Sander Jacobs

‘Huisje-boompje-tuintje voor iedereen? Wonen ‘in het groen’ blijft voor velen onbereikbaar’

Sander Jacobs Professor Humane en Politieke Ecologie (Universiteit Gent)

‘Het recht op betaalbaar wonen wordt vaak vernauwd tot het “huisje”, terwijl het “boompje-tuintje” – een groene woonomgeving – minstens zo belangrijk is’, schrijft Sander Jacobs van de ecologische denktank Oikos. Deze bijdrage maakt deel uit van de zomerreeks De Doordenkers van Knack.be: Betaalbaar Wonen.

Het recht op betaalbaar wonen wordt vaak vernauwd tot het “huisje”, terwijl het “boompje-tuintje” – een groene woonomgeving – minstens zo belangrijk is. Uit onderzoek blijkt dat wonen nabij groen niet alleen bijdraagt aan een betere gezondheid, maar ook aan een langer en gelukkiger leven met meer ontwikkelingskansen. Ook het reguleren van hitte, het bufferen van neerslag en het zuiveren van fijn stof zijn geen luxeproducten. Het zijn basisvoorwaarden voor een gezonde leefomgeving en daardoor ook een fundamenteel mensenrecht.

Vlaanderen streeft sinds jaar en dag naar een huisje-boompje-tuintje voor iedereen. In stedelijke gebieden werd publiek groen voorzien en het openbaar vervoer maakte het platteland vlot bereikbaar. Toch blijft ‘wonen in het groen’ voor velen onbereikbaar. Bomen planten en burgerparticipatie kunnen dit probleem niet volledig oplossen. De economische mechanismen en structurele ongelijkheden moeten worden aangepakt.

Groene gentrificatie

Groene gentrificatie, waarbij de aanleg van groene publieke ruimte rijkere burgers (‘gentry’) aantrekt en de uitsluiting van kwetsbare groepen veroorzaakt, is een groot probleem in Vlaanderen. In dichtbebouwde gebieden, zoals de 19de-eeuwse wijken van Vlaamse steden, trekt vergroening (gecombineerd met andere ontwikkelingen) beter begoede burgers aan, wat leidt tot stijgende huurprijzen. Oorspronkelijke bewoners voelen zich vaak vervreemd of kunnen de gestegen huur niet meer betalen, waardoor ze naar ongezonde en goedkopere buurten verhuizen. Hoewel gentrificatie niet uitsluitend door vergroening wordt veroorzaakt, wordt ze er vaak door versterkt.

Het tweede type groene gentrificatie doet zich voor op het platteland, waar mensen kiezen voor een leven buiten de dure stad en pendelen naar het werk. Door de verspreide verstedelijking in linten en verkavelingen stijgen de grondprijzen, wat eveneens leidt tot uitsluiting van oorspronkelijke bewoners. Dorpswinkels worden vervangen door baanwinkels, de lokale gemeenschap verliest haar karakter, familiale landbouw wordt onmogelijk. Deze rurale gentrificatie of ‘suburbanisatie’ zorgt voor een gelijkaardige ongelijkheid als in stedelijke gebieden. In beide gevallen tonen de cijfers een lokale opwaardering, maar laten de problemen – die met de mensen mee verhuizen – onderbelicht.

Wie pakt de poen?

Cicero’s vraag “Cui Bono?” – wie profiteert van de situatie – onthult als vanouds de kern van het probleem. Groene woonomgevingen zijn schaars, en daardoor geldt de wet van vraag en aanbod. Wie in het groen wil wonen, betaalt de prijs. Het is gemakkelijk te wijzen naar de tweeverdieners met bakfiets of Tesla als de ‘gentry’ van deze gentrificatie, maar ook zij betalen fors voor hun plekje en zijn er qua financiële zekerheid niet per se beter af dan eerdere generaties. De echte grote winnaars zijn de vastgoedontwikkelaars en de auto-industrie, gesteund door aandeelhouders, banken, en energiebedrijven. Ook eerlijke bouwbedrijven, architecten, groenaannemers, ecologen en een occasionele lokale politicus pikken hun graantjes mee van deze lucratieve ‘groene economie’, terwijl de particuliere huiseigenaar weinig baat heeft bij verandering. Deze verwevenheid van economische belangen en politieke macht maakt een systematische herziening extra lastig.

Exclusief wonen in het groen

Groene (woon)ruimte  is vandaag dus een marktproduct, waarvoor men kan betalen zoals voor een hot tub of een veranda. Daardoor blijft het de onzichtbare hand van de vrije markt die de kosten en baten verdeelt. In dichtbebouwde gebieden zorgt publiek groen voor een enorme waardestijging van grond, in open gebieden gebeurt hetzelfde bij verkaveling. De vrije markt zoekt hierbij naar de sweet spot tussen volbouwen en stukjes groen inrichten/behouden naar de smaak van de beoogde klant. De financiële drempels van de hogere woningprijs of afhankelijkheid van een eigen wagen maken wonen in het groen overal in Vlaanderen exclusief. Van Dale vermeldt bij exclusief: “1. iets of iemand anders uitsluitend; 2. Chic”. Of met andere woorden: discriminerend en elitair.

Vlaanderen is een (groene) stad

Vlaanderen telt ongeveer evenveel inwoners als Rio de Janeiro, en is inmiddels voor 15% verhard. Elke maand komen er 1.5 km² verharding en 3 à 4.000 inwoners bij. Hoewel we na Monaco de dichtst bevolkte regio van Europa zijn, blijven we Vlaanderen koppig zien als een verzameling dorpen en steden in een pastoraal landschap. De realiteit is echter dat Vlaanderen functioneert als een uitgestrekte nevelstad, een metropool. Een beleid van ‘iedere gemeente voor zich’ creëert op termijn een onveilig landschap van gezonde, aangename eilandjes die steeds scherper afsteken tegen verpauperde, ongezonde gebieden. Anderzijds is vandaag 80% van Stad Vlaanderen nog groen of blauw. Een coherent en sociaal woon- en groenbeleid kan van Vlaanderen dus een van de gezondste, groenste en meest inclusieve metropolen ter wereld maken. Dit vereist echter een systeemverandering, waarbij het reguleren van wonen, groen, mobiliteit en klimaat  ervoor zorgt dat iedereen vlot toegang heeft tot groen en natuur in de nabijheid van hun woning.

Voor zo’n transformatie is er echter geen ‘silver bullet’. Het gaat erom te starten met deeloplossingen, die zowel een concreet probleem verhelpen als de oorzaken aanpakken. Een aantal basisingrediënten is gekend, zoals de bouwshift, het klimaatakkoord en de natuurherstelwet. Maar recepten van geslaagde systeemverandering vereisen vooral ook lokale ingrediënten, waaruit hieronder een greep.

  1. Systeemdenken zonder (stads)grenzen. Volkswijken en plattelandsgemeenten in Vlaanderen zijn nu een wingewest voor vastgoedontwikkelaars en de auto-industrie, met natuur als de lucratieve saus. Het ‘doorschuiven’ van problemen leidt tot verwaarloosde wijken en buitengemeenten, die vervolgens weer aantrekkelijk worden voor vastgoedinvesteerders, waardoor de cyclus van gentrificatie zich herhaalt. Verkavelingen nemen overstromingsgebied in en zorgen voor verdere verkeerscongestie. Dus trekt de bouwshift een harde lijn: tegen 2040 wordt geen nieuwe ruimte meer aangesneden. De strijd om de laatste open ruimte drijft de prijs van wonen in het groen echter verder op. Zonder reguleren van grond- en woningprijzen dreigt nog meer onrechtvaardigheid. Gemeenten zullen hun sociale en ecologische verantwoordelijkheid moeten uitbreiden over hun eigen grenzen. Samenwerkingen tussen besturen en organisaties die verder kijken dan hun eigen belang, zoals de landschapsparken zijn veelbelovend, al moeten ook hier sociale aspecten nog meer op de voorgrond komen.
  2. Meer en betaalbare publieke mobiliteit. Door hetvoortdurend promoten van de mythe van ‘mijn auto, mijn vrijheid’ blijft bovenvermelde elite rustig incasseren. Nochtans zijn de fossiele en batterijgrondstoffen volkomen ontoereikend en rijden we ons vast op de wegen. Hoe kunnen we ons straks nog verplaatsen in onze metropool? Vlaanderen heeft een lange traditie van investeringen in publieke mobiliteit. Via spoorwegen en later via het wegennet, werd het boompje-tuintje als het ware inbegrepen in wonen. Vandaag volgt het openbaar vervoer echter een rendabiliteitslogica en verzaakt aan sociale en duurzaamheidsprincipes. Hierdoor wordt gezond wonen voor velen nog ontoegankelijker. Er is veel meer, ambitieuzer en socialer openbaar vervoer nodig, dat niet ten koste gaat van groene ruimte of van minder bemiddelde groepen.
  3. Een socialer natuurstreefbeeld. Ecologisch hoogwaardige natuur moet beschermd blijven. Maar het is niet efficiënt, realistisch of duurzaam om strikt soortgerichte normen op te leggen aan steeds grotere ‘reservaten’ terwijl de rest van het landschap verhardt. ‘De Natuur’ kan enkel worden gered door ook in het hele (bebouwde en be-landbouw-de) landschap de druk op biodiversiteit te verminderen met behoud van de andere hoofdfuncties. Streefbeelden voor multifunctionele natuur kunnen er mee voor zorgen dat bijna overal meer en eenvoudiger basisnatuur kan ontstaan. Gewone natuur,  die – onafhankelijk van ledenaantallen, publieke fondsen of politieke grillen – is ingebed in de maatschappij. De natuurherstelwet voorziet hierin.  Natuurweefselplanning, waarbij lokale coalities eigen doelen stellen en evalueren en een expliciet sociaal partnerschap wordt aangegaan, biedt veelbelovende kansen voor rechtvaardige realisatie ervan.
  4. Natuurinclusief bouwen. Een gezonde leefomgeving is een basisrecht, en een gezond ecosysteem is hiervoor een voorwaarde. Het logische gevolg  is dat biodiversiteit in en rond bouwprojecten iets is als reglementair sanitair, elektriciteit en aansluiting op nutsvoorzieningen. In het onderzoeksproject biodiversiteit in bouwprojecten wordt onderzocht hoe impact op natuur kan worden bepaald op projectniveau. Het verankeren van deze inzichten in bouwvoorschriften en vergunningen kan vermijden dat ecologisch wonen een lucratieve nichemarkt blijft.
  5. Door toegankelijke natuur collectief te realiseren als onderdeel van wonen, kan de gentrificerende en onrechtvaardige schaarste van groene woonomgevingen verdwijnen. Dit droogt alvast één bron van ongelijke winsten op. De nieuwe groennormen die recent voor Vlaanderen werden ontwikkeld op basis van de 3-30-300-regel voorzien hier een heel duidelijk kader voor lokale overheden. Het wettelijk verankeren van de groennormen en reguleren/faciliteren van hun toepassing is een belangrijke stap naar zowel een inclusief natuur- als woonbeleid.

Inclusief wonen in het groen

Ondanks de complexiteit van het probleem – met verweven belangen, (niet-)intentionele onrechtvaardigheid en onvoorspelbaarheid – is de kern van het probleem simpel. Grote groepen mensen wordt een basisrecht ontzegd aan de ene kant, terwijl een (heel) kleine groep grote winsten maakt aan de andere kant. Het debat over huisvesting en groene ruimte moet meer gaan over het basisrecht op een gezonde omgeving voor iedereen, ongeacht sociale of economische status. Het reguleren van deze té vrije markt kan niet van vandaag op morgen, maar delen van de oplossing liggen klaar of zijn al gestart. Voor slechts een fractie van de winst die vandaag gemaakt wordt met ‘exclusief wonen in het groen’ en ‘mijn auto, mijn vrijheid’ kan Vlaanderen transformeren naar ‘inclusief wonen in het groen’ met een betaalbaar huisje én boompje én tuintje voor iedereen, ongeacht waar je bent geboren.

Sander Jacobs, Professor Humane en Politieke Ecologie, Universiteit Gent en Onderzoekscoordinator Stedelijke Natuur, Instituut Voor Natuur en Bosonderzoek.

Partner Content