Komt er een fusie van Kruibeke, Beveren en Zwijndrecht? ‘Zelfs de post trekt hier nu weg’
‘Mag ik u knuffelen?’ vraagt de burgemeester, terwijl we afscheid nemen.
‘Zijn er ook mensen die dat weigeren?’ stamel ik.
‘De voorbije dertig jaar is dat misschien vier keer gebeurd. De burgemeester van Zwijndrecht heeft geweigerd, minister Matthias Diependaele. De oude pastoor ook, al zijn we later goed bevriend geworden. En Bart De Wever. Maar die mens heeft smetvrees, dus heb ik ook niet aangedrongen.’
Wie zijn dorp binnenrijdt, moet onder een bord: Welkom in Kruibeke. Rij voorzichtig. Hier wonen lieve mensen. Maar zelfs die fronsen weleens de wenkbrauwen. ‘Nu trekt zelfs de post hier weg’, vertelde tante Agnes me onlangs, toen ik bij haar en nonkel Fred op bezoek was. Ze wonen in het centrum van Kruibeke, in de Edmond Gorrebeeckstraat. Al sinds de jaren stillekes is er een postkantoor in hun straat, maar nu hangt er een bord op het raam: ‘We zijn verhuisd.’ Naar een plek meer dan drie kilometer verderop.
Plots kreeg ik nieuws van het paleis: “Filip wil toch knuffelen met u.”
Tante Agnes is nog kwiek, maar voor een 86-jarige zonder rijbewijs is dat te ver. ‘Alles verdwijnt hier’, zegt ze. Een paar maanden geleden is de belbus afgeschaft. In haar lange leven zag ze twee bioscopen sluiten, waaronder die wonderschone in de Langestraat. En heel veel winkels. Ze kent nog alle bijnamen van de ontelbare middenstanders die na de oorlog de winkelstraat kleurden: den Blikken, Jef Kous, De Koeikappers… Ook onze familie had er een zaak: haar zus, tante Esther, runde een babywinkel. En haar vader Gust was een meubelmaker. Pépé was niet de enige in Kruibeke met een meubelwinkel: na de oorlog waren er vier. Vandaag blijft daar nog een van over. Niet dat er geen winkels meer zijn in de Langestraat en de Bazelstraat, maar de middenstand regeert allang het dorp niet meer.
Het verhaal van Kruibeke is het verhaal van elk dorp in Vlaanderen. Of toch niet helemaal, Kruibeke was anders en dat kwam door één man. Zijn baard is iconisch, zijn naam ook: Antoine Denert. De man die vroeger voor elke gemeenteraad een gebed uitsprak en wiens geknuffel in Moskou het nieuws haalde, na een item over het bezoek van de Chinese president. Sinds eind vorig jaar is Denert, na tien jaar afwezigheid, warempel weer burgervader van het dorp. De laatste ook, want binnenkort zal Kruibeke hoogstwaarschijnlijk fuseren met Beveren. En misschien ook met Zwijndrecht – als de uitslag van het referendum genegeerd wordt. Het wordt het grootste dorp van het land met bijna 90.000 inwoners.
Denert ontvangt me in het prachtige kasteel Wissekerke. Ik vertel hem over de grieven van tante Agnes. ‘Dat Bpost wegtrekt uit het centrum van Kruibeke is een schande’, bromt hij. ‘Ze denken alleen aan hun winstcijfers, niet aan openbare dienstverlening. Maar als burgemeester van een klein dorp heb ik daar niets over te zeggen. Dat is nu net een reden om te fuseren. Als de burgemeester van Antwerpen protesteert, zullen ze misschien wel eens opkijken.’
Leg hem de charme van een klein dorp niet uit. ‘Ik ben opgegroeid met de geur van koeienmest, het geluid van schrijnwerkers en timmermannen. Dat was de muziek van ons dorp. Als we dat willen behouden, moeten we net fuseren. Ik heb dit kasteel gered, en de watermolen van Rupelmonde. Als dat nog een gehucht was geweest, had ik de middelen daarvoor niet gehad.’
Grootschaligheid is noodzakelijk om kleinschaligheid te behouden, vindt Denert. ‘Kruibeke is niet zo’n rijke gemeente, omdat er weinig industrie is. In onze buurgemeenten is die er wel. Als hier iemand sterft, zeggen ze soms: ’t is van het lood. Die fabriek ligt eigenlijk in Hoboken, maar de vervuiling stopt niet aan de grens. En de vrachtwagens ook niet. Terwijl niemand mij vraagt of ze een vergunning mogen hebben. Daarom wilde ik destijds van Doel een enclave van Kruibeke maken. “Jullie hoeven geen belastingen te betalen”, zei ik tegen de Doelenaars. “Maar ik wil wel geld van de kerncentrale krijgen. En inspraak.”’
Doel wordt straks een deel van de nieuwe fusiegemeente, net als dertien andere gehuchten. Denert heeft al een suggestie voor de naam: Liefstegem. ‘Er wordt zo veel ruzie gemaakt in de wereld. Er moet ten minste één gemeente tonen dat het leven rond de liefde draait.’
‘Het kan toch niet dat hier een aparte mensensoort samenhokt, die liever is dan de rest?’ opper ik.
‘Toch wel’, repliceert hij. ‘Als je tegen mensen zegt dat ze lief zijn, gaan ze zich op den duur ook zo gedragen. Niemand is kwaad als je zegt dat je hem graag ziet. Zelfs prinses Astrid zei: “Meneer Denert, niemand heeft ooit “lieve prinses” tegen mij gezegd.” We hebben geknuffeld op de achterbank. En met haar broer knuffelde ik ook. Eerst zei zijn omgeving: geen sprake van, dat is tegen het protocol. Maar een week later kreeg ik nieuws van het paleis: “Filip wil toch knuffelen met u.” Mathilde had gezegd: “Komaan, Filip, we doen het.”’
‘Burgemeester,’ vraag ik, ‘hoe is dit ooit begonnen?’
‘In de jaren vijftig, toen ik een kind was. Mijn grootvader ging altijd wandelen met een schaap. Ik was daar jaloers op. Op een dag kwam ik alleen van school en ik zag dat schaap staan in de wei. Ik maakte het los, maar ineens liep het weg. Toevallig passeerde de burgemeester. Hij pakte het schaap en maakte het weer vast. Toen kwam hij naar mij. Ik was doodsbang. Die gaat me een pak rammel geven, dacht ik. Maar het tegendeel gebeurde. Hij drukte me dicht tegen zijn lange bruine jas. Ik rook zijn sigarettengeur en wist: later wil ik ook burgemeester worden en dezelfde warmte uitstralen.’
(Lees verder onder de preview)
Zeventig jaar later is Denert het. Met een lange baard, zoals ‘de missionarissen vroeger’, want ‘een leider hoeft niet sterk te zijn, maar moet wel herkenbaar zijn’. ‘Ik gruw van het woord macht’, zegt Denert. ‘Als burgemeester wil ik geen macht hebben, maar gezag. Macht is dwang, gezag verdien je door emotioneel intelligent te reageren. Ooit hadden we in Kruibeke een burenruzie over een tuinhuis. Ik riep de twee buren apart bij mij. “Zou je je buurman redden als zijn huis in brand stond?” vroeg ik hen allebei. De ene zei: “Ja natuurlijk, dat heeft niets met dat tuinhuis te maken.” De andere zei: “Een brand? Een goede zaak! Dat hij opfikt met zijn tuinhuis erbij.” “Meen je dat?” vroeg ik. Hij schudde het hoofd. Toen riep ik hen allebei bij mij: “Jullie hebben alle twee net tegen mij gezegd dat jullie voor elkaar door het vuur zouden gaan.” Ze keken elkaar verbaasd aan. De ruzie was opgelost.’
Aan de andere kant van Kruibeke woont Jos Stassen. Hij is vandaag kabinetssecretaris van minister Tinne Van der Straeten van Groen, maar tussen 2013 en 2018 was hij burgemeester van Kruibeke. Hij lacht als ik vraag of hij ook een lieve mens is.
Stassen is een inwijkeling. Een economische migrant uit het Limburg van de jaren tachtig. ‘Geef me werk’, zongen De Kreuners toen en zo was het ook. Zeker in Eigenbilzen was er weinig toekomst voor een zoon van een bouwvakker. Met een studiebeurs onder de arm trok Stassen naar de unief in Leuven. Daar leerde hij een meisje uit Kruibeke kennen. Hij volgde haar in 1984 naar dit dorp aan de Schelde. Het leek alsof hij op een andere planeet landde. ‘In Kruibeke was er een gildehuis en een volkshuis. Dat kenden wij niet in Eigenbilzen. Daar was je wit of zwart. Dat bepaalde alles in dat dorp. Er was een Vlaams-nationalistische fanfare en een andere. Nog altijd ruik ik collaboratie.’
Die fusies zorgen voor vervreemding van de politiek.
Niet dat er veel over die oorlog gepraat werd. Don’t mention the war, zo ging dat in Eigenbilzen. ‘Maar alles was daar politiek en dat had gevolgen. Het was geen toeval dat op een bepaald moment vier mensen uit Bilzen in het parlement zaten. De bekendste was Johan Sauwens. Zijn Volksunie was mijn partij niet. Maar toch had ik wat sympathie voor hen. Omdat zij, lang voor Agalev bestond, al milieuzaken op de agenda zetten. Of omdat ze op een andere manier aan politiek deden: weg van de achterkamers. Een verademing was dat in het verzuilde Vlaanderen.’
‘Hier in Kruibeke was begin jaren tachtig ook zo’n burgemeester uit de Volksuniestal aan het roer gekomen: Antoine Denert. Hij maakte zijn eigen zuil met een eigen café en een eigen jeugdbeweging, de Zonnejeugd. Denert was al bezig met burgerparticipatie toen niemand daarover sprak. Hij riep een volksvergadering bij elkaar nadat de liberale minister van Begroting Guy Verhofstadt het veer op de Schelde had afgeschaft. Een ramp voor Kruibeke, want veel mensen werkten aan de andere kant van de Schelde. Met Denert op kop gingen we de E17 bezetten. De politie heeft toen nog heel Kruibeke afgezet.’ En het veer maakte zijn comeback. Kruibeke-Brussel: 1-0. ‘Denert leerde ons dat je ook als burgemeester van een klein dorp kunt opstaan tegen Brussel.’
Stassen bleef niet protesteren met Denert. Een vadermoord was het niet. Ze raakten het niet eens of de polder, de trots van Kruibeke, bij grote stormen overstromingsgebied moest worden. Stassen was pro, Denert hevig contra: hij manifesteerde 365 dinsdagavonden op rij tegen de potpolder, een wereldrecord. ‘Antoine maakte toen een affiche met een gefotoshopt beeld van een verzopen polder vol vuilnis. ANTOINE DENERT, UW BESCHERMER VAN HET POLDERLANDSCHAP. Ik had toen in Kruibeke net Agalev opgericht. Natuurlijk was ik kansloos tegen zo’n campagne.’
Maar het overstromingsgebied kwam er wel. Met de hulp van Stassens partij, die toen in de Vlaamse regering zat. Tien jaar later, toen Stassen in 2013 burgemeester werd na dertig jaar Denert, opende hij de potpolder. ‘Vroeger waren wij, de voorstanders, met zo weinig dat we zelfs niet konden kaarten. Vandaag kunnen de tegenstanders niet kaarten.’
In 2018 won Stassen heel overtuigend de verkiezingen: 34 procent van Kruibeke stemde voor zijn lijst. Toch belandde hij in de oppositie, na een onwaarschijnlijke saga vol plotwendingen. Op een affiche schreef iemand met stift drie letters bij zijn voornaam: ge-JOS-t, met dank aan de CD&V en de N-VA. Ook in het dorp van de lieve mensen kan politiek meedogenloos zijn.
Zo is dat nu ook met die fusie, zegt Stassen. ‘Het draait allemaal om macht, niet om het welzijn van de mensen. In Nederland hebben ze ook zo’n fusiegolf gehad. Dat bleek financieel toch niet zo’n rooskleurig verhaal als ze eerst voorspeld hadden. En het zorgde ook voor vervreemding van de politiek. Mensen verliezen hun identiteit. Wat heeft een Kruibekenaar gemeen met iemand die dertig kilometer verder in Kieldrecht woont? Zo’n fusie van dorpen is iets anders dan een stad die historisch gegroeid is. Toegegeven, de belastingen in Kruibeke zijn redelijk hoog omdat we niet rijk zijn. Maar we gaven ook veel terug: nergens waren er wachtlijsten en er is een fantastisch verenigingsleven met veel mensen die zelf initiatief namen. Nooit heb ik iemand horen zeggen: we moeten fuseren.’
Een grote gemeente heeft zeker voordelen, zegt Stassen. ‘Maar een kleine ook: dat je als burgemeester overal kunt zijn, bijvoorbeeld. Toen ik nog in het parlement zat, begreep ik niet waarom zo veel parlementsleden zo graag burgemeester waren. Nu wel. Je kunt écht iets veranderen. Het is jammer dat de huidige coalitie ons plan om te investeren in het centrum heeft weggesmeten, want zo wilden wij passage creëren. Zodat mensen weer een winkel wilden openen in de Langestraat en Bpost zou zeggen: in Kruibeke, dáár moeten wij een postpunt hebben.’
Die nabijheid van politici zorgt ook voor legitimiteit, zegt Stassen. ‘Een parlementslid dat zijn werk goed doet, moet weinig appreciatie verwachten. Maar een burgemeester die goed werk verricht, krijgt applaus. Wij wonnen in 2018 de verkiezingen met een progressief programma. Heel wat mensen zeiden me dat ze nationaal voor het Vlaams Belang of een andere conservatieve partij stemden. “Maar lokaal stem ik voor u, Jos.” Terwijl wij hier zonder problemen ook asielzoekers hebben opgevangen.’
‘We waren de grondstroom aan het verleggen’, zegt Stassen. ‘En in Zwijndrecht hebben ze al dertig jaar een groene burgemeester. Dat is zoals bij Asterix: in het conservatieve Vlaanderen is er één plek waar ze het anders doen. Dat is de enige reden om die fusie door te voeren: dat progressieve bastion aan de Schelde uit elkaar spelen.’ Onlangs vroeg Gazet van Antwerpen aan de Kruibekenaars hoe de nieuwe fusiegemeente moest heten. Niemand had inspiratie. “Ze beslissen toch alles achter onze rug”, zei iemand. Dat baart me zorgen: ze zullen amper nog politici zien in Kruibeke en de grote investeringen zullen in het centrum van de fusiegemeente gebeuren – zo gaat het altijd. Bij de volgende gemeenteraadsverkiezing zullen heel wat Kruibekenaars niet meer gaan stemmen, “foert”. Of ze stemmen hetzelfde als nationaal. En dat is ook de bedoeling.’
Ik slenter door de Edmond Gorrebeeckstraat, de straat met het gesloten postkantoor. In de eindeloze zomers van de jaren tachtig bleef ik hier weleens slapen bij mijn tantes. Door mijn kinderogen was dat postkantoor enorm. Al vond ik toen de andere kant van de straat spannender: daar was een wei, waar de jeugd van Kruibeke elkaar verleidde. Maar het bestaat niet meer: projectontwikkelaars hebben er huizen gezet. Net zoals ze straks geen mededogen zullen hebben met het postkantoor en met die wonderschone maar onderkomen fiftiescinema Elite in de Langestraat.
Te veel nostalgie is misschien ook niet goed. Honderd meter verderop is de opticien van het dorp. Ik praat er met Magda en Annemieke, de dochter en kleindochter van Edmond Gorrebeeck. Ze vertellen me waarom hij ooit een straat kreeg: Gorrebeeck was burgemeester tussen 1953 en 1966, toen er nog schapen op straat liepen in Kruibeke. Een lieve man, zeggen ze: een katholiek die zelfs de sossen konden pruimen.
Hij was al een stuk in de veertig toen hij zijn eerste auto kocht, vertelt Magda. ‘Bijna elke keer als hij wilde parkeren, reed hij tegen de haag. “Je hebt een bril nodig”, zeiden we.’ Maar ook bij Edmond Gorrebeeck was het niet wat het leek, ook hij moest zijn gevecht aangaan in het dorp van de lieve mensen. In 1965 bestond er maar één remedie tegen een hersentumor: bidden. Heel Kruibeke trok op bedevaart naar Gaverland, om God te smeken voor een mirakel. Het baatte niet: Gorrebeeck stierf een paar maanden later, op zijn eenenvijftigste. ‘Ze hebben hem toen opgebaard in een open kist in het gemeentehuis’, zegt Annemieke. ‘We gingen hem met de hele school groeten. “Dat is mijn grootvader”, zei ik trots tegen mijn medeleerlingen.’
Op zijn doodsprentje stond dat Kruibeke net afscheid genomen had van ‘een bekwaam leider, een volksvriend en een ingoed mens’. Toen er even later plannen waren voor een nieuwe straat, zeiden de mensen van Kruibeke: we moeten die naar de Mon vernoemen. Het eerste wat er gebouwd werd in de Edmond Gorrebeeckstraat was een groot en modern postkantoor. Dat werd ingehuldigd met een fanfare, inclusief olifantenpijpen en jarenzeventigmajorettes. Er waren nieuwe tijden aangebroken in Kruibeke en die beloofden alleen maar kleur.
Iemand wandelt de opticien binnen. ‘Ik zie niet meer goed’, zegt ze. ‘Ik heb een bril nodig.’