Vrije Tribune
‘Na 17 jaar in de zorg voor mensen met een beperking: ik voel onmacht, maar ook hoop’
Na 17 jaar in de zorg zet Liesbeth Conickx een aantal hardnekkige obstakels op een rij die het werk in de sector bemoeilijken. Ze richt zich tot de Vlaamse regering en bevoegd minister Caroline Gennez om die knelpunten aan te pakken.
Bijna iedereen kent dit spelletje uit zijn jeugd… Het wordt vaak gespeeld op de achterbank tijdens lange autoritten: “Ik zie, ik zie wat jij niet ziet.” Plezier verzekerd!
Zelf rijd ik nu al 17 jaar mee in dezelfde sector, namelijk die van de zorg voor mensen met een beperking. En gezien de toch al lange reistijd, voel ik de goesting om dit spel nog eens te spelen.
Ik zit op de achterbank en richt me graag tot diegene(n) aan het stuur:
Ik zie, ik zie wat jij niet ziet. En…
- Ik zie collega’s die alleen instaan voor de begeleiding van 12 tot 16 volwassenen met een verstandelijke of meervoudige beperking. De meesten van hen functioneren op een emotioneel ontwikkelingsniveau van fase 1, 2 of 3 — vergelijkbaar met een baby, peuter of kleuter van ongeveer vier jaar oud. Collega’s hebben handen te kort om iedereen een zinvolle dagbesteding te bieden, om de nodige zorg en aandacht te geven, om ook in het weekend een aanbod te voorzien. Ik zie hoe ze voortdurend ‘brandjes’ moeten blussen, zonder tijd om problemen structureel aan te pakken. Het vuur blijft smeulen terwijl ze alweer onderweg zijn naar het volgende brandje. Ik maak me zorgen over de kwaliteit van de zorg die geboden wordt, hoewel iedereen zijn uiterste best doet om het maximale eruit te halen.
- Ik zie collega’s hard zoeken naar een evenwicht tussen werk en privé om een extra shift te draaien. Dat is het gevolg van het personeelstekort: er wordt simpelweg geen vervanging gevonden als iemand ziek valt of de voorziening verlaat. Vacatures blijven vaak langer dan een half jaar open. Ik zie een team van normaal 9 collega’s al meer dan een half jaar met 5 de shiften draaien.
- Ik zie ouders van kinderen met een beperking die vinden dat hun kind te weinig aangeboden krijgt. Ze hadden gehoopt dat hun kind op zaterdag eens naar de markt kon gaan, of bij mooi weer een wandeling maken, of iets bakken of knutselen… Maar ik zie dat dit niet lukt. Eén persoon kan geen vier rolstoelen duwen. Eén persoon kan niet met 16 mensen tegelijk een cake bakken.
- Ik zie jongvolwassenen met een beperking de school verlaten, en dan 10 tot 20 jaar wachten op een budget voor de nodige zorg en ondersteuning. Ik zie een van beide ouders zijn of haar job opgeven om zelf voor het kind te zorgen. Die ouders kloppen aan bij de voorzieningen en schreeuwen om hulp.
- Ik zie dat er beloofd wordt dat de procedures om een budget te krijgen vereenvoudigd zullen worden, zodat mensen sneller geholpen worden. Dat juich ik toe. Maar tegelijk hou ik mijn adem in. De open plaatsen in voorzieningen zijn schaars. Elk bed is bezet.
- Ik zie veel mensen met een woonbudget die dit niet ten volle kunnen benutten, omdat er geen open plaatsen zijn in hun regio. Ik zie families elk weekend 120 kilometer heen en terug rijden om hun kind, broer of zus te bezoeken.
- Ik zie tachtigers die nog elke dag voor hun kind met een beperking zorgen. Bij hun overlijden vertrekt dat kind ’s morgens naar de dagbesteding, maar keert ’s avonds niet terug naar huis. Het blijft slapen in een “noodkamer” van de voorziening. Ik zie hoe hun wereld dan instort. Geen zachte overgang naar “later”. Later is nu.
- Ik zie ongeruste ouders die bang zijn dat hun kind niet “goed” zal terechtkomen. Ik zie ouders sterven zonder te weten of hun kind nu goed terechtgekomen is.
- Ik zie een sector die volop wil inzetten op inclusie. Maar hoe hard die sector ook zijn best doet, ik zie een maatschappij die daar vaak nog niet klaar voor is, of niet bereid is om mensen met een beperking op te nemen in haar midden.
- Ik zie de wil om intersectoraal samen te werken en te innoveren, maar ik zie te weinig middelen om langdurige samenwerkingen uit te bouwen. En te weinig interesse van andere sectoren.
- Ik zie een kentering in de zorgvoorzieningen, die steeds meer op een bedrijf gaan lijken. Er moet voortdurend rekening worden gehouden met inkomende en uitgaande middelen. Cijfers lijken belangrijker te worden dan mensen.
- Ik zie bekwame collega’s met jaren ervaring ontslag nemen, zo “op” dat ze iets totaal anders gaan doen, in een andere sector.
- Ik zie scholen waar de opleiding jeugd- en gehandicaptenzorg wordt afgeschaft, en vraag me dan af hoe we de vacatures nog zullen kunnen invullen. Het is niet “zomaar” een groep mensen begeleiden. Het vergt expertise om met steeds complexere problematieken om te gaan.
- Ik zie collega’s zich elke dag opnieuw met hart en ziel inzetten. Daar ben ik dankbaar voor.
Ik heb nu vooral mijn ogen laten spreken. Maar wanneer ik al mijn zintuigen aanspreek, zeggen ze:
- Ik zie, ik zie wat jij niet ziet, en de kleur is… donker.
- Ik ruik, ik ruik wat jij niet ruikt, en de geur is… niet fris.
- Ik proef, ik proef wat jij niet proeft, en de smaak is… bitter.
- Ik voel, ik voel wat jij niet voelt, en het gevoel is… onmacht.
- Ik hoor, ik hoor al lang wat niet iedereen hoort, en de stem roept… HELP!
Maar…
Ik wil blijven dromen. En ik wil blijven hopen dat het weer beter wordt.
- Ik droom ervan dat het werken in een voorziening voor mensen met een beperking aantrekkelijker wordt, zodat meer mensen warm gemaakt worden voor dit werk. Ik droom van ademruimte, van voltallige teams die samen de beste zorg kunnen bieden. Dat mensen het volhouden, terug plezier vinden in hun job, er voldoening uit halen — en dat daar een eerlijke verloning tegenover staat.
- Ik droom ervan dat systemen duidelijk zijn, goed toegepast worden, en dat er geen misbruik van gemaakt wordt.
- Ik droom ervan dat elke ouder met een gerust hart oud kan worden, wetend dat zijn of haar kind in goede handen is.
- Ik droom ervan dat álle kinderen met een beperking die de school verlaten, zorgcontinuïteit krijgen. Ze zouden een budget moeten krijgen in lijn met de ondersteuning die ze op school ontvingen — zonder wachttijden van jarenlang. Zo kunnen ze meteen doorstromen naar dagbesteding, begeleid werk of, indien nodig, wonen. Er zouden dan minder ouders zijn die aankloppen bij voorzieningen, wanhopig omdat ze hun kind zien wegzakken in eenzaamheid, in hele dagen slapen, gamen of tv-kijken. In mijn droom heeft iedereen een startbudget, met de verplichting dat ook in te zetten. Wanneer mensen dan beginnen met een basisbudget en pas na jaren de nood voelen om te gaan wonen met ondersteuning, kunnen ze vlot overstappen op een woonbudget. Ze krijgen dat dan meteen, wanneer ze het echt nodig hebben — en hoeven geen 20 jaar meer te wachten.
- Ik droom van een maatschappij die geen onderscheid maakt tussen mensen. Waar, als er gesproken wordt over “iedereen”, ook echt iedereen bedoeld wordt.
Ik droom ervan dat, wanneer ik met pensioen ga, ik een mooie erfenis kan doorgeven. Geen ergernis.
Hopend op een bezoek aan onze voorziening,
Liesbeth Conickx werkt op de sociale dienst van Raakzaam vzw, een voorziening voor mensen met een beperking. Haar oproep werd mee ondertekend door mensen collgea’s uit verschilende voorzieningen: Zonnehoeve|Living+, vzw Oostrem, Hejmen vzw, Groep Ubuntu en Emiliani vzw.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier