Kunstenaar Koenraad Tinel (88): ‘Af en toe moet je toch eens vliegen?’
Een wilde zot noemt Koenraad Tinel zichzelf. Op zijn 88e barst de beeldhouwer en tekenaar nog van de levenskracht. Maar de oorlog in Oekraïne rijt oude wonden open. ‘Ik voel me een fetisjist.’
Vlak voordat hij de trappen naar het bordes van zijn huis in Vollezele op spurt, zegt Koenraad Tinel dat hij last heeft van zijn ‘poten’. Vroeger wandelde de beeldhouwer en tekenaar met gemak kilometers aan een stuk door de rollende en tuimelende velden van het Pajottenland, nu sputteren zijn voeten en benen tegen. ‘Ezels gaan nu eenmaal dood aan hun poten’, lacht hij.
Tinel werd geboren in Gent, in een burgerlijk milieu. Tijdens de Tweede Wereldoorlog collaboreerden zijn vader en zijn twee broers met de Duitse bezetter, en zo belandde hij op zijn tiende in nazi-Duitsland. Hij onderging er de bombardementen van de Britten en Amerikanen op de Duitse steden, leed er honger en sliep er in de bossen.
Na lang stilzwijgen sprak hij zich de afgelopen jaren herhaaldelijk uit tegen de keuzes die zijn vader en broers destijds maakten. Voor zijn ‘onwaarschijnlijke vriendschap’ met de Joodse advocaat Simon Gronowski kreeg hij in 2020 een eredoctoraat van de VUB en de ULB.
Hoewel Tinel 88 is, is hij nog elke dag urenlang in de weer in een van zijn twee ateliers: de tekenkamer vooraan in huis of het atelier met smidse, lasapparatuur en ander werkgerief op de binnenplaats.
‘Ik ben een maker’, zal hij tijdens ons gesprek meer dan eens zeggen. ‘Ik ben altijd bezig.’
Uit beide ateliers kwam recentelijk schoonheid naar buiten. Het boek Tinel tekent Babel en Singer, waarin hij verhalen van de Joodse schrijvers Isaak Babel en Isaac Bashevis Singer van tekeningen heeft voorzien, en de expo Tides met een veertigtal metershoge sculpturen in gips en metaal, die nog tot augustus te zien is in Imaginair Artspace in Bonheiden
Uw werk is ‘ une tentative de communication’, zei u eens in Knack. ‘Een poging om mede te delen.’ Met wie wilt u communiceren?
Koenraad Tinel: Met al wie goesting heeft om te luisteren. Wat maakt iemand tot een artiest? Ik vraag het me dikwijls af. Ik vind het een zeer beladen woord, ‘kunstenaar’. In het dorp vragen ze het me hier nog altijd vaak: ‘ Zijde gij nu ne kunsteneir’? Ik weet het ook niet, maar ik zal er wel een zijn. Toen ik drie jaar was, begon ik al te tekenen, en toen ik vijf was werd ik aan de piano gezet. Vooral de behoefte om mijn verhaal via tekeningen te vertellen was groot. Ik was zot van paarden en tegelijk was ik er ook erg bang voor. Als er op straat een kar met paarden stond, durfde ik niet dichterbij te komen. Maar ik keek er altijd wel bewonderend naar en tekende de hele tijd paarden na. Het was een manier om dat gevoel van ontroering aan een ander te vertellen, te hervertellen eigenlijk. Zie eens hoe schoon, dat idee. Later is daar de tekenschool uit gevolgd, en het beeldhouwen, en een eigen smederij – ik heb alle stielen gedaan in mijn leven, ik kan een heel huis bouwen in mijn eentje – maar het is altijd daarom blijven draaien: het mededelen, en dus ook het doorgeven van mijn levensgoesting. Hoe ouder ik word, hoe meer rekenschap ik me daarvan geef.
Ik ben een wildeman. Maar in de natuur heb ik gelukkig altijd een zeker evenwicht gevonden.
Hebt u het gevoel dat u voldoende bent gehoord?
Tinel: Ik heb mijn publiek. Ook nu weer krijg ik mooie reacties van mensen die mijn werk hebben gezien of gelezen en erdoor geraakt zijn. Ik kon zeker bekender zijn, maar daar heb ik zelf te weinig voor gedaan, en wat ben je uiteindelijk met die bekendheid?
Is uw werk ook een manier om met uzelf te communiceren?
Tinel: Zeker. Het is een soort van zelfbevrediging, een afsmeken van de goden, hopend op geluk. Ik voel me een fetisjist, zeg ik soms. Toen ik voor het eerst over de oorlog in Oekraïne las, heb ik hier zitten janken, omdat ik zelf in zo’n situatie heb gezeten als kind. Daarna heb ik direct twee nieuwe beelden gemaakt, een apocalyptische ruiter van drie meter hoog en een raar wezen op een berg puin, om mijn pijn, mijn twijfels en mijn angsten erin kwijt te kunnen. Als iemand anders vervolgens zegt dat hij het ook voelt, ben ik content. Maar wanneer zo’n sculptuur af is, val ik in een gat. Dan loop ik echt verloren. Ik ben dan met mijn beesten bezig of klim in een boom, maar ik mis het artistieke, het mezelf uitdrukken via kunst.
Het lichamelijke aspect van het kunstenaarschap, het trekken en sleuren aan ijzer, is voor u minstens even belangrijk als het geestelijke, het bedenken?
Tinel: Absoluut. Ik was altijd al een zeer fysieke jongen. Een wilde zot. Ik vocht verschrikkelijk graag. Niet om ruzie te maken, maar puur om het worstelen zelf. Op La Cambre (Hogeschool voor Visuele Kunsten in Brussel, nvdr) stond ik daarvoor bekend: ‘ le petit Flamand là, we gaan hem een keer pakken.’ Maar ze mochten nog zo groot en zo breed zijn als ze wilden, ze hebben me nooit gepakt. Ik hing eraan en ze kregen me er niet meer af, gelijk een wezel. (lacht) Volgens mij was dat vechten met andere jongens een beetje gefrustreerde seks. Ik ben ongelooflijk katholiek opgevoed. Met het eerste meisje waarmee ik naar bed ging, ben ik getrouwd. En de eerste keer dat ik vogelde, had ik direct een kleine. Ik was 24 jaar. Om maar te zeggen hoe braaf we waren.
Bent u nog gelovig?
Tinel: Nee, godverdomme. Ik geloof in niets. Zeker niet in God. Als het gedaan is, is het gedaan. Ik geloof dat de kosmos prachtig is, en dat we hem moeten respecteren. In die zin ben ik religieus. Maar een god die ons zal belonen met rijstpap en gouden lepeltjes, daar kan ik niet meer in geloven.
Wat gebeurt er na de dood met ons lichaam en onze geest?
Tinel: Dat ik het niet weet et je m’en fous, eerlijk waar. Wat heb ik eraan om dat nu al te weten? Niemand weet het en niemand zal het ooit weten. Of ik me er nu zorgen om maak of niet, het maakt geen bal uit. Wat ze met mijn lichaam doen als ik dood ben: van ‘tzelfde. Ze mogen me opeten, opbranden, in de zee smijten: het is allemaal goed. Aan de mensen die het dichtst rond mij leven, heb ik gezegd: je moet doen wat het best past op dat moment, wat het meest zinnig is. Zoals Arno nu is uitgestrooid in de zee, en Hugo Claus vroeger, dat vind ik schoon. Maar dat wil niet zeggen dat ze speciaal helemaal met mij naar de zee moeten rijden. (lacht)
U bent in uw leven dikwijls met de dood geconfronteerd. Houdt uw eigen sterfelijkheid u bezig?
Tinel: Hoe ouder ik word, hoe meer het me bezighoudt. Mijn twee broers zijn allebei gestorven toen ze 88 waren, zoals ik nu. Daar denk ik dikwijls over na. Ze waren allebei ziek, oud, versleten. En ik spring hier nog op en van de tafel alsof het niets is. Ik zou graag honderd jaar worden, echt waar, als ik kan blijven zoals ik nu ben tenminste. Maar je beslist er natuurlijk niet over. Dat is verschrikkelijk om aan te denken. Ik heb nog geen goesting om te gaan, ik wil het nog allemaal meemaken.
Hoe draagt u zorg voor uw gezondheid?
Tinel: Niet. (lacht) Eten en drinken, dat doe ik. Ik drink graag, al mijn hele leven. Elke avond drink ik enkele glazen wijn en dan nog een whisky voor ik in mijn bed kruip. Ik pak ook niks van medicatie of vitaminen, ik eet vet en boter, en patatten en groenten als het nodig is. Ik ben niet voorzichtig.
Voor me zit een medisch wonder?
Tinel: Ik heb een goede gezondheid, ja, behalve mijn voeten die versleten zijn. Ik weet ook niet hoe het komt. (plots) Maar ik moet een beetje opletten met wat ik zeg, over dat drinken en zo. Soms ben ik te eerlijk, en dat is niet altijd even gemakkelijk. Ik heb me de afgelopen jaren een paar keer hard uitgesproken over mijn vader en mijn broers, en niet iedereen in de familie heeft dat graag.
Dat wilde ik daarnet nog vragen: is uw kunst ook een manier om met uw vader te communiceren?
Tinel: (denkt na) Nee, dat denk ik niet. Ik heb mijn vader al vrij vroeg afgezworen. Ik voel me wel nog altijd schuldig voor wat hij gedaan heeft, dat gaat niet weg. Maar dat is iets anders.(stilte) Tja, lichaam en geest. Voor mij is dat één, ik kan ze niet scheiden. Het is één soep. Ik zie zelfs bij mijn hond een geest en tegelijk spreekt hij met zijn hele lijf tegen me.
U hebt u altijd graag omringd met dieren.
Tinel: Als kind al droomde ik van een leven op den buiten. Mijn beeld van de hemel was een boerderij vol kippen en konijnen, en zodra ik op mezelf kon gaan wonen heb ik me meteen zo’n boerderij gekocht. Ik heb jaren varkens gehouden en geslacht, en tot mijn tachtigste had ik hier drie paarden staan. Ik ben graag tussen de mensen, maar ik trek me ook graag terug. Ik leef vrij afgezonderd. Soms kom ik hier dagen of weken niet buiten, behalve om naar de winkel te gaan.
Tot acht jaar geleden reed u nog geregeld op een van uw paarden. Mist u hun warme lijf soms?
Tinel: Vaak zelfs, maar je kunt niet alles blijven volhouden. Het werd te gevaarlijk. Ook met mijn paarden was ik dikwijls wild. Zonder zadel en zonder bit door de velden galopperen, met mijn handen achter mijn hoofd, dat was fantastisch. Maar zo val je ook dikwijls, natuurlijk. (lacht) Bij valavond door de velden rijden, tot je niet meer weet waar je zit, en dan je paard blindelings weer naar huis zien rijden is een uniek gevoel. Een paard is een kosmisch dier. Het voelt u. Als je zelf bang bent, wordt het ook bang. En zo gehoorzaam… (lachend) Met drie paarden in galop rijden, met mijn vier honden er nog bij, dat heb ik ook veel gedaan. Allemaal zotte dingen.
Mensen kennen me als zeer gedienstig. Ik heb dat nodig, ik moet kunnen helpen.
Er schuilt een wildeman in u?
Tinel: Gewoon wandelen is ook fijn, maar af en toe moet je toch eens vliegen? Ik ben niet voor zen en al die spullen, maar met een paard rijden, dat was zen. Je kunt met niets anders bezig zijn, je moet volledig gefocust zijn en als je terug thuis bent, valt er een zalige vermoeidheid over je. Zoals lopers na een marathon een enorme rust ervaren, vermoed ik. Dus ja, ik ben een wildeman. Maar in de natuur heb ik gelukkig altijd een zeker evenwicht gevonden.
Waar vindt u die rust nu?
Tinel: In mijn tuin. Gras maaien, snoeien, noem maar op. Ik heb dat fysieke werk nodig. En in mijn atelier vind ik ook rust. Daar ligt mijn ziel, als ik die al heb. (lacht) Ik moet er elke dag eens binnengaan, al is het maar om kort de sfeer even op te snuiven. Binnenkort ga ik naar Canada en ik weet nu al dat ik na een tijd onrustig zal worden omdat ik mijn atelier niet in de buurt zal hebben. Maar mijn kleine zus woont al zestig jaar in Canada en ik ga haar bezoeken. Ze is violiste en ze is getrouwd met een pianist die ooit nog vierde geworden is in de Koningin Elisabethwedstrijd. (lacht) ‘Kleine zus’ zeg ik. Ze is toch ook al 85.
Speelt u zelf nog weleens piano?
Tinel: Alleen op kerstavond. Dat is een belangrijke avond voor mij. Niet omdat ik katholiek ben opgevoed, maar vanwege de symboliek van het nieuwgeboren kind. Dan haal ik de kerststal uit die ik zelf gemaakt heb, met honderdtwintig figuren in keramiek, en speel ik een stukje Händel. Elk jaar hetzelfde, de Sarabande in re klein, omdat de rest niet goed meer lukt. Mijn vingers zijn kapot van de artrose, het zijn klauwen geworden. Toen ik zestig was, deed het nog pijn. Nu voel ik het al lang niet meer. Mijn duim kan ik al helemaal niet meer rechtzetten, ik heb er met mijn kettingzaag ingezeten en ben blijven voortwerken. Maar het bleef bloeden. ‘Natuurlijk bloedt het’, zei de dokter achteraf. ‘Je hebt een pees afgezaagd.’ (lacht) Ik doe nooit iets aan een wonde, alleen eraan likken of er wat water op gieten. Ik vertik het om er iets van ontsmettingsmiddel op te doen. Ondertussen ben ik gehard. Autovaccinatie is dat volgens mij, door niet te proper te willen zijn.
Ik heb echt een pioniersziel. Mij mogen ze in een bos achterlaten, ik zal een hele tijd overleven. Een beetje comfort, oké, maar luxe heb ik niet nodig.
Zijn we daarin als samenleving wat soft geworden, volgens u?
Tinel: Op dat vlak wel, denk ik. Maar wat me nog het meest ergert, is het overaanbod aan eten in de supermarkt. Ik vind het degoutant, echt wraakroepend. Hondeneten, nog zoiets. Wat een overaanbod aan speeltjes en vuiligheden ze tegenwoordig allemaal verkopen, en allemaal in plastic verpakt. De verkwisting, de verspilling, nu ook weer door de oorlog in Oekraïne, van matières premières, hoe we de wereld leegroven: verschrikkelijk, ik moet ervan janken. (zwijgt even) Ik krijg sowieso rap tranen in mijn ogen. Ook als ik ontroerd ben door schoonheid, zoals wanneer er een achterkleinkind op mijn schoot zit of als ik naar de vogels aan het kijken ben. Ik heb het hier vanachter vol met nestkastjes gehangen, om er een echte mussenkolonie van te maken. De mussen komen nu samen eten en drinken met mijn kippen. Er zitten ook ganzen op mijn vijver, en eenden. En in de winter passeren hier soms reeën. Daar word ik gelukkig van.
Wat is voor u de zin van het leven?
Tinel:Ik heb het daar moeilijk mee. Heeft het leven wel zin? Het is zo’n soep allemaal. ‘ La vie est terrible’, zeg ik dikwijls. ‘ Mais elle est aussi terriblement belle. ’ De mens is een monster, tot het tegendeel bewezen is. Maar gelukkig is er ook veel schoonheid.
Wat heeft er uw leven de moeite waard gemaakt?
Tinel: Dat ik me heb mogen uitdrukken via mijn werk. En dat ik andere mensen rond me heb mogen kennen, aan wier geluk ik heb mogen meewerken. Door een meubel te maken of gewoon door vriendelijk te zijn, wat dan ook. Mensen kennen me als zeer gedienstig. Ik heb dat nodig, ik moet kunnen helpen. Dat is ook mijn grootste angst, dat het geluk van de mensen rond me ooit zou ophouden.
Wat mag ik u nog toewensen?
Tinel: Dat ik nog lang gezond mag blijven, en dat ik kan blijven maken. Dat is voor mij het allerbelangrijkste. Ik ben en blijf een maker.
Tenel tekent Babel en Singer, Oogachtend, 184 blz., 35 euro.
Tides, tot augustus in Imaginair Artspace, Bonheiden..
Koenraad Tinel
– 1934 geboren in Gent
– 1944 vlucht met zijn ouders naar nazi-Duitsland
– Studeerde beeldhouwen aan La Cambre en gaf bijna dertig jaar lees op de beeldhouwafdeling van Sint-Lukas in Brussel
– 2006 publiceert het boek Scheisseimer, over de collaboratie van zijn vader en twee broers
– 2020 krijgt samen met de Joodse advocaat Simon Gronowski een eredoctoraat van de VUB en de ULB
– 2022 exposeert in
Bonheiden