoedig beleid, dat beseft dat achter deze cijfers mensen zitten die er niet bij horen, maar wel geconfronteerd worden met cynische clichés en misplaatste vooroordelen.
Een wereld met minder mensen in armoede en meer gelijken betekent streven naar minder ongelijkheid door een billijke verdeling van de goods en de bads, zoals de klimaatopwarming. We kunnen immers niet ontkennen dat de klimaatopwarming vooral de meest kwetsbare mensen zal treffen, terwijl zij de kleinste voetafdruk hebben.
We hebben slechts één planeet. Geen twee of drie. Als we de aarde willen delen, moeten we ze leefbaar houden en van onze gemeenschappelijke thuis geen stortplaats maken,anders valt er niets meer te delen. ‘Iedereen is van de wereld en de wereld is van iedereen,’ zong Thé Lau. Het betekent een circulaire in plaats van een doorholeconomie. Het veronderstelt solidariteit en geen hebzucht. Het gaat ervan uit dat herverdeling niet langer een taboe is. Het betekent dat we woningen in plaats van mensen zullen isoleren. Het betekent de armoede bestrijden en niet de armen.
De aarde kouder maken en de samenleving warmer, dat is de kern van het nieuwe verhaal.
In 1994 werd art. 23 in onze grondwet opgenomen dat bepaalt: ‘Ieder heeft het recht een menswaardig leven te leiden.’ Een toevoeging die van enige beschaving getuigt. In 2021 moeten we vaststellen dat van deze ‘waardigheid’ en van deze grondrechten nog te weinig werd gerealiseerd, aangezien zestien procent van de mensen in België geen menswaardig leven kan leiden. Zij zitten aan de grond.
Solidariteit en saamhorigheid dwongen ons tijdens de coronacrisis om afstand van elkaar te houden. Het is nu even dwingend om geen afstand te nemen van de leef- en welzijnsrechten van de mensen in armoede. Het komt erop aan het armoedeprobleem nu stevig aan te pakken om te vermijden dat mensen in armoede later op nog grotere en definitief onoverbrugbare afstand worden geplaatst.
Door armoede (en dus ongelijkheid) te bestrijden kunnen we een rechte lijn trekken tussendeze grondrechten en de beschaving, kunnen we de verbinding maken tussen de tekst van de grondwet en de context van een solidaire samenleving.
Laat ons samen die lijn trekken en die verbinding maken.
Op Theater Aan Zee kunt u een reeks redes en debatten volgen. Uitgeverij Vrijdag bundelt en publiceert de redes in UITGESPROKEN. DE TAZ REDES, vanaf 7 augustus verkrijgbaar via de boekhandel.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier