Liesbet Stevens, professor seksueel strafrecht: ‘Madonna of Thatcher, dat was de keuze’
Onder de douche neuriet ze al eens een aria en op de dansvloer komt het wilde beest in haar naar boven. En toch zegt professor seksueel strafrecht Liesbet Stevens: ‘Ik worstel met mijn gevoelens.’
Ze heeft meer last van de jetlag dan ze had verwacht, zegt Liesbet Stevens boven een kop koffie in een Leuvense brasserie. ‘Vooral ‘s ochtends.’
Het is maandagochtend en de professor seksueel strafrecht (KU Leuven) en adjunct-directeur van het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen is net terug uit New York, waar ze deelnam aan de jaarlijkse bijeenkomst van de Commissie voor de Status van de Vrouw van de Verenigde Naties.
Van nature is ze hoopvol, vertelt Stevens. Al is het in deze door een multicrisis – corona, oorlog, energie, klimaat – gedomineerde tijd niet altijd gemakkelijk. ‘Het is heftig. Maar we kunnen niet anders dan ons optimistisch op te stellen.’
U draagt niet zomaar rode oorbellen en een blinkende, gouden halsketting?
Liesbet Stevens: (lacht) Ik hou wel van wat kleur, dat is waar. En ik probeer altijd het positieve te zien. Het doet me denken aan wat mijn zus onlangs zei, op het feest voor de 75e verjaardag van onze papa. ‘Nadat mama gestorven was, hadden we nooit gedacht dat we ooit nog feest zouden vieren’, zei ze. We dachten dat we nooit meer vrolijk zouden zijn, en toch is het geluk teruggekomen. Je moet ook wel wat bijval hebben in het leven. Ik heb zelf twee grote verlieservaringen gekend: mijn scheiding toen ik halverwege de dertig was en de onverwachte dood van mijn mama, aan een hersenbloeding, toen ik 44 was. Het klinkt raar, maar ik ben dankbaar dat ik het pas dan heb moeten meemaken. Ik ben opgegroeid in een warm nest, in een gezin dat me alle kansen heeft geboden en altijd in me heeft geloofd. Zo ben ik na mijn scheiding teruggegaan naar mijn ouderlijke huis, om er op de zetel mijn verdriet bijna fysiek te verwerken. Dat ik dat heb gekund, is een luxe.
We hebben andere mensen nodig. We moeten elkaar in de ogen kunnen kijken en elkaars nabijheid voelen.
Hebt u na de dood van uw moeder gevoeld dat ook rouw een lichamelijk proces is?
Stevens: Enorm, ja. In het begin kon ik echt overvallen worden door mijn verdriet, wanneer ik een moeder met haar dochter zag winkelen, bijvoorbeeld. Dan liepen de tranen voor ik het wist over mijn wangen. Ik ben ervan geschrokken hoe heftig verdriet kan zijn, ook lichamelijk. Tot dan moest mijn lichaam vooral doen wat mijn geest wilde dat het deed. Het moest werken zonder voldoende slaap of voldoende beweging. (zwijgt even) Al was de eerste keer zwanger zijn eigenlijk de eerste confrontatie met mijn lichamelijke beperktheid.
Dan pas?
Stevens: Tot mijn 32e ben ik nooit ziek geweest en heb ik nooit het gevoel gehad dat mijn lichaam een beperking zou kunnen zijn, nee. Ik moet wel toegeven dat ik geen grote sporter ben, ik heb dus nooit gemerkt dat anderen sneller of fitter waren. (lacht) Die eerste zwangerschap was de eerste confrontatie met het feit dat ik ook een lichaam ben. Ik had daarom niet verwacht dat mijn verdriet om mama ook zo fysiek zou zijn. Na haar hersenbloeding heeft ze nog drie weken in coma gelegen en toen had ik heel erg de behoefte om haar aan te raken. Ik wilde haar handen vasthouden, mijn hand op haar buik leggen, haar voeten masseren. Ik voelde een diepe, lichamelijke verbondenheid met de vrouw die mij gemaakt heeft.
Tot dan stond u erg cerebraal in het leven?
Stevens: Heel erg, ja. Ik ben heel verbaal. Tot de dood van mama stapte ik door het leven met het idee dat mensen wel zouden zeggen wat ze voelden. En nog altijd worstel ik met mijn gevoelens. Ik vind gevoelens heel moeilijk, om eerlijk te zijn. Geef mij dan maar een lastig theoretisch probleem. (lacht) Pas na de dood van mama, en ook wel door corona, ben ik meer aandacht gaan besteden aan mijn lichaam. Van het uren en uren stilzitten aan mijn computer kreeg ik rugpijn, en door een bezoek aan de kinesiste en de tandarts – in dezelfde week dan nog – ben ik wakker geschud. Ik dacht altijd dat ik goed tegen stress kon, maar de tandarts vroeg of ik ‘s nachts knarsetandde, want zij zag er direct de sporen van, en de kinesiste zag meteen dat mijn schouders zo gespannen waren. Sindsdien ga ik drie keer per week lopen en doe ik een keer per week aan coretraining, want ik wil echt geen rugpijn meer. En als ik beweeg, voel ik me ook beter. Maar het blijft een opdracht.
Hebt u uw lichaam altijd al ondergeschikt gevonden aan uw geest?
Stevens: Ik ken mijn filosofen, ik weet dat de scheiding tussen lichaam en geest eigenlijk nergens op slaat. En ondertussen geloof ik in het idee van een gezonde geest in een gezond lichaam. Maar ik heb mijn lichaam lang verwaarloosd, ja. Ik ben een workaholic en dat moet ik nu eindelijk ook maar eens aan mezelf toegeven. Als ik niet aan het werken ben, besefte ik onlangs, weet ik niet wat te doen. Sindsdien probeer ik meer met vrienden af te spreken of met mijn kinderen een spel te spelen. Ik ben ook blij met een ontmoeting als deze, omdat na corona zo veel lessen en vergaderingen vervangen zijn door digitale bijeenkomsten. Terwijl we duidelijk andere mensen nodig hebben. We moeten elkaar in de ogen kunnen kijken en elkaars nabijheid voelen, we hebben die lichamelijke interactie nodig.
Staat u zintuiglijk in het leven?
Stevens: Meer en meer. Toen ik jong was, zag ik het bijvoorbeeld als een daad van verzet om niet te leren koken. Ik wilde niet beantwoorden aan dat stereotiepe plaatje van de vrouw in de keuken. Maar na de dood van mama besefte ik opeens de waarde van koken voor mensen die je graag ziet. Zij maakte altijd vogelnestjes klaar, mijn lievelingsgerecht, en ik heb mezelf dat moeten aanleren. De geuren en smaken die erbij komen kijken, en het hele idee van andere mensen te voeden, doen me deugd.
In een geïndividualiseerde samenleving als de onze zijn uiterlijk en fitheid van groot belang. En toch kijken we nog altijd wat neer op alles wat met lichamelijkheid te maken heeft. Hoe komt dat, denkt u?
Stevens: Dat is heel raar, inderdaad. Alsof intellectuelen niet zouden mogen sporten. Ik weet niet hoe dat komt, maar ik merk het bij mezelf ook: al mijn hele leven richt ik me op kennis, op de rede, het verstand. Met het heersende schoonheidsideaal of de fitheidscultus wil ik liever niet bezig zijn. Een mogelijke verklaring daarvoor ligt voor mij persoonlijk in een gesprek dat ik in het eerste middelbaar met mijn toenmalige beste vriendin had. ‘Wie zijn de mooie meisjes in onze klas?’ vroeg ik haar en toen begon ze allerlei namen op te sommen, maar niet die van mij. Ik herinner me nog dat ik toen dacht dat het niet erg was, want ik was tenminste slim. (lacht) Ik moest dáárop inzetten: op hard werken, studeren, discussiëren. Bovendien was ik een tiener in de jaren tachtig, wat op het vlak van lichaamscultuur toch vreemde jaren waren.
Hoezo?
Stevens: Aan de ene kant had je de seksbom als rolmodel voor de vrouw en aan de andere kant de zogenoemde powervrouwen met hun epauletten. Madonna of Thatcher, dat was de keuze. En ik herkende me in geen van beiden. Dat is nu veranderd, denk ik wel. Je kunt als vrouw én intelligent zijn, de wereld mee vormgeven én met schoonheid, met lichamelijkheid bezig zijn.
Toch blijven thema’s als abortus, grensoverschrijdend gedrag in werksituaties, femicide en verkrachting in oorlogsgebied aan de orde van de dag. Beschermen we als samenleving het vrouwenlichaam voldoende?
Stevens: Het seksuele lichaam zou ik zeggen, want ook mannen en jongens verdienen die bescherming. Ook zij worden slachtoffer van seksueel geweld. En denk ook aan de mannenbesnijdenis, waar amper over gesproken wordt. (denkt na) We hebben zeker stappen vooruit gezet. Tot 1989 bestond verkrachting binnen het huwelijk voor de wet bijvoorbeeld niet. Maar het werk is nog niet af: rond seksueel geweld heerst nog altijd een te groot gevoel van straffeloosheid en we zetten nog altijd te weinig in op preventie. De grootste vooruitgang ligt wat mij betreft in de praktijk. De tien Zorgcentra na Seksueel Geweld die eind dit jaar actief zullen zijn, zorgen voor een soort copernicaanse revolutie in de strijd tegen seksueel geweld: het belang van het slachtoffer wordt nu eindelijk centraal gesteld. Mensen zullen er altijd naartoe kunnen, ook als ze nog niet naar de politie zijn geweest, om medische, forensische en psychologische hulp te krijgen.
Uw kinderen klagen naar verluidt weleens dat het thuis net Sex Education is, de Netflixreeks over de seksuele ontwikkeling van tieners op een Britse middelbare school. Wat wilt u hen bijbrengen?
Stevens: Dat ze respect moeten hebben voor hun eigen lichamelijkheid en die van de ander. Het is een stukje beroepsmisvorming, want ik spreek al twintig jaar bijna elke dag over seksualiteit. De allereerste keer dat ik in een auditorium het woord ‘penis’ gebruikte, voelde ik mezelf rood aanlopen, terwijl ik normaal nooit bloos. Dat is er nu echt wel uit. (lacht) Ik wil mijn kinderen, en ook mijn studenten, woorden en concepten aanreiken om het over seksualiteit te hebben. Om duidelijk te kunnen maken wat ze leuk vinden of om aan te geven waar hun grenzen liggen.
Merkt u bij de jongeren van vandaag een andere omgang met lichamelijkheid dan in uw jeugd?
Stevens: Toen ik als kind op vakantie ging naar Frankrijk liepen mijn moeder en mijn tante altijd monokini op het strand rond. Voor mij is monokini ook normaal. Maar voor de twintigers van nu helemaal niet meer. In mijn jeugd leek er meer openheid over lichamelijkheid en naaktheid te zijn, wat nog iets anders is dan openheid over seks. Mijn seksuele opvoeding beperkte zich tot mijn moeder die zei: ‘Hier is een boekje, lees dat eens.’ (lacht) Zoals veel leeftijdsgenoten heb ik op dat vlak mijn weg moeten zoeken. Seksualiteit bleek voor mij toch iets waarbij uiteindelijk altijd intense gevoelens opdoken. Een onenightstand of friends with benefits, dat werkte niet. Daarvoor is seksualiteit voor mij fysiek te intiem. (denkt na) Voor een stuk heeft die nieuwe preutsheid, of voorzichtigheid, ook te maken met de opkomst van sociale media: ik heb zelf als student ook dwaze dingen gedaan waar gelukkig geen filmpjes of foto’s van bestaan. En de stortvloed van zogenaamd perfecte lichamen die vooral meisjes via sociale media over zich heen krijgen, is gewoon schadelijk. Maar ook hier zie ik veel positieve signalen: het vocabularium groeit en #MeToo heeft veel ten goede veranderd. We moeten blijven streven naar een gendergelijke samenleving, want die zal beter zijn voor zowel mannen als vrouwen. We hebben allemaal maar één leven, we moeten elkaar onze vrijheid gunnen.
Wat is voor u de zin van dat leven?
Stevens:(zoekt lang naar woorden) Eigenlijk ben ik gestopt met me dat af te vragen. Ik doe wat ik denk te moeten doen en binnen een generatie of twee zal ook ik verdwijnen in de nevelen van de tijd.
Wanneer bent u voor het laatst ontroerd door iets van schoonheid, tot kippenvel of tranen toe?
Stevens: Vorige week nog, toen ik in de Metropolitan Opera in New York naar een uitvoering van La traviata ging kijken. Alles was perfect: het decor, de zang, de kostuums. Ik heb bijna de hele voorstelling kippenvel en tranen in mijn ogen gehad. Als ik een gave zou mogen kiezen, dan zou ik graag goed kunnen zingen. Onder de douche durf ik weleens een ariaatje te neuriën, maar dat is zeker niet geschikt om door anderen te worden gehoord. (lacht)
Tot slot: wanneer hebt u voor het laatst gedanst?
Stevens: Op het feest voor mijn vijftigste verjaardag, vorig jaar. Ik dans doodgraag, daar kan ik me echt in verliezen. Al is het bij mij meer iets tussen dansen en turnen in. Mijn kinderen vinden het maar niets als ze me bezig zien, maar dansen vind ik fantastisch. Het maakt me elke keer weer blij.
Liesbet Stevens
Werd geboren in 1972.
Studeerde rechten, filosofie en behaalde daarna een doctoraat in de rechten.
Is professor seksueel strafrecht aan de KU Leuven en adjunct-directeur van het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen.
Kwam de voorbije jaren geregeld in de media, onder meer over #MeToo, seksueel grensoverschrijdend gedrag en intrafamiliaal geweld.
Woont samen met haar partner en heeft vier kinderen.