Gerlinde Van Puymbroeck

‘Tussen diagnose en sanctie: ziek zijn is geen misdaad, toch word ik verdacht gemaakt’

‘De term “langdurig zieken” suggereert een homogene groep, maar de realiteit is divers’, schrijft Gerlinde Van Puymbroeck. ‘Een hele groep mensen wordt herleid tot ziekte, maar de mensen zelf komen haast nooit aan het woord.’

Er wordt de laatste maanden veel gesproken over Langdurig zieken. In de media, in het beleid, onder de mensen. Het lijkt wel alsof iedereen een mening heeft over wat ze wel of niet (zouden moeten) krijgen, wat ze daarvoor moeten doen, en over het probleem dat ze stellen voor de begroting.

Zelf komen ze, of beter we, zelden of nooit aan het woord. Ik behoor tot de groep langdurig zieken. Al zou het beter gaan over mensen die langdurig ziek zijn of met een langdurige ziekte. Taal is niet onschuldig. Ze creëert een maatschappelijke mentaliteit, en dus realiteit.

Terwijl mensen die langdurig ziek zijn over mensen gaat, gaat langdurig zieken over zieken. Een hele groep mensen wordt herleid tot ziekte. Ze worden veralgemeend, geanonimiseerd, geobjectiveerd, en uiteindelijk onderwerp van debatten en analyses in plaats van deelnemers eraan.

We komen zelden zelf aan het woord. Het debat wordt gevoerd door economen, beleidsmakers of artsen, maar mensen met een langdurige ziekte bevinden zich net op het kruispunt van die domeinen. Het beleid raakt ons niet alleen in statuut en behandeling, maar ook in onze relaties, ons zelfbeeld, ons dagelijks leven.

De term “langdurig zieken” suggereert een homogene groep, maar de realiteit is divers. Toch gaat het discours vaak naadloos over in een focus op mensen met burn-out, CVS of psychische kwetsbaarheid — aandoeningen die moeilijker zichtbaar of meetbaar zijn, en dus sneller verdacht worden. Zo komt de legitimiteit van iemands ziekte én van de medische experts die de diagnose stellen onder druk te staan.

Dat voedt een publieke opinie die ruimte biedt aan ongenuanceerde maatregelen. Medische realiteiten worden gepolitiseerd en geëconomiseerd. De nadruk ligt op kosten, activering, en vooral op sanctionering — ook al is nooit duidelijk hoeveel ‘profiteurs’ er nu écht zijn.

Het politieke standpunt is dat wat wordt uitgegeven aan ziekte-uitkeringen weegt op de begroting, en elders moet worden geïnvesteerd. Ook die woordkeuzes zijn niet vrijblijvend. Noden van langdurig zieke mensen financieel ondersteunen, wordt voorgesteld als een uitgave zonder return. Maar voor velen opent dat juist de weg naar werk. Als dat het einddoel van het beleid is, dan is die ondersteuning toch juist een investering.

Maar die weg blijkt te lang. Er moet worden geactiveerd en gesanctioneerd, de instroom in langdurig ziekte verkleind en de uitstroom vergroot.

De termen activering, instroom, en uitstroom maken van de categorie langdurig zieken een extra pool voor de arbeidsmarkt. Liefst worden ze zo snel mogelijk – sneller dan mogelijk? – naar arbeidsbemiddelaars en terug-naar-werk coaches verwezen.

Alsof actief zijn enkel op de arbeidsmarkt kan. Al wat daarbuiten valt, is dan zogezegd passief. Het huidige beleid zet ziekte en herstel zo vlot om in financiële termen. De bedrijfsvoorheffing – in het eerste jaar arbeidsongeschiktheid –, en de bijdrage voor de pensioenen – vanaf het tweede jaar –, die worden afgehouden van de uitkeringen zijn ook niet genoeg om er op langere termijn ondersteuning voor terug te krijgen. Het wordt eigenlijk zelfs heel zelden vermeld dat wij tijdens onze ziekteperiode blijven bijdragen aan de sociale zekerheid.

Sanctioneren is nog zo’n prominente term. In de vorige legislatuur werd al een financiële sanctie van 2,5% van de uitkering opgelegd als de vragenlijst die de mutualiteit aan de zieke voorlegt, niet wordt ingevuld. Ook voor niet voldoende meewerken aan re-integratietrajecten bestaat sindsdien die sanctie.

Niet verbazend is het aantal mensen die langdurig ziek worden daarmee niet gedaald. Minder geld hebben, maakt niet gezonder. Dat moeten toch ook niet-medici weten.

Nu liggen dezelfde sancties op tafel, zelfs verstrengd en uitgebreid, en wordt de hyperfocus op profiteurs die moeten bestraft worden, doorgezet. Het juiste percentage daarvan in verhouding tot zij die terecht een ziekte-uitkering ontvangen, is vooralsnog niet gecommuniceerd.

Het blijft dan ook de vraag of die verstrenging en uitbreiding redelijk en nuttig zijn.

Ondertussen wordt ook het stigma dat al aan langdurige ziekte plakte, merkelijk groter. Ondertussen wordt ook het stigma dat al aan langdurige ziekte plakte, merkelijk groter. Zo ontstaat, tegelijk met de politisering en economisering van medische realiteiten, de medicalisering van een persoonlijke sociale realiteit. De boutade “maar je kan toch niet ontkennen dat er profiteurs bijzitten” komt steevast meteen boven tijdens gesprekken.

En neen, dat kan ik niet – welke maatschappelijke, economische, of politieke groep kan dat wel? Maar de overschatting van het percentage neemt stilaan buitenissige proporties aan. “Tot wel 50%”, hoorde ik al overtuigd beweren.

Met niet onderbouwd maar wel voortschrijdend wantrouwen tegenover langdurig zieke mensen, onderschrijft de publieke opinie steeds explicieter het doorgedreven activerings- en sanctioneringsbeleid. Voor wie niet voldoende meewerkt aan re-integratie wordt het verlies van uitkering opgetrokken van 2,5% naar 10%.

Het is nog niet duidelijk wat juist voldoende meewerken is, of wie dat zal bepalen. Wellicht zullen het niet de artsen zijn, en zal voldoende veralgemeend en objectivistisch worden ingevuld. De visie op wat bijdraagt aan re-integratie is ook vrij eng. Vragenlijsten, terug-naar-werk begeleiding, hulp bij sollicitatie, opleidingen, progressieve werkhervatting.

Dat zijn dankbare initiatieven als en wanneer iemand naar de arbeidsmarkt kan. Maar dat gaat best in kleine stapjes.

Voor veel mensen met een langdurige ziekte, ook voor mij, is bijvoorbeeld vrijwilligerswerk zo’n stapje. Maar dat wordt niet als actieve bijdrage aan re-integratie genoemd. Het valt niet toevallig ook buiten de betaalde arbeidsmarkt.

Ook andere actoren worden potentieel gesanctioneerd. Artsen mogen niet te veel arbeidsongeschiktheidsattesten uitschrijven. Wat daarvoor de norm zal zijn, is niet gespecifieerd. Het arbeidsongeschiktheidsattest moet ook worden vervangen door een attest waarin artsen geen medische, maar arbeidsmarktgerichte uitspraak doen: welke job de zieke wel kan uitvoeren. De middelen van ziekenfondsen moeten afhangen van hoeveel mensen ze activeren. Niet van hoeveel ze er ondersteunen in hun behandeling.

Artsen noch ziekenfondsen zouden moeten functioneren als arbeidsbemiddelaars. Het is juist bij hen dat ziekte en behandeling centraal kunnen staan. Er zal op die manier ook niet plots een pak mensen gezond genoeg zijn om te werken. Eerder riskeert men dat mensen die (nog) niet kunnen werken toch op de arbeidsmarkt instromen. Het hoeft niet gezegd dat die snel zullen uitstromen.

Er wordt ook nog eens naar het economische domein zelf gekeken. Werkgevers werden in het verleden al geresponsabiliseerd – niet gesanctioneerd. Een bedrijf met te veel zieken betaalt sinds de vorige legislatuur een specifieke RSZ-bijdrage van 2,5% op jaarbasis. Nu wordt 30% van de ziekte-uitkering tot vier maanden na het gewaarborgd loon geopperd. Ook dat zal langdurige ziekte niet vermijden.

Het zal ook niet meer mensen aan het werk helpen, maar een obstakel zijn. Immers wordt ook de persoonlijke economische realiteit van mensen die langdurig ziek zijn (geweest) gemedicaliseerd en heerst ook daar het stigma.

Onderzoek van de UGent beaamt dat – onder meer – langdurig zieken heel moeilijk een nieuwe werkgever vinden. Die twijfelt aan hun gedrevenheid, draagkracht en flexibiliteit. Als de werkgever meer moet betalen bij uitval, zal die nog minder geneigd zijn om hen aan te nemen.

Voortbouwen op de maatregelen uit het verleden die het aantal langdurig zieke mensen niet hebben doen dalen, of zelfs maar stagneren, is zinloos. Door financiële bestraffing de categorie zieken verder verantwoordelijk stellen, artsen verder buiten spel zetten, werkgevers verder individueel aanspreken, is niet efficiënt. Die maatregelen hebben dan ook gemeenschappelijk dat ze pas na werkuitval ingrijpen, daar waar net medische ondersteuning de prioriteit moet zijn.

Ze doen niets voor preventie van langdurige ziekte, terwijl dat toch de beste strategie is om de instroom te verkleinen. Daarvoor zou het logisch zijn om te kijken naar de oorzaak, aanleiding, en context van uitval.

Er moet gekeken naar de organisatie van de arbeidsmarkt waarop en de maatschappij waarin persoonlijk welzijn negatief geïmpacteerd wordt. Er moet nagedacht worden over hoe daar plaats kan worden gemaakt voor mensen met langdurige ziekten. En dat is dan weer een politieke verantwoordelijkheid.

Ziekte, herstel, en (de-)stigmatisering zijn kwesties op het snijpunt van die politieke, economische, medische, en persoonlijke domeinen. Het zijn kwesties van de hele samenleving. Maar de solidariteit die aan samen leven eigen is, wordt consequent afgebouwd. Ze wordt herleid tot een systeem van financiële gunsten en straffen dat niets meer met intermenselijke empathie of steun te maken heeft. Ze wordt uitgehold ten voordele van een bepaalde politieke, budgettaire, fiscale, en economische visie die met een tendentieus discours wijd verspreid wordt.

Langdurig ziek zijn, is een confrontatie met een kluwen van die verschillende realiteiten waarin ik liever niet was ingestroomd. Maar dat had ik niet in de hand. Sindsdien is een groot deel van het werk dat ik dagelijks verzet op betere momenten gewijd aan de vooruitgang van mijn herstel, en op minder goede momenten aan het behouden van wat ik op dat vlak al bereikt heb.

Ik ben ook weer actief. Ik kan sociale contacten onderhouden, sporten, en soms vrijwilligerswerk doen. Enkele jaren geleden ben ik gedeeltelijk kunnen uitstromen in progressieve werkhervatting. Niet door externe activering en sanctionering, maar met tijd, aandacht, duurzame medische ondersteuning, en kleine stapjes.

Dat is de realiteit voor veel mensen met een langdurige ziekte, niet degene die geïmpliceerd wordt door het heersende discours.

Gerlinde Van Puymbroeck is kunstwetenschapper, filosoof, en auteur. Ze is verbonden aan de Vrije Universiteit Brussel als doctoraal onderzoeker in de kunstfilosofie en de politieke filosofie.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content