Amir Bachrouri
‘Gent, de oase? In Antwerpen is het de imperfectie die de stad net perfect maakt”
In de ander zie je je eigen spiegelbeeld.
November. Vallende bladeren. Onderweg naar een van mijn favoriete plekken, het Boelaerpark, kruis ik een jeugdvriend. Hij wil het over de verkiezingen in onze stad hebben. Onze geliefde stad. Prachtige stad. De échte stad die Vlaanderen wereldallure bezorgt. Een die in tegenstelling tot Gent niet met liefde wordt geassocieerd, maar met de vijandige blikken van haar arrogante inwoners. Een die in tegenstelling tot Gent niet wordt gevierd als baken van licht, maar wordt gevreesd om de duisternis van haar drugsbendes. Een stad die in tegenstelling tot Gent niet groen stemt, maar eerder naar rechts kijkt.
Maar in elk geval: een stad waar menig inwoner trots op is.
Alleen is het moeilijk om te benoemen wat er juist zo mooi aan is. Het magische gevoel dat je bekruipt wanneer je na een lange vakantie nog maar eens wacht op een tram die niet opdaagt, en later in een frietkot belandt waar de garnaalkroketten net op zijn. Is het de lelijkheid van deze stad, die zich toont in het vuil op straat? Is het de hoerenbuurt, waar vrouwen achter de ramen pronken in mooie lichamen? Is het de rijkheid van het culturele leven in deze stad, met het Modemuseum, het KMSKA en al die andere? Of is het misschien de armoede die veel kinderen met een lege brooddoos achterlaat?
Wat trekt mij zo hevig aan in deze stad?
Soms helpt een uitstap naar het buitenland, of zoals wij het hier zeggen: een bezoek aan de parking kan wonderen doen. Eens kijken naar de ander, diens ogen, diens bewegende lippen en starende blikken: het zegt ook wel iets over jezelf, want: ‘Kijk ik ook zo? Heb ik ook zulke kastanjebruine ogen? Kijk ik ook zo boos wanneer een nieuweling zich aan ons voorstelt?’ In de ander zie je je eigen spiegelbeeld. En dat leert me dat de oase van rust en liefde die Gent claimt te zijn voor mij toch te braaf aanvoelt. Te gepolijst. Te af. Te netjes. Niet prettig gestoord noch met rafelige randjes. Alles gesmoord.
En juist die perfectie maakt het zo imperfect voor mij, en maakt van de imperfectie in mijn stad de perfectie. Snap je? Door Londen of Parijs lopen, een bedelaar tegen het lijf lopen, in het station een sluwe vos een poging zien wagen om je gsm uit je zak te grissen, vloekende taxichauffeurs die met elkaar op de vuist gaan: zij maken de stad toch? Zij zorgen toch voor de liefde die veel inwoners voelen? Of om het in het Gentse DNA te formuleren: al die onvolkomenheden verlichten de steden toch?