Ann Peuteman
‘Waarom zijn twintigers toch zo ontzettend bang om te telefoneren?’
Waarom is telefoneren zo ontzettend ingewikkeld en beladen geworden? ‘Als ik onaangekondigd naar iemand bel, heb ik het gevoel dat ik hun persoonlijke levenssfeer binnendring’, schrijft Knack-redactrice Ann Peuteman in haar column De Zoetzure Dinsdag.
De dochter van een vriendin heeft haar eerste baan te pakken. Sinds een paar weken werkt ze als copywriter voor een groot reclamebureau. ‘Veel heb ik nog niet mogen doen’, vertelt ze. ‘Eerst moet ik nog een hele reeks opleidingen volgen. Morgen en overmorgen, bijvoorbeeld, krijg ik telefoneerles.’ Eerst denk ik nog dat ze een grapje maakt. Niet dus. De jonge vrouw, die twee masterdiploma’s op zak heeft, moet wel degelijk een cursus volgen om te leren telefoneren. En dat twee werkdagen lang. Zelf vindt ze dat niet eens zo vreemd. In haar bedrijf worden alle nieuwe werknemers die jonger zijn dan 32 op telefoneerles gestuurd.
Spontaan moet ik denken aan een artikel waarvoor ik een paar jaar geleden drie tieners zou interviewen. Vijf, zes keer belde ik hen tevergeefs op en liet ik evenveel spraakberichten na. Ik wou het net opgeven toen mijn zoon me uitlegde dat ik het helemaal fout had gedaan. ‘Heb je gebéld? Natuurlijk reageren ze dan niet. Je moet eerst een sms sturen’, zei hij. Dat deed ik dan maar, en binnen een paar minuten had ik antwoord. Aanvankelijk dacht ik nog dat die afkeer van telefoneren typisch was voor pubers en op den duur – samen met de jeugdpuistjes en baldadige tegendraadsheid – vanzelf weer zou verdwijnen. Maar dat was een misrekening.
Ondertussen is gebleken dat belangst niet zozeer samenhangt met een leeftijd als wel met een generatie. Dat merkte ik al toen de eerste leden van Generatie Z bij ons kwamen werken. De eerste keer dat ik zo’n twintiger belde, duurde het heel lang voor er werd opgenomen. Aan de andere kant van de lijn hoorde ik een aarzelende, wat verontruste stem: ‘Ja?’ Alsof ik onaangekondigd haar slaapkamer was binnengelopen. Ondertussen zijn mijn collega’s er – dat hoop ik toch – wel aan gewend dat ze van mij geregeld een telefoontje krijgen.
Dat doe ik echt niet uit koppigheid, maar omdat het soms veel efficiënter is. Tegenwoordig worden we de hele dag lang onderbroken door whatsappjes, Messenger-berichten en kattenbelletjes op nog een resem andere kanalen. Soms zijn die heel gericht en ook snel afgehandeld. Hoe laat spreken we af? Heb jij een telefoonnummer van de minister van Onderwijs? Hoe laat dien je je artikel in? Goed als ik een restaurant reserveer? Allemaal vragen die je gemakkelijk en snel met een geschreven berichtje kunt beantwoorden. Alleen krijg je via die weg ook constant complexe verzoeken en boodschappen die je op wel drie verschillende manieren kunt interpreteren. Voor je het weet, zit je vast in een chatconversatie die veel langer duurt dan een simpel telefoontje.
Voor je het weet, zit je vast in een chatconversatie die veel langer duurt dan een simpel telefoontje.
De grootste handicap van al die geschreven conversaties, is toch wel dat je het veel minder gemakkelijk oppikt als je gesprekspartner, bijvoorbeeld, geërgerd, bozig of moe is. ‘Dat is het net’, hoorde ik onlangs van een HR-consultant. ‘De twintigers van vandaag vinden het niet fijn dat hun collega’s aan hun stem kunnen merken hoe ze zich voelen. Ze willen zelf kunnen bepalen of ze die informatie vrijgeven. Dan doen ze dan door een geschreven bericht al dan niet van een emoji te voorzien. Door hen onaangekondigd te bellen, dwing je hun persoonlijke territorium binnen en dwing je ze om zich bloot te geven.’
Eigenlijk is bellen voor niemand nog wat het is geweest. Toen iedereen thuis en op het werk een vaste lijn had, was onze schroom om te bellen veel kleiner. Je wist waar degene die je opbelde zich bevond en dus paste je het tijdstip van je telefoontje aan. Een collega of zakenrelatie kon je alleen tijdens de werkuren bereiken en vrienden belde je daarna (niet te vroeg, want dan waren ze wellicht aan het eten en ook niet te laat, want dan wilden ze misschien al naar bed). Wie niet thuis was of in vergadering zat, hoorde de telefoon simpelweg niet. Wellicht is dat ook de reden waarom mensen toen niet het gevoel hadden dat elke beller zich aan hen opdrong. Ze konden simpelweg kiezen om zich al dan niet in de ruimte te bevinden waar de telefoon stond.
Aan de kersverse copywriter vroeg ik achteraf of ze ook echt iets aan die telefoneerlessen had gehad. ‘Ik heb heel handige trucjes geleerd’, antwoordde ze. ‘Wanneer mijn baas belt, neem ik na vijf beltonen op. Dan heb ik tijd om even adem te halen en krijgt hij niet de indruk dat ik niets anders te doen heb. Krijg ik een andere werktelefoon, dan stuur ik eerst een WhatsAppje met de vraag of het dringend is. Dan weet ik al waarover het gaat wanneer ik terugbel.’ Terwijl ik haar enthousiaste uitleg aanhoor, bedenk ik dat zulke telefoonregels vast wel efficiënt zijn. Maar ook ontzettend vermoeiend.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier