Verhalen uit 2022: hoe God verdween uit Loenhout
In het toilet van Jan Aertsen, oud-baas van Vredeseilanden, hangt, naast enkele gedichten van Pablo Neruda, de bekendste zin van Gerard Walschap aan de muur: ‘De mens, ge kunt gij daar niet aan uit.’ Al zijn hele leven probeert Aertsen, landbouwkundige van opleiding, de mens en zijn beweegredenen te doorgronden. Twintig jaar lang was hij ‘de kleine baas’ van Coopibo-Vredeseilanden, het huidige Rikolto. Daarvoor had hij een hele tijd op een landbouwcoöperatie in Rwanda gewerkt.
Begin dit jaar bracht Aertsen ‘t Is ook maar doodgaan uit, een boek over zijn familiegeschiedenis. Het is een eerbetoon aan de ‘durvers en doeners, dromers en piekeraars’ die hem voorafgingen en aan de streek waaruit hij voorkomt, de zanderige Noorderkempen. Het is een boek vol bewondering. ‘Pionieren vraagt talent, durf, visie en een dosis geluk’, zo vat Aertsen het in de epiloog samen.
‘Een pionier moet een visie op lange termijn hebben, hij moet berekende risico’s durven te nemen, hard willen werken én de mensen rond hem kunnen overtuigen’, zegt hij vandaag, in zijn tuin in Sint-Joris-Weert bij Leuven. Voor hem liggen een handvol A4’tjes, volgekrabbeld met trefwoorden en pijlen in rode balpen. Visie, staat er. Durf. Overtuigen. ‘Als je het zo bekijkt, waren mijn voorouders echte pioniers’, zegt Aertsen. ‘En ik draag hun fierheid mee.’
***
Alles begon in 2014, met een opmerking van zijn nicht. Tijdens de koffietafel na de begrafenis van zijn vader Fons, die op zijn 92e voor euthanasie gekozen had, vertelde Aertsen voluit over de pioniersgeest van zijn voorvaders. ‘Awel,’ zei zijn nicht, ‘als je er toch zo veel over te vertellen hebt, schrijf er dan een boek over. Durf je dat?’ Iedereen lachte, net iets te hard, zoals aan koffietafels vaak net iets te hard wordt gelachen. Maar thuis liet Aertsen de suggestie nog eens door zijn hoofd walsen. Een boek, waarom ook niet?
Hij dacht terug aan de opstellen die hij als kind zo graag had geschreven. Over vroeger onder meer, en hoe anders het toen rook. Na lange gesprekken met zijn vader en moeder, zijn grootmoeder en de onderpastoor was hij aan de tafel in zijn kamer gaan zitten en had hij neergepend dat alles zo snel veranderde. ‘Een dood kalf of varken bleef vroeger liggen rotten en stinken. Nu komt het vilbeluik dezelfde dag.’
Misschien moest hij de pen weer opnemen. Het begon te kriebelen en niet veel later werd de suggestie van zijn nicht een opdracht voor Jan Aertsen: hij zou een boek schrijven. Drie jaar volgde hij een opleiding ‘creatief schrijven’ in de academie in zijn dorp. Tegelijkertijd sprak hij met getuigen, net zoals hij als kind voor zijn opstellen had gedaan. Met broers en zussen, neven en nichten, ooms en tantes. En hij sprokkelde meer en meer verhalen bij elkaar.
Over zijn grootvader Kees, bijvoorbeeld, een aardappelboer die na de verwoestende aardappelziekte en grote landbouwcrisis rond 1900 een handel in aardappelen opzette tussen de boeren in de Kempen en de Joodse groothandelaars in het snel groeiende Antwerpen. ‘Korte keten zouden we dat nu noemen’, zegt Aertsen. Over zijn grootvader Jaan, van moederskant, die in de Tweede Wereldoorlog tijdens een roofoverval thuis werd doodgeschoten. Over zijn grootvader Kees, van vaderskant, en zijn vader Fons vooral, die de allereerste open loopstal voor koeien in heel België bouwde en later grond in Brazilië kocht.
Zo kwam Aertsen gaandeweg te weten wie hij – ‘Jan van Fons van Kees van Sus van Geertjes’ – nu feitelijk was.
***
‘De omwenteling van het dorp was een langdurig en rustig proces geweest, maar daarom niet minder spectaculair.’ Dat schrijft Geert Mak in Hoe God verdween uit Jorwerd, zijn standaardwerk over de stille revolutie op het Friese platteland in de tweede helft van de twintigste eeuw. Ook Jan Aertsen stelt in zijn boek de veranderende tijden en de veranderende boerenstiel centraal. Loenhout is zijn Jorwerd.
Nostalgie om een verdwenen tijd werd de slagader van zijn boek. Hij keek hoofdzakelijk achterom, anders dan zijn voorvaderen die ‘altijd maar vooruit’ wilden. ‘Ze waren geobsedeerd door de vooruitgang. Maar ze wilden wel sámen vooruitgang boeken, coöperatief. Dat is een groot verschil met vandaag. Toen had je de Boerenbond, de Veebond, de Geitenbond, de Schapenbond, de Onderlinge Paardenverzekering: iedereen ondersteunde elkaar.’
Aertsen maakte van de mannen in zijn familie de hoofdpersonages, maar ook de vrouwen krijgen aandacht. Zijn moeder, met haar depressies. Zijn grootmoeder Mie ook, die in september ‘44 op sterven lag terwijl haar kapotgeschoten boerderij aan weerskanten werd belegerd en belaagd, door de geallieerden overdag en de Duitse bezetters ’s nachts. Zijn vrouw natuurlijk. ‘Aan Mie, Trees en Lief’, luidt de opdracht. ‘Straffe vrouwen in de lommer.’
Aertsen roemt hun veerkracht. ‘Toen mijn moeder depressief was, kreeg ze van haar psychiater weleens te horen dat ze het niet gemakkelijk had gehad, met alle risico’s die mijn vader in zijn leven had genomen’, vertelt hij. ‘Maar mijn vader en moeder hebben altijd alles samen beslist, daar ben ik zeker van. Toen ik als kind in bed lag, hoorde ik hen in de kamer naast mij vaak nog uren overleggen.’
***
Hoe is de wereld aan het veranderen en hoe kan ik met die verandering omgaan? Dat zijn de sleutelvragen die zijn voorouders stelden, meent Aertsen. De ene ging zich specialiseren, de andere ontwikkelde heidegrond en vermarkte zichzelf. En Jan Aertsen? Die trok op jonge leeftijd naar Rwanda. ‘De nieuwe nonkel pater’, werd hij in zijn familie weleens genoemd. ‘Mijn vader was belezen, ondersteunde als goede katholiek de vele missionarissen in de Kempen en had een duidelijke visie op de wereld’, zegt hij. ‘Hij keek verder dan het dorp. Hoe kan het dat zo veel mensen hongerlijden terwijl we wel naar de maan vliegen? vroeg hij zich af. Dat rechtvaardigheidsgevoel heb ik van jongs af meegekregen.’
Onvermijdelijk plaatste Aertsen zich door het schrijven van zijn boek in de familietraditie van pionieren, pionieren, altijd maar pionieren. ‘In mijn job bij Vredeseilanden ging het ook over visie, risico’s durven te nemen en hard werken’, zegt hij. ‘Maar ik heb het, anders dan mijn voorouders, nooit alleen gedaan. Ik werd gedragen door een hele organisatie, en die steun had ik nodig.’
Participatie, daar draaide zijn hele leven om. Net als dat van zijn voorvaders. In die zin kan zijn boek gelezen worden als een requiem voor de samenhorigheid. Steun en advies krijg je vandaag van consultants, duur betaald, en niet langer van de boer naast je. Want die is inmiddels een concurrent geworden, een tegenstander in het harde spel van vraag en aanbod.
‘Ik vind het doodjammer dat de Europese Unie ingezet heeft op schaalvergroting en mechanisatie in plaats van op duurzaamheid en optimalisatie’, zegt Aertsen. ‘Ze hadden boeren van in het begin moeten zien als de behoeders van het platteland, als de hoofdecologisten. Water, bodemgebruik, insecten, biodiversiteit, bomen, het landschap: de boer zou voor het platteland moeten zorgen, op de eerste rij. Nu zijn het dikwijls ceo’s van grote bedrijven, die ruzie maken met Natuurpunt. En volgens mij zal die tendens van schaalvergroting alleen maar voortgaan, terwijl in de marge gelukkig weer kleine bioboeren met een eigen winkeltje opstaan. Zij zijn de pioniers van vandaag.’
***
‘Een ander punt van doeners en dromers’, zo verandert Jan Aertsen plots van onderwerp, ‘is de omgang met de dood.’ Zoals de titel suggereert, wordt er veel gestorven in ‘t Is ook maar doodgaan. Grootmoeder Mie en grootvader Kees verliezen maar liefst zeven kinderen. Een nichtje pleegt zelfmoord in de Spaanse bergketen Picos de Europa. Vrienden sterven plotseling, Aertsen en zijn Lief moeten afscheid nemen van een doodgeboren zoon.
‘Maar vooral mijn vader was een echte doener op dat vlak’, zegt Aertsen. ‘Toen het niet meer ging, koos hij resoluut voor euthanasie. Hoe rustig hij bleef, ik vond het impressionant. De dokter was bijvoorbeeld een beetje te laat, en mijn vader kon het niet laten om hem nog even op de vingers te tikken. Ik vond dat erg straf. Daar komt meer moed en durf bij te pas dan je zou denken.’
Het verhaal van zijn familie drong zich met onweerstaanbare kracht aan hem op, noteerde Aertsen in de laatste alinea van zijn epiloog, en tijdens het vertellen hing zijn eigen schaduw altijd over zijn gedachten. ‘Maar geen enkele schaduw heeft levenskans als er niet tegelijk voldoende licht is’, schrijft hij. ‘Alleen wie licht en donker, vrede en oorlog, welstand en gebrek, hoogtes en dieptes heeft meegemaakt, alleen die heeft waarachtig geleefd.’
Ondertussen gaat dat leven voort en blijft de wereld maar veranderen. Aertsens kinderen, vier in totaal, zijn volgens hun vader ‘ongelooflijke doeners’, maar met de landbouw hebben ze nog maar weinig voeling. Aardappelen eten ze nog wel. Bij hopen zelfs. ‘Patatten, patatten, patatten’, lacht Aertsen. ‘Dat is mijn verhaal.’