Opgroeien in armoede: ‘Het onderwijssysteem werkt allesbehalve emanciperend’
Met zijn boek Misschien moet je iets lager mikken getuigt de Nederlandse sociologiedocent Milio van de Kamp op een indringende manier over zijn jeugd, waar armoede en geweld, zowel in de wijk als in het eigen gezin, dagelijkse kost waren.
‘Statistieken tonen niet wat armoede echt betekent. Tegelijkertijd blijft een persoonlijk verhaal meestal anekdotisch. In mijn boek tracht ik de analyse met het persoonlijke te verbinden.’ Aan het woord is Milio van de Kamp. De 32-jarige Amsterdammer groeide op in een achterstandswijk maar slaagde erin om de vloek van de generatiearmoede van zich af te schudden. Hij studeerde sociologie aan de universiteit, na een schoolloopbaan die allesbehalve over rozen liep. ‘Ik heb ongeveer het hele Nederlandse onderwijssysteem doorgeploeterd, en heb op verschillende momenten gedacht dat ik er beter mee zou kappen. Zie in mijn verhaal dus geen bewijs dat we in een meritocratie leven. Integendeel, ik toon net aan hoeveel barrières je onderweg moet overwinnen. Het Nederlandse onderwijssysteem werkt allesbehalve emanciperend.’
Wat was uw motivatie om Misschien moet je iets lager mikken te schrijven en uw levenservaringen te delen?
Milio van de Kamp: Gebrek aan geld is een fundamenteel onderdeel van armoede, maar de problematiek gaat veel verder dan dat. Armoede gaat ook over een gebrek aan macht, representatie, mogelijkheden en kansen. Maar als je nooit met armoede in aanraking bent gekomen, weet je dat niet. In het debat over ongelijkheid zijn verhalen zoals het mijne of dat van mijn moeder nooit onderdeel van het narratief. Je leefwereld is onzichtbaar voor een groot deel van de bevolking en de bestuurlijke elite, die beslissingen moet nemen over jouw wereld. Met mijn boek doe ik een poging om dat gat te vullen en een eerstelijnsgetuigenis te geven, om zo het debat te verrijken.
Hoe belangrijk was het voor u om het stereotiepe beeld van de achterstandswijk te doorbreken?
Van de Kamp: Dat stereotiepe beeld is ook een gevolg van die onzichtbaarheid. Op basis van enkele stereotypen lopen mensen om zo’n buurt heen. Als er iets gebeurt in zo’n achterstandswijk, komt er enkel een negatief beeld naar voren, terwijl er ook veel goede dingen in zo’n wijk gebeuren. Mensen weten er elkaar nog te vinden, ze zorgen voor elkaar. Er is nog een bepaalde mate van saamhorigheid en sociale cohesie. Ik wou dat ongenuanceerde beeld doorbreken, anders draag je ook bij aan een selffulfilling prophecy. En ik vind dat het de verantwoordelijkheid is van onze samenleving en media om nuance aan dat beeld toe te voegen.
In uw boek schrijft u vaak over uw moeder, die het maatschappelijke spel via de regels probeert te spelen. Maar uit haar verhaal komt naar voren dat dat geen garantie op succes is.
Van de Kamp: Ik heb uitgebreid over mijn moeder geschreven omdat het gegeven ‘schuld’ zo’n centrale rol speelt in haar verhaal. In de ogen van de maatschappij is er voor armoede maar één verantwoordelijke: het individu zelf. Daarbij komt het idee dat het ook je eigen verdienste is als je het gemaakt hebt in het leven. Privileges en geluk spelen in die visie geen enkele rol. Anderzijds denken mensen die het niet echt voor elkaar hebben vaak dat het hun eigen schuld is. We houden ons immers voor dat er voor iedereen kansen zijn en je die gewoon moet durven te grijpen. Via mijn moeders verhaal wilde ik illustreren dat een meritocratie niet bestaat, dat een individueel leven door sociaal ongelijke structuren een stuk moeilijker kan worden.
Uw moeder werkte een tijdlang als secretaresse, maar kreeg zware hartproblemen. Voor de sociale dienst had ze geen recht op een uitkering. Is er te veel zwart-witdenken in het sociale beleid?
Van de Kamp: Ik denk dat er binnen alle instituties goedbedoelende mensen werken, maar het Nederlandse sociale beleid is gestoeld op het idee dat we mensen moeten wantrouwen, in plaats van vertrouwen. Daardoor worden er allerlei regels opgesteld die de toegang tot heel wat instituties bemoeilijken. Als je dan nog eens op verschillende niveaus te maken krijgt met institutioneel falen, is het logisch dat een groep mensen het vertrouwen in instituties verliest. Maar ook die verantwoordelijkheid leggen we wederom bij de mensen zelf, want zij dienen het maar uit te zoeken.
Een voorbeeld: een paar jaar geleden publiceerden diverse media een verhaal over een vrouw die van een uitkering leefde. Haar stofzuiger was kapot. Ze wilde graag een nieuwe kopen, maar moest daarvoor een aparte uitkering aanvragen. Om daarop aanspraak te kunnen maken, moest ze allerlei administratieve hoepeltjes door. Dat had ze allemaal netjes gedaan. Daarna kreeg ze het bericht dat er twee mensen bij haar thuis zouden langskomen om te testen of de stofzuiger effectief kapot was. Uiteindelijk bleek dat ze zelf naar het gemeentehuis moest gaan om de controle te laten uitvoeren, in de centrale lobby. Dat is zo dehumaniserend. Zo’n situatie verschilt niet van de situatie van mijn moeder, die een uitkering werd geweigerd omdat ze niet voldeed aan alle voorwaarden op een checklist. De menselijke maat ontbreekt.
Hoge verwachtingen
In uw boek heeft u het ook over de lading van het woord ‘schuld’.
Van de Kamp: In het Nederlands hebben we daar één woord voor, in het Engels bestaan er twee woorden voor, guilt en debt, die het onderscheid maken tussen ‘schuldgevoel’ en ‘financiële schuld’. Dat er in het Nederlands geen onderscheid is, reflecteert hoe we naar schuld kijken. Het is moreel verwerpelijk om een schuld te hebben. Dat idee valt terug te brengen naar onze calvinistische geschiedenis, maar leeft nog altijd verder in onze maatschappij. In wat beschouwd wordt als een problematische schuld schuilen ook klassenverschillen. Een hypotheek is ook een schuld, maar niemand vindt die even problematisch als een achterstallige betaling op je zorgverzekering.
Uw schoolcarrière was er een van vallen en opstaan én veel doorzettingsvermogen. Toen uw lerares Nederlands de leerlingen vroeg naar hun droomcarrière, gaf u aan dat u psycholoog wilde worden.
Van de Kamp: Daarop antwoordde ze dat ik misschien iets lager moest mikken, wat ook meteen de titel van mijn boek is. Die uitspraak is me altijd bijgebleven omdat ze voor mij fundamenteel is voor wat kansenongelijkheid betekent. Ze had me evengoed kunnen zeggen dat ik te dom was, dat had exact hetzelfde effect gehad. Maar voor haar was die opmerking natuurlijk goedbedoeld, ik denk niet dat ze er ooit nog over heeft nagedacht. Maar wat zij als het beste voor me zag, was op zich al in ongelijkheid geworteld. Dat maakt het zo pijnlijk. Docenten hebben het vaak goed met je voor, maar uit onderzoek blijkt dat ze vaak vooroordelen hebben over kinderen uit een lagere sociale klasse of met een migratieachtergrond. Die subtiele vooroordelen kunnen je uiteindelijk achterstellen.
We mogen dus gerust hogere verwachtingen koesteren over kinderen uit de lagere socio-economische klasse?
Van de Kamp: Waarom niet? We weten uit onderzoek dat veel kinderen die wel de mogelijkheid krijgen om in een hoger niveau te starten het best prima doen. En indien niet, dan komen ze wel gewoon op het niveau terecht waar ze horen. Dat is ook prima. Maar omdat we denken dat een bepaalde groep kinderen maar beperkte capaciteiten heeft, ontnemen we die kans eigenlijk al bij voorbaat. Terwijl hoge verwachtingen net fundamenteel zijn voor studiesucces, zeker als je uit een situatie komt waardoor je je al minderwaardig of minder intelligent voelt. Het tegenargument is vaak dat kinderen al onder zoveel stress staan, maar hoge verwachtingen koesteren is niet hetzelfde als een kind doelloos pushen.
Er zijn verschillende momenten geweest in uw leven waarin u hebt overwogen om te stoppen met studeren. Vanwaar uw doorzettingsvermogen?
Van de Kamp: Ik denk dat ik op de juiste momenten de juiste mensen ben tegengekomen, die me net even over dat punt heen konden helpen. Mijn vriendin bijvoorbeeld, die wel hoge verwachtingen van mij had.
En dat is een kwestie van geluk?
Van de Kamp: Jazeker. Heel veel mensen die ik onderweg heb ontmoet waren intelligenter dan ik, maar hebben niet het geluk gehad om de juiste mensen tegen te komen. Daarom vind ik het altijd belangrijk om te benadrukken dat mijn verhaal niet het bewijs is dat we een emanciperend onderwijssysteem hebben. Ik probeer net te laten zien hoeveel barrières je moet overwinnen.
Uiteindelijk heeft u een studie sociologie aangevat. Op welke manier heeft die studie uw blik op uw eigen levensverhaal gevormd?
Van de Kamp: Sociologie leerde me sociale structuren te doorgronden, en hoe die eigenlijk niet alleen de levens, maar ook het gedachtegoed en de mogelijkheden van veel mensen sturen. Tot op dat moment zag ik alles als individueel falen. We moeten ons richten op die ongelijke structuren, want alleen kijken naar individuen brengt je niet zo heel ver. Let op, het is belangrijk om individuen aan te spreken op hun gedrag. Tuurlijk heb je een eigen verantwoordelijkheid. Maar als je zo’n vijftig leerkrachten hebt, dan kan ik er misschien eentje aanspreken, maar wat dan met de andere 49? Om goed beleid te voeren, moeten we ook een bepaalde ervaringskennis meenemen, binnen de lerarenopleidingen, of bij het aanbrengen van bepaalde vaardigheden bij docenten, zodat er een sociale reflex wordt gekweekt.
Klassemigrant
U geeft in uw boek aan dat u zich nog altijd niet volledig thuis voelt aan de universiteit. U benadrukt ook dat u zich schuldig voelt tegenover uw moeder. Dat lijkt me een schizofrene situatie.
Van de Kamp: Door de jaren heen ben ik een soort kameleon geworden, die zich goed kan aanpassen aan verschillende contexten. Maar daardoor dreig ik ook af en toe te vergeten wat mijn echte kleur is. Er is niet echt een plek waar ik me volledig thuis voel. Ik ben verworden tot een soort klassemigrant. Volgens de Amerikaanse sociologe Allison Hurst kun je in die positie drie dingen doen. Ofwel word je een zogenaamde ‘renegade’, wat betekent dat je je gaat gedragen naar je nieuwe sociale klasse en je aanpast aan die nieuwe normen en waarden. Of je wordt een ‘double agent’, wat betekent dat je heel goed wordt in het navigeren tussen de beide werelden waarin je je bevindt. Een derde optie is die van de ‘loyalist’, die zich net vastklampt aan de klasse waarin hij of zij werd geboren. In het begin heb ik erg getracht om me aan te passen, omdat ik dacht dat dat nodig was om bijvoorbeeld een diploma te behalen, om te overleven in deze nieuwe wereld. Maar de laatste jaren heb ik beseft dat ik nooit volledig deel zal uitmaken van die nieuwe wereld, en dat wil ik ook niet. Ik heb nu eenmaal geen uitgebreide woordenschat, ik praat plat Amsterdams, draag joggingsbroeken op de universiteit. Dat is wie ik ben, en dat maakt me geen minderwaardig mens. Maar dat acceptatieproces heeft lang geduurd.
Dat idee van de klassemigrant sluit heel erg aan bij het werk van schrijvers zoals Annie Ernaux, Edouard Louis en Didier Eribon.
Van de Kamp: Klopt. Wat je merkt bij Louis is dat hij wél bij de middenklasse wil horen, terwijl dat voor mij veel minder het geval is. Maar zijn werk is wel enorm herkenbaar. In 2018 kwam een studiegenoot naar me met een interview van Louis in de hand. Toen ik dat interview las, dacht ik: dit ben ik. Zijn werk heeft me ook de moed gegeven om mijn eigen verhalen neer te pennen. Mensen zoals ik schrijven of lezen geen boeken, de literatuur is bijna een andere planeet. En dat is het waardevolle aan dat soort verhalen: ze bieden moed en perspectief.
In zijn laatste boek Changer: méthode beschrijft Louis dat hij, ondanks zijn zware jeugd, ook nostalgisch is naar zijn kindertijd. Is dat herkenbaar?
Van de Kamp: Op een bepaalde manier wel. Ik ben niet nostalgisch over mijn thuissituatie, maar wel over mijn vrienden. Wij leefden in dezelfde context, hadden soortgelijke problemen, maar we wisten toch met elkaar in onze eigen kleine bubbel er het beste van te maken.
Voelt u binnen de universitaire muren nog argwaan tegenover u?
Van de Kamp: Geen argwaan, eerder onbegrip. Zelfs bij mensen die werken rond ongelijkheid merk ik dat ze nooit volledig zullen snappen hoe het voelt. Veel zaken die mij zijn overkomen deel ik niet in gesprekken. Ook al kan ik mijn eigen afkomst en de maatschappelijke waarden die eraan vasthingen wel analyseren, toch heb ik soms het gevoel dat ik minderwaardig ben omdat ik in armoede ben opgegroeid. De twijfels over mijn eigen kunnen zijn nog steeds aanwezig.
Een belangrijke nuance die u maakt, is dat u uit de ‘lagere sociale klasse’ komt en niet uit de ‘arbeidersklasse’. Waar ligt het verschil?
Van de Kamp: De arbeidersklasse kan een soort lagere middenklasse zijn, mensen die niet per se veel hebben, maar comfortabel kunnen leven. De situatie waarin ik ben opgegroeid, wordt daar ook onder gecategoriseerd. En dat klopt niet, waardoor het beleid er ook niet naar behoren op afgestemd is. Armoedebeleid is erop gericht om mensen zo snel mogelijk weer aan het werk te krijgen. Het is gebouwd voor mensen die misschien tijdelijk in armoede zitten. Maar er is altijd een precariaat, dat voor mij de lagere sociale klasse inhoudt, mensen die voor langere tijd uitgesloten zijn van de arbeidsmarkt, of constant pendelen tussen een onzekere baan en bijstand, of onder het minimumloon leven. Dat is een fundamenteel andere ervaring dan de traditionele arbeidersklasse. Ik kende mensen uit de arbeidersklasse, en die hadden het in mijn ogen goed voor elkaar. Het is veel te ongenuanceerd om al die groepen onder één term te brengen. Als je onderscheid maakt, kun je beter inzoomen op wat er in die specifieke leefwereld gebeurt en je beleid daarop afstemmen.
Terugkeer van klassedenken
Ontbreekt klassedenken te veel in het maatschappelijk debat?
Van de Kamp: Absoluut. We hebben heel lang gedaan alsof het concept klasse niet bestond. In landen als Frankrijk – denk aan de gele hesjes – en het Verenigd Koninkrijk maakt klasse veel meer deel van je identiteit uit. Dat is in Nederland en Vlaanderen minder het geval. Wij hebben dat weggemoffeld, maar het is er wel. Door dat gebrek aan klasse-identificatie zoeken we verklaringen voor bepaalde maatschappelijke problemen vaak elders. Zodra je sociale klasse opneemt in je analyse, zul je ook zien dat heel veel onderwijsproblemen klassegebonden zijn.
Is er een overlap met de strijd tegen racisme en seksisme?
Van de Kamp: Die zijn voor mij inherent met elkaar verbonden. Een van de redenen waarom ik over mijn moeder schrijf, is omdat je ook binnen de armoedeproblematiek genderverschillen ziet. De lasten van het leven in de lagere sociale klassen komen grotendeels op vrouwen terecht. Als je grote groepen stelselmatig achterstelt, zoals migranten, dan komen zij per definitie vaker in de lagere sociale klassen terecht. Tegenwoordig schrijven we heel veel problemen toe aan de culturele eigenschappen van die groepen, maar vaker zijn het gewoon klassevraagstukken die daaronder verscholen liggen.
Hoe is de relatie ondertussen met uw ouders?
Van de Kamp: Zij leven nog altijd in dezelfde situatie, en de band blijft moeilijk. Ik geef heel veel om mijn moeder, maar we leven in totaal andere werelden, waardoor verbinding moeilijk wordt. Ze heeft mijn boek gelezen, waarschijnlijk het eerste dat ze in 40 jaar heeft gelezen. Hoewel ik mijn best heb gedaan om de systematiek van onze situatie te beschrijven, zitten de schaamte en het schuldgevoel bij haar enorm diep. Mijn moeder verkeert ook in een constante overlevingsmodus, ze heeft de mentale ruimte niet om over haar situatie na te denken. Het is allemaal aardig dat ik haar zeg dat haar geen schuld treft, maar de rekeningen verdwijnen daarmee niet.
Op de Universiteit van Amsterdam ontfermt u zich over zogenaamde eerstegeneratiestudenten, jongeren die als eerste van hun familie een hogere studie aanvatten. Helpt uw eigen ervaring u bij de omgang met hen?
Van de Kamp: Ik begrijp ze sowieso veel beter, waardoor ik ze op een andere manier kan coachen. Wat ik probeer te doen bij deze leerlingen, is het narratief om te draaien: hen bevestigen, en zeggen dat het oké is, belangrijk zelfs, dat ze hier zijn.
Biografie Milio van de Kamp
– Geboren in 1991 in Amsterdam
– Groeide op in een achterstandswijk in Amsterdam
– Studeerde Interdisciplinaire Sociale Wetenschap aan de Universiteit van Amsterdam
– Docent sociologie aan de Universiteit van Amsterdam
– In 2023 verscheen Misschien moet je wat lager mikken, over zijn jeugd en schoolcarrière
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier