Filosoof Jean Paul Van Bendegem: ‘Ik trek me op aan de Titanic’
Naar aanleiding van zijn boek Passie wil auteur Rudolf Hecke weten hoe Bekende Vlamingen passie beleven. Deze week: een gesprek met wetenschapsfilosoof Jean Paul Van Bendegem. ‘Stel je voor dat je laatste woorden zijn: “Ach ja, en dan nog iets…” Zeer frustrerend voor de nabestaanden.’
Hoe zijn wiskunde en filosofie op uw pad gekomen?
Jean Paul Van Bendegem: Indien ik vandaag was geboren, zou ik zo goed als zeker op het autismespectrum geplaatst zijn. Als het ging om sociale relaties, begreep ik de wereld niet. Mensen die ruziemaken en tien minuten later voortdoen alsof er niets gebeurd is: dat was mij te ingewikkeld. Wiskunde was voor mij veel eenvoudiger, een wereld waarin alles klopte. Bovendien heb ik van mijn dertiende tot mijn negentiende zwaar gestotterd. Daar ben ik vanaf geraakt dankzij een metronoom, waarmee ik mijn spreektempo naar beneden haalde. Ik bleef wel in de knoop zitten met mezelf. Daar leed ook mijn wiskundeopleiding onder. Tot ik de filosofie ontdekte. Ik had het gevoel dat ik thuiskwam. Ik hoopte in het academische milieu te blijven hangen, en dat is gelukt. Ik gaf mijn eerste lesopdracht, overzicht van de wijsbegeerte, aan het RUCA in Antwerpen voor een groep van 700 studenten. Dat ging foutloos. Maar dan kwam ik in het weekend thuis, zag ik mijn vader en begon te stotteren. Ik wist wat er gaande was. Daarvoor hoefde ik niet bij Freud op de sofa te gaan liggen.
Ik heb van mijn dertiende tot mijn negentiende zwaar gestotterd. Daar ben ik vanaf geraakt dankzij een metronoom.
In het academische milieu steeg u in de hiërarchie. Was dat van harte?
Van Bendegem: Ik ben decaan geweest van de faculteit letteren en wijsbegeerte aan de VUB. Dan leer je jezelf en de anderen op hun smalst en breedst kennen. Je leert er ook leep te zijn, dat hoort bij die functie. Ik heb daar even van genoten, tot ik dacht: missschien is wat ik doe toch niet zo goed. Vervolgens kreeg ik de vraag om te promoveren: vicerector, rector… Ik heb geweigerd want ik ben een heilig verdediger van het peterprinciple: je blijft stijgen in de hiërarchie tot je het niveau van incompetentie hebt bereikt. Het stopt wanneer iedereen doorheeft dat je er niets van bakt. Dat moment voelde ik aankomen.
Heeft de politiek u ooit benaderd?
Van Bendegem: Ik ben welgeteld één keer gevraagd om op een lijst te staan. Op een zondagavond — ik besta dan niet — gaat de telefoon. Mijn vrouw neemt op en ik hoor haar zeggen: ‘Ja hij is hier.’ Ik gebaar nog dat ik er niet ben, maar het is te laat. Ik citeer bijna woordelijk wat ik hoor aan de andere kant. (verlaagt zijn stem en gromt) ‘Goeienavond, professor. Bent u ook van oordeel dat dit land naar de kloten aan ’t gaan is? Ik wil daar opnieuw iets aan veranderen, maar deze keer met intelligente mensen.’ Jean Pierre Van Rossem! Ik zei: ‘Nee, dank u.’
U bent diepgelovig geweest. Hoe was uw relatie met God?
Van Bendegem: Hij manifesteerde zich in het mooie, waardevolle idee van het Geweten. Het idee is te zien in de tv-reeks Willem van Oranje die de BRT in 1984 uitzond. Voor Willem naar een school in Duitsland vertrekt, vraagt hij zijn moeder: ‘Hoe zal ik zonder jou weten of ik de juiste beslissingen neem?’ Zij antwoordt: ‘Luister naar de stem van je geweten, dat is de stem van God.’ Zo ben ik opgevoed. Mijn vader was streng, maar als ik hem zei dat mijn geweten me opdroeg iets te doen, dan antwoordde hij: ‘Dan moet je het doen. Kom alleen achteraf niet zagen als het mislukt.’ Die randvoorwaarde vond ik meer dan aanvaardbaar. Het betekende wel dat die God permanent aanwezig was. Daarmee omgaan was niet gemakkelijk, want mijn geweten zei me soms best rare dingen. Wat moest ik daarmee?
En toch liep het fout met die God?
Van Bendegem: Ik zou waarschijnlijk een gewoonteprotestant geworden zijn, maar daar stak een dominee een stokje voor. Wij zaten in de gereformeerde protestantse kerk. In die jaren was Gent een stageplaats voor Nederlandse dominees. Toen dominee Steenhuis hier aankwam, zat hij zelf in volle geloofscrisis. In een aantal zondagse preken overliep hij het leven van Jezus en gaf hij een alternatieve uitleg aan al diens mirakels. Ik was toen een jaar of vijftien en vond het fantastisch. Jezus die over water loopt, bijvoorbeeld. Hij benadert de vissers. Zij zien iemand aankomen uit de betere standen en denken: wat kan die pipo ons uitleggen over onze wereld? Waarop Jezus zegt: ‘Kijk, het is eb. Ik weet waar je hier kunt oversteken.’ Hij demonstreert het en de vissers besluiten te luisteren naar wat hij verder nog te zeggen heeft. Na al die preken zag ik Jezus als een bijzonder mens, als een rolmodel. God was compleet naar de achtergrond verdwenen. Dat verklaart meteen waarom hij aan het kruis zegt: ‘Mijn vader, waarom hebt ge mij verlaten?’ Eigenlijk mocht die God weg. Mark Steiner, mijn collega-filosoof uit Jeruzalem die helaas al een paar geleden is overleden, was een vrij strenge orthodoxe jood met een goed gevoel voor humor. Hij zei: ‘Het joods-orthodoxe antwoord op de vraag naar het bestaan van God? God is so great he doesn’t even have to exist. (lacht)’
Is atheïsme een eindstation?
Van Bendegem: Rik Torfs schreef ooit neer hoezeer hij verbaasd was over mijn antwoord op die vraag. Ik heb het pad al in de ene richting bewandeld. Hoe kan ik dan uitsluiten dat het ooit opnieuw de andere richting opgaat? Er kunnen dingen gebeuren waarvoor het geloof me troost kan bieden. Maar als ik ooit terugkeer, dan is het naar de Church of England. Dat is de leukste kerk die ik ken.
Wiskundige bewijzen doen u likkebaarden. Is uiteindelijk alles bewijs- of weerlegbaar?
Van Bendegem: Kurt Gödel heeft in de jaren 1930 aangetoond dat dat niet zo is. Ik heb een periode gehad waarin een filosofisch probleem mij alleen interesseerde als ik het mathematisch kon vertalen. Het heeft tijd gevraagd om daarvan los te komen. En het bijzondere is dat je dan nóg meer getroffen wordt door de schoonheid van wiskunde. Als wij in ons dagelijkse doen en laten met elkaar discussiëren, is dat zo gebrekkig en vermengd met psychologische elementen en manipulaties. Daartegenover staat dat kleine eilandje waar men heeft afgesproken: we gaan dit heel strikt doen, volgens deze regels, en we aanvaarden alleen wat er volgens die regels uitkomt. Dat noemen we dan het wiskundig bewijs. Het is een orchidee te midden van dorre struiken. Dat werpt een waanzinnig interessante filosofische vraag op: waarom is die orchidee niet doorprikt door doornen of al lang verdwenen?
Ik heb geen idee waar we op afstevenen, maar ik vind het heel moeilijk optimistisch te zijn.
Kan dat eilandje zich zodanig uitbreiden dat het onkruidland verschrompelt?
Van Bendegem: Nope. Ik heb de neiging om het wat cynisch uit te drukken. Aan de ene kant: de aarde heeft zeker nog drie miljard jaar te gaan, totdat de zon zo groot is dat het hier onleefbaar wordt. Dat betekent dat de evolutie nog ruim de tijd heeft om het nog eens te proberen. De uitkomst kan moeilijk slechter zijn dan wat we nu hebben. Ik heb geen idee waar we op afstevenen, maar ik vind het heel moeilijk optimistisch te zijn. We gaan terug naar de grote migratiegolven. We komen daarvandaan. We waren niet van bij het begin landbouwers, we hebben eerst lang rondgezworven. Pas daarna zijn we sedentair geworden.
Kan het tij vredevol gekeerd worden of is een conflict noodzakelijk?
Van Bendegem: Een combinatie van de twee. Voor mij is het van belang dat — en daar zijn wetenschappelijke argumenten voor — onder bepaalde omstandigheden één mens daadwerkelijk het verschil kan maken. Die ene persoon is in staat iets in gang te steken dat zich kan uitbreiden. Hoogstwaarschijnlijk zullen we hem of haar niet meteen herkennen. Het zal achteraf blijken om wie het ging. Voor mij zou dat een figuur als Greta Thunberg kunnen zijn.
Of het belang van sommige mensen wordt meteen erkend maar daarna vergeten?
Van Bendegem: De rol van de vrouw in de geschiedenis van de wetenschap en de filosofie, bijvoorbeeld. ‘Vrouwen die in de achttiende eeuw een boek schreven over logica? Dat kan toch niet? Nu ben je toch echt aan het praten over een schaap met acht poten en twee koppen.’ (lacht) Maar in die tijd waren dat invloedrijke personen. In de film Mr. Turner, over de Britse kunstschilder William Turner, wordt de figuur van Mary Somerville op schitterende wijze belicht. Niemand kent haar nog, maar in die periode deed ze aan wetenschapspopularisatie. Ze was een referentiefiguur.
Leren mensen louter van andere mensen?
Van Bendegem: We kunnen veel leren van andere levende wezens. Daarom is het belangrijk alle organismen op deze planeet goed te bestuderen. Hebt u ooit al mieren in de file zien staan rond een mierennest? En ze zijn ook met veel, hè. In de biologische wereld zijn er veel vormen van samenwerking. De totaal miskende Peter Kropotkin las On the Origin of the Species van Charles Darwin vrij snel na de publicatie en zag er meteen een pleidooi voor samenwerking in. Hij zag ook wat we vandaag als een symbiose omschrijven. Neem nu de zeekreeft en de anemoon. De anemoon vestigt zich op het schild van de zeekreeft. Die vergaart eten terwijl de anemoon haar met haar stekels beschermt tegen aanvallers. Bescherming tegen kost en inwoning.
Put u daar hoop uit?
Van Bendegem: Ja. En er zijn nog zaken waar ik mij aan optrek. De Titanic, bijvoorbeeld. De meeste slachtoffers zijn toen gevallen in de derde klasse en onder het personeel: zij die de mensen in de reddingsboten hielpen. Zij deden dat omdat ze oordeelden dat het hun opdracht was, iets wat ze moesten doen. Het is moeilijk om daar een egoïstisch motief in te vinden. Het is altruïsme van het hoogste niveau. Op kleinere schaal gebeurde dat recent ook op Rhodos. Daar steunde de lokale bevolking de toeristen. Terwijl ze evengoed konden zeggen: ‘Sorry jongens. Als jullie bij deze temperaturen hier op vakantie komen, dan is dat jullie probleem.’ Maar nee dus.
De anderen spelen dus een voorname rol in iemands evolutie?
Van Bendegem: Mijn moeder was een zeer intelligente vrouw, maar kreeg geen kansen om te studeren. Daarom heeft ze mij altijd aangemoedigd: ‘Doe jij wat ik niet heb kunnen doen.’ Zo’n steun in de rug betekent veel. Dan wordt achterovervallen heel erg moeilijk. Wanneer je het vervolgens waarmaakt, geeft dat wel voldoening, maar je beseft ook dat het niet alleen jouw verdienste is. Het zijn de mensen die mij geïnspireerd hebben, de weg gewezen hebben. Ooit vroeg men mij: ‘Hoeveel authentieke beslissingen hebt u al genomen in uw leven?’ Ik dacht erover na en kwam uit op tweeënhalf. Dat halfke was mijn keuze om burgerdienst te doen, de twee andere het stopzetten van mijn vorige relatie en een nieuwe beginnen, en mijn toetreding tot de vrijmetselarij.
Zijn er grenzen aan de vrije meningsuiting?
Van Bendegem: Zeg wat je te zeggen hebben, maar zorg asjeblieft voor wat kwaliteit. In die zin vond ik wat Charlie Hebdo deed voortreffelijk. Ik ben opgegroeid met het satirische blad Hara-Kiri. Dat zou vandaag niet meer verschijnen omdat het zo grof is. Maar het was wel belangrijk voor mijn ontwikkeling. Alles wat die Professeur Choron maakte zat goed in elkaar. Het was het genot van het provoceren. Voor mij moet veel kunnen, zolang er een betoog wordt opgebouwd.
Kunt u ook genieten van een strak opgebouwd betoog waar u het niet mee eens bent?
Van Bendegem: Voor een stukje wel, voor het métier. Tegelijk is het dankbaar materiaal om te gebruiken in mijn cursussen logica en argumentatie. Geef mij drie keer twee uur tijd en ik leid u op tot iemand die zelfs met Bart De Wever (N-VA) kan debatteren. Het is duidelijk: hij heeft Cicero gelezen. En waarschijnlijk ook Quintilianus, want in zijn Orator staat alles en dat werk is bijna 2000 jaar oud.
Geef mij drie keer twee uur tijd en ik leid u op tot iemand die zelfs met Bart De Wever kan debatteren.
Esse est percipi? Zijn is waargenomen worden?
Van Bendegem: Ach, George Berkeley. Ik ben geen kluizenaar. Ik denk dat ik geen tekst zou schrijven waarvan ik weet dat niemand hem ooit zou lezen. Ik wil een publiek hebben. Ik voel me daarin enorm gesterkt door Mondriaan. Wie een werk van hem kocht, nam een risico. Want als hij bij jou thuis kwam en het daar aan de muur zag hangen, was het goed mogelijk dat hij vond dat het niet af was en het weer meenam.
Bent u gelukkig?
Van Bendegem: Ik heb een vriend die mij daar altijd mee plaagde. Elke keer als hij mij tegenkwam, vroeg hij me dat. Op dit moment loopt het goed. Maar ben ik gelukkig? Ik heb een interne onrust die niet weggaat. Dan ben ik geneigd te denken dat die niet bij een geluksgevoel hoort. Ik wil mezelf ook niet omschrijven als permanent ongelukkig. Want die onrust is voor mij ook een bron, de motor. Dus ik zal het niet hebben over ‘gelukkig’ maar wel over ‘aangenaam’. Mijn leven is op dit moment aangenaam.
Bent u een workaholic?
Van Bendegem: Mijn vrouw wordt soms onnozel van mijn werkethos. ‘Kun je nu niet eens gewoon op de sofa gaan liggen en niets doen?’ Ik wil wel op de sofa gaan liggen, maar dan begint het weer te borrelen in mijn hoofd, sta ik op en moet ik iets noteren. Nietsdoen bestaat niet voor mij. Ik heb een viertal boekprojecten op stapel staan. Aan elk ervan werk ik gemakkelijk drie à vier jaar. Indien ik op mijn tachtigste sterf (Van Bendegem is nu 70, nvdr), zal er dus sowieso een onafgewerkt manuscript op mijn bureau liggen.
Het onaffe als het perfecte einde van een leven dat voldeed?
Van Bendegem: Ik heb bereikt wat ik wilde bereiken. Ik heb rondgehangen in de academische wereld, mijn leven gespendeerd aan onderzoek en onderwijs. Over heel mijn carrière heb ik, ruw geschat, lesgegeven aan 30.000 studenten. Dat geeft voldoening. In die zin heb ik het idee dat in extra time leef. Alles wat nu nog op mij afkomt is schitterend, maar als het over een uur gedaan zou zijn: het weze zo. Ik heb zeer goeie herinneringen aan de 13,7 miljard jaar van het universum dat ik er niet bij was. Die mogen terugkomen.
Is het eeuwige leven een zegen of een vloek?
Van Bendegem: In het laatste hoofdstuk van Julian Barnes’ A History of the World in 10½ Chapters droomt het hoofdpersonage dat hij is overleden. Hij komt in de hemel en krijgt de keuze: eeuwig leven in de hemel of er definitief een punt achter zetten. Uiteraard kiest hij het eeuwige leven. Oké, wat ga ik hier doen, bedenkt hij. Hij wilde altijd graag snookerkampioen zijn. Dus trekt hij 20.000 jaar uit om te leren snookeren, waarna hij keer op keer wint. Dat gaat al snel vervelen. Hij leert dan maar darts spelen. Nog eens 10.000 jaar, maar wat stelt dat voor in het licht van de eeuwigheid? Op het einde van het boek stelt men hem voor dezelfde keuze: ofwel gaat het eeuwig door ofwel is het hier en nu gedaan. Vervolgens lees je ‘the end’. Fantastisch. In de Openbaring van Johannes staan alle gelukzaligen in het licht Gods. Ze staan daar voor de eeuwigheid. Iets op tv vanavond? Geen tv. Een café in de buurt? Ook geen café. Je moet daar gewoon blijven staan. Met permissie, maar is dat geen sketch van Gaston en Leo?
Met de dood is het gedaan?
In de Bijbel staan alle gelukzaligen voor eeuwig in het licht Gods. Iets op tv vanavond? Geen tv. Een café in de buurt? Ook geen café. Je moet daar gewoon blijven staan. Is dat geen sketch van Gaston en Leo?
Van Bendegem: Ik hoop het van harte. Ik haal geen enkele troost meer uit de gedachte aan een vervolg. Brigitte Kaandorp, de Nederlandse cabaretière, omschreef het heel mooi. ‘Wat is nou eigenlijk het leven? Zonder kleerscheuren van het leven af raken.’ Ik zou het wel geestig vinden als men mij over 150 jaar tot leven zou kunnen wekken. Even maar, net tijd genoeg om te kunnen vragen of een of ander wiskundig probleem al is opgelost. Of hoe de Derde Wereldoorlog is verlopen.
Stel dat dementie de dood voorafgaat?
Van Bendegem: Mijn euthanasiepapieren zijn in orde omdat ik iets heb meegemaakt wat mij heeft verzoend met doodgaan. Er was een wilde kat binnengeslopen in mijn bureau. Ze begon boeken te vermassacreren, dus pakte ik ze bij haar nekvel. Waarop het beest begon te zwiepen en plots boven op mijn arm zat en in mijn vinger beet. Langzaam kreeg ik spierpijn, ik kon mijn arm niet meer goed leggen. Onbewust was ik een bloedvergiftiging aan het ontwikkelen. De dokter schreef me antibiotica voor, maar ik besliste die pas de dag erna te gaan halen. Wel, de volgende ochtend ben ik van mijn bed meteen in de sofa gaan liggen. Een pink opheffen was te veel gevraagd. Mijn vrouw is toen, half in paniek, de antibiotica gaan halen. Dat heeft gewerkt. Maar had men mij toen gezegd ‘Jean Paul, binnen het kwartier is het gedaan’, ik zou er vrede mee hebben gehad. Ik was klaar. Ik dacht altijd dat doodgaan sowieso een doodstrijd betekende. Maar zo kun je dus ook gaan. Dat was voor mij zo verhelderend en troostend.
Hoe zou u het liefst heengaan?
Van Bendegem: Zoals het gros van mijn familie, wat ik noem ‘één-nul’. Je loopt rond, alles in blijkbaar in orde, en plots is het gedaan. In negen jaar tijd hebben mijn vrouw en ik onze ouders verloren. Drie van de vier waren één-nul. Spijtig dat we geen afscheid hebben kunnen nemen. De vierde, mijn schoonmoeder, is dement geworden. Van haar konden we ook geen afscheid nemen, want zolang er nog een glimp van die persoon is, doe je dat niet en op een dag is het te laat. Ik heb geschreven over de onmogelijkheid van het afscheid nemen, zelfs bij de geregisseerde vorm euthanasie. Als je daar ligt net voor de spuit toegediend wordt en het laatste glas is gedronken, valt er een stilte. Wat zeg je dan? Stel je voor dat je al in slaap aan het vallen bent en je laatste woorden zijn: ‘Ach ja, en dan nog iets…’ Zeer frustrerend voor de nabestaanden. (lacht)
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier