Olivier Boehme

‘Identiteitspolitiek is niets voor liberalen’

Olivier Boehme Historicus en auteur van 'De welvaart en trots van naties' en 'Grensnaties, een geschiedenis van Europa'

‘Het liberalisme maakt moeilijke tijden door, in heel de wereld en zeker ook bij ons. Liberalisme kan nochtans essentiële tegengeluiden laten horen tegen dominante tendensen vandaag, zoals de identiteitsideologie’, schrijft Olivier Boehme. ‘Want liberalisme staat voor iets helemaal anders.’

Als reactie tegen een bepaald soort Verlichting wilden de historisten in de negentiende eeuw mens en samenleving vanuit hun historische context begrijpen en in plaats van een universele mensheid verschillende soorten mensen en culturen in verschillende tijden en plaatsen in beeld brengen. Dat idee is sinds het einde van de twintigste eeuw niet alleen in de humane en sociale wetenschappen, maar zelfs in het bredere maatschappelijke debat terug van weggeweest.

Zowel de termen ‘postmodernisme’ als ‘culturalisme’ staan voor deze gedeeltelijke restauratie. De opvatting dat de mensheid in zijn geheel een odyssee doorheen de wereldgeschiedenis onderneemt, deden de aanhangers daarvan af als een generaliserend westers vooroordeel. Culturalisten wilden het in de nasleep van de dekolonisatie na de Tweede Wereldoorlog weer hebben over mentale kaders en gedrag als resultaat van een welbepaalde cultuur. In zo’n cultuur word je geboren en je kan en hoeft daar ook niet aan te ontsnappen.

Gemeenschapsideologen

Culturalisten vinden dat universalisme ontwortelt. De simultane ongelijktijdigheid, de versplintering van het bewustzijn, de ontkenning van de universele ratio, het wordt allemaal gecultiveerd in het denken van na de moderniteit. Dat postmodernisme sluit in meerdere opzichten aan bij voor-moderne opvattingen, zoals de opdeling van een samenleving in ‘statussen’. In het ancien régime was er niet slechts één soort burger met rechten en plichten, maar waren er rangen en standen. Ook de leden van verschillende geloofsgroepen vielen soms onder een afzonderlijk regime.

Zelfs toen vanaf het einde van de achttiende eeuw het principe van één burgerschap toenemend in Europa en daarbuiten werd ingevoerd, is het politieke en maatschappelijke veld toch in overwegende mate bezet geweest door gemeenschapsideologen. Die zijn ook nu nog in de meerderheid: in zowat alle Europese landen kunnen vormen van nationalisme, socialisme, christendemocratie, conservatisme en ecologisme bogen op meer politici en aanhangers dan de liberalen. En zelfs die laatsten zetten, als het er echt op aan komt, het individu soms onder druk. Dat individu lijkt zo’n tegennatuurlijk gegeven te zijn dat het wel heel besliste verdedigers nodig heeft.

Een quotademocratie, met bijzondere statuten voor welbepaalde groepen, voelt niet zo vreemd aan voor bepaalde christendemocraten, die zich wellicht nog de ‘standendemocratie’ van hun eigen politieke partijen herinneren. Voor rode collectivisten of groene gemeenschapsdenkers is ze even acceptabel. Voor de fundi’s van het culturalisme zijn universalistische pretenties sowieso gaan gelden als een vorm van verdoken westerse agressie.

Merkwaardig verbond

Toch is tegen het culturele relativisme nog voor het einde van de twintigste eeuw het verzet reeds beginnen rijzen. Het lijkt erop dat net zoals tijdens de jaren 1890 in de jaren 1990 seismografen al registreerden wat zich dertig jaar later pas ten volle zou manifesteren. De Franse filosoof Alain Finkielkraut was zo’n visionair. Volgens hem hadden de Europese volkeren vanuit een (terecht) schuldgevoel over hun kolonisatie op andere continenten de kolonialistische gewoonte om een westers model op te leggen aan andere culturen ingeruild tegen het over-accentueren van hun ‘anders-zijn’.

Niet alleen zag Finkielkraut de linkse intelligentsia hun universele aanspraken opgeven voor een verregaand cultuurrelativisme, een even merkwaardig verbond ging het postmodernisme aan met holle commercialisering tegen de pretenties van de grote cultuur. Finkielkraut verzette zich tegen die barbarij die slechts de keuze laat tussen fanatici, die desnoods over lijken gaan voor het hogere doel, en leeghoofden. Deze publieke intellectueel van Frankrijk wees daarom niet minder het traditionele Franse dédain voor leden van culturen die staan op het bijzondere karakter daarvan af.

Multiculturalisme is niet multicultureel

Ook al eind vorige eeuw, adviseerde de Syrisch-Duitse politicoloog Bassam Tibi de Europeanen niet langer te pendelen tussen eurocentrische arrogantie en cultuurrelativistische zelfverloochening. Of het wel alleen gaat om een tegenstelling tussen eurocentrisme en cultuurrelativisme, is in het tweede decennium van de eenentwintigste eeuw nog maar de vraag. Het centrisme betreft niet noodzakelijk de westerse of Europese beschaving, maar evengoed een land of regio. Of een nog kleinere cirkel zoals de eigen minderheid, de eigen persoon en diens identiteit. Terwijl het debat einde twintigste en begin eenentwintigste eeuw nog voor een groot deel rond de termen ‘multiculturalisme’ (de idee) en ‘multiculturaliteit’ (de realiteit) draaide, heeft het ondertussen de plaats geruimd voor extreme polarisering in een hyperdiverse samenleving boordevol identiteitsclaims.

Multi-identitarisme is echter even weinig multi-identitair als het multiculturalisme multicultureel. Verschillende vormen van in de wereld staan veronderstellen gedeelde basisregels waarop hun rechtsaanspraken stoelen. Ook het Europese talent voor zelfkritiek- en relativering wordt daardoor mogelijk gemaakt en dat was een voordeel tot het begon te lijken op zelfvernietiging. De westerse opvatting van vrijheid en gelijkheid betekenen dat niemand ‘gelijker’ is om een ander te vertellen hoe te leven. Overtuigingen en religies zijn in zo’n regime slechts leefbaar in de mate waarin ze zichzelf niet te ernstig nemen.

Identiteitspolitiek werkt niet

Meer en meer moet elke Europese burger blijkbaar tot een of andere minderheid behoren, van volksnationalisten die geloven dat zij als meerderheid toch zoals een minderheid worden behandeld tot degenen die zich op de een of andere manier afzetten tegen de dominantie door die meerderheidsmentaliteit. Kan universeel burgerschap fungeren als het belangrijkste politieke en maatschappelijke referentiekader? Het kan er in elk geval voor behoeden om met een al te zwevend en vrijblijvend identiteitendiscours in inconsistenties te belanden of ongewild het racisme in de kaart te spelen. Zo is ook nationalistisch radicalisme, in weerwil van zijn pleidooi voor de restauratie van de oude waarden, in essentie relativistisch omdat het elk universeel samenlevingsproject afwijst.

De westerse samenlevingen raken versnipperd in vele identiteiten, met hun eigen rechten en eisen, gevoeligheden en taboes. De grenzen die getrokken worden tussen wij en zij zetten ook massa of volk af tegen elite. Grenzen en cirkels lijken het antwoord op angst, ongenoegen en leegte. Met identiteiten valt geen goed politiek beleid te voeren, want de invulling daarvan komt toe aan elke burger en niet aan hun bestuurders. Die moeten wel waken over gemeenschappelijke spelregels en maatstaven, die die vrijheid voor elk individu net zoveel mogelijk ruimte geven.

Olivier Boehme is historicus en auteur van o.m. Scepsis, over wankelend vooruitgangsgeloof (2023).

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content