François Levrau

‘Taalkramp en taalkrimp? Door verloedering gaat niet alleen het helder spreken verloren, maar ook de sociale verbondenheid’

François Levrau Dr. Sociale Wetenschappen, verbonden aan Centrum Pieter Gillis (UAntwerpen)

‘Zonder een gedeelde taal die nuance toelaat, valt het gesprek immers stil. Elke kritiek wordt een ‘aanval’, en elk woord een ‘risico’’, schrijft François Levrau, die vandaag een dubbele taalverloedering ziet opduiken. Hij maakt zich zorgen over hoe er vandaag wordt gesproken. ‘Net daarom moeten we de taal opnieuw koesteren voor wat ze werkelijk is: een precisie-instrument.’

De mens is een taaldier. Taal is geen versiering van het denken, maar het fundament ervan. Het vormt de brug tussen binnenwereld en buitenwereld, tussen idee en werkelijkheid. Probeer maar eens te denken zonder woorden: je komt niet ver. Taal maakt gevoelens benoembaar, ervaringen deelbaar en gedachten toetsbaar. Zonder taal zwijgt het denken; met taal bouwen we onze unieke persoonlijkheid op, alsook onze gedeelde menselijkheid.

Precies omdat taal zo fundamenteel is voor ons zelfbegrip en voor de sociale samenhang, is het belangrijk waakzaam te zijn voor wat er met taal gebeurt. Naar mijn gevoel is de taal vandaag steeds meer op drift geraakt. Ze wordt niet alleen uitgehold, maar ook opgeblazen. Ze verliest aan precisie en zwelt tegelijkertijd op tot een semantische mist waarin begrippen hun houvast verliezen. Taalverarming en taalvervaging versterken elkaar en ondermijnen ons morele, sociale en intellectuele oriëntatievermogen.

Taalarmoede

Uit diverse studies (vb. PISA en PIRLLS) blijkt een aantoonbaar verlies aan taalgevoel, nuance en woordenschat. Begrippen worden afgevlakt en vervangen door clichés of lege stopwoorden. Zo is alles tegenwoordig ‘leuk’, ‘super’, ‘heftig’ of ‘ongelooflijk’.

Zulke woorden lijken onschuldig, maar door hun overmatige gebruik verliezen ze hun zeggingskracht. Wat betekent het nog als zowat alles ‘ongelooflijk’ is, of het nu gaat om een zonsondergang, een maaltijd, gelakte nagels, of een doelpunt van Lionel Messi? ‘Ongelooflijk’ is een ‘passe-partout’ dat op een zekere taalverlegenheid wijst. Wie immers kan duiden wat er precies ‘ongelooflijk’ is, zal ‘ongelooflijk’ als woord nooit gebruiken. Daarvoor is het te ‘beperkt’ en te ‘vaag’.

Iemand die bijvoorbeeld zegt “De spaghetti was ongelooflijk!”, bedoelt eigenlijk: “De kruiding was onverwacht subtiel, met een pittige ondertoon van basilicum.” Door ‘ongelooflijk’ voortdurend in te zetten – bij gebrek aan alternatief – verliest het zijn scherpte en wordt de werkelijkheid vlakker.

Dit geldt niet alleen voor hoe we de buitenwereld beschrijven en ervaren, maar ook voor hoe we onze innerlijke wereld begrijpen. Taal is immers ook de sleutel tot introspectie. Wie geen verfijnde taal heeft om gevoelens en gedachten te verkennen, blijft steken in een vage beleving zonder richting of kader. Denk aan iemand die door een beslagen raam tuurt, zonder precies te weten wat hij ziet of voelt.

Zonder taal geen verbinding met de wereld, met anderen, maar dus ook geen helderheid in ons eigen bewustzijn. Een arme taal schept een arme inwendige en uitwendige werkelijkheid. Zoals het woord ‘vogel’ geen onderscheid maakt tussen een merel, een bosduif of een pimpelmees, zo vervaagt ook in ons gevoelsleven het verschil tussen tinten van angst, vreugde, verdriet of verlangen. Wat geen precies woord heeft, blijft on(be)grijpbaar en onbeheersbaar.

Taalarmoede is in die zin een bestaansverarming. Het is de toestand van de kleuter die met een hulpeloos ‘da-da-da’ wijst naar de dampende tafel vol ragfijn gesneden zalm, fonkelende glazen champagne en fluweelzachte chocolademousse – een zinnelijk festijn waarvoor hij slechts wat algemene klanken, maar geen nauwkeurige woorden heeft.

Concept creep: Taalkramp

Tegelijkertijd zien we een subtieler, maar minstens even ingrijpend fenomeen: ‘concept creep’, zoals psycholoog Jonathan Haidt en filosoof Nick Haslam het noemen. Het gaat niet om ‘expressieve armoede’, maar eerder om ‘semantische inflatie’. De taal wordt ook niet gekrompen, maar net uitgerekt. Sterk geladen begrippen krijgen een steeds bredere toepassing, met als gevolg dat er morele/sociale ruis ontstaat.

Morele en psychologische begrippen die ooit een duidelijke en vaak ernstige betekenis hadden – zoals ‘trauma’, ‘discriminatie’, ‘onveiligheid’ of ‘geweld’ – krijgen steeds bredere toepassingen. Wat ooit uitzonderlijk was, geldt nu voor het alledaagse. Een ongemakkelijke opmerking heet een ‘microagressie’. Een meningsverschil wordt ‘schadelijk’. Iemand die zich wat neerslachtig voelt, is ‘depressief’.

Deze overbelasting van bepaalde woorden, komt voort uit oprechte intenties, waarbij men streeft naar het erkennen van kwetsbaarheid en het tonen van zorg. Maar juist door die empathisch bedoelde uitvergroting verliest de taal haar afbakenende functie. Als alles immers ‘trauma’ wordt genoemd, wat is dan nog écht traumatisch? Als elk ongemak als ‘onveilig’ wordt benoemd, hoe herkennen we dan nog werkelijke dreiging?

Door die inflatie verliezen woorden hun onderscheidende functie. Woorden betekenen steeds meer, maar zeggen net daardoor steeds minder. Concept creep is een ‘taalkramp’: de woorden rekken zich steeds verder uit, maar precies daardoor verliest de taal haar soepelheid en onderscheidingsvermogen. Denk aan de spier die in haar spanning verstrakt en het lichaam daardoor verlamt in plaats van beweegt.

Newspeak: Taalkrimp

George Orwell beschreef dit gevaar – het verlies van taal als middel tot kritisch en helder denken – vanuit een andere invalshoek. In zijn roman 1984 toonde hij hoe een totalitair regime via Newspeak het denken wilde beheersen. Door woorden te schrappen of hun betekenis om te keren – zoals “Vrijheid is slavernij”, “Oorlog is vrede” – werd het onmogelijk om nog afwijkende ideeën te formuleren.

Deze twee slogans van de Partij zijn geen paradoxen, maar voorbeelden van wat Orwell ‘dubbeldenk’ noemt: het vermogen om twee tegenstrijdige overtuigingen tegelijk te aanvaarden zonder cognitieve spanning. Newspeak, de taal die het regime aan haar bevolking oplegt, is geen taal van nuance, maar van ‘denkstop’ (een Orwelliaans woord voor de mentale blokkade die voorkomt dat alternatieve perspectieven überhaupt kunnen ontstaan).

Waar Orwell waarschuwde voor taalkrimp van bovenaf – de systematische inperking van taal om kritisch denken te verhinderen – zien we vandaag een subtieler maar even verontrustend proces dat van binnenuit komt. Niet door repressie, maar door wat ik ‘oordeelskundige onverschilligheid’ noem: een gemakzuchtige omgang met taal die haar precisie ondergraaft. Soms worden begrippen zó opgerekt dat ze hun onderscheidend vermogen verliezen (taalkramp), soms verglijden ze in holle frasen en stopwoorden (taalarmoede).

De gevolgen zijn vergelijkbaar: taal verliest haar scherpte, en daarmee verdwijnt ook ons vermogen tot kritisch, genuanceerd en normatief denken. Het Orwelliaanse model blijft dus actueel, want of het nu door schrapping, vervlakking of semantische inflatie gebeurt, telkens dreigt hetzelfde gevaar: een samenleving die haar taal verwaarloost, verliest ook haar morele en intellectuele oriëntatievermogen.

Taal als mijnenveld

De gevolgen zijn vandaag goed zichtbaar. In het publieke debat volstaat een subjectief gevoel steeds vaker als bewijs van onrecht. Wie zich ‘getraumatiseerd’ noemt, wordt geloofd. Wie dat in vraag stelt, wordt als ongevoelig of zelfs gevaarlijk bestempeld. Op universiteiten circuleren discussies over het weren van sprekers om ‘veiligheidsredenen’. Klassieke teksten krijgen trigger warnings. Op sociale media worden woorden als ‘toxisch’ en ‘problematisch’ ingezet zonder context of nuance.

De emotionele gevoeligheid wordt door de taalverschuiving aangewakkerd, maar net daardoor daalt de verdraagzaamheid voor frictie. Een gesprek wordt daardoor erg moeilijk. Het is een voortdurend mijnenveld waarin we ons niet meer graag begeven. Als alles immers potentieel aanstootgevend is, wordt het uiten van bepaalde gedachten erg riskant, waardoor ‘censuur’ langzamerhand het antwoord op ‘kwetsuur’ (het ‘recht’ op emotioneel comfort) is. Jonathan Haidt en Grek Lukianoff zeggen het mooi: “If you see yourself or your fellow students as candles, you’ll want to make your campus a wind-free zone.”

Het maatpak van de taal

Wat we dus dreigen te verliezen, is niet alleen het helder spreken, maar ook de sociale verbondenheid. Zonder een gedeelde taal die nuance toelaat, valt het gesprek immers stil. Elke kritiek wordt een ‘aanval’, en elk woord een ‘risico’. Zonder zorgvuldige taal schuiven we af naar een samenleving waar waarheid niet langer argumentatief wordt opgebouwd, maar emotioneel wordt geclaimd op basis van een gebrekkig taalrepertoire of op basis van morele superlatieven.

Net daarom moeten we de taal opnieuw koesteren voor wat ze werkelijk is: een precisie-instrument. Het is een middel op basis waarvan we met zorg en helderheid kunnen denken, voelen en verbinden. Zoals geliefden zoeken naar dat ene woord dat hun gevoel exact verwoordt, zo heeft elke ervaring, elke gedachte en elke ontmoeting eigenlijk een soortgelijke ‘taal op maat’ nodig.

Taalgevoeligheid is dus geen luxe, maar een vorm van geëngageerd burgerschap. Taal verdient onze aandacht, onze zorg, onze liefde. Zonder taal kunnen we niet begrijpen, luisteren, voelen, onderscheiden en verbinden. Taal is misschien niet alles, maar zonder taal blijft er voor mensen weinig over…

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content