Martha Balthazar
‘Een wandeling voorbij het protest: wat lopen wij hier toch weer te doen?’
Straks zijn we weer allemaal kleine bange mensjes, maar even gaan we samen de confrontatie aan met die onredelijke zwijgende wereld.
We staan aan het Noordstation en ik probeer tevergeefs een beeld van de menigte te krijgen. We zijn met velen, maar meer of minder dan vorige keer? Ik tel camera’s, want zonder camera’s maakt het toch niet uit. Langzaam lopen we, via anders drukke autowegen, de berg op, duizenden en ik scanderen in koor. Halverwege overvalt me een diepe, bekende vervreemding, ongewild zoom ik uit en daagt het me hoe absurd deze activiteit is. Wat lopen wij hier toch weer te doen? Wat hopen wij hier te doen, op een zondag in de Europese wijk, waar geen kat aan zijn bureau zit? Naar wie schreeuwen we en is dit schreeuwen eisen of smeken? Welke van die twee is minder gênant? Minder naïef?
‘Het absurde ontstaat uit de confrontatie van de mens die vraagt en de wereld die op onredelijke wijze zwijgt’, schrijft Camus. Het absurde is het enige wat juist voelt, zeg ik om mezelf te troosten. In een wereld die zo stoïcijns onrechtvaardig is, vormgegeven door systemen waar niemand nog verantwoording voor wil nemen, is vervreemding ervan de enige wezenlijke ontsnapping. In deze stad waar de logica van kapitaal ons voortbeweegt, is een absurde, onproductieve wandeling een ontsnappingsroute. Straks zijn we weer allemaal kleine bange mensjes, maar even gaan we samen de confrontatie aan met die onredelijke zwijgende wereld.
We dalen de berg weer af, de buurten in, lopen dezelfde route als zo vaak onder begeleiding van politie. Om van een boze massa zo weinig mogelijk last te ondervinden is het waarschijnlijk slim ze af toe te laten afkoelen op een door bewapende mannen begeleide wandeling. Dit is geen protest maar een compromis, voel ik. En toch, en toch is het af en toe ook een belofte.
Een zee van mensen steekt het kruispunt over en er is dat gevoel. Altijd dat gevoel, dat vermoeden, dat het mogelijk is om straks met z’n allen niet naar huis te gaan en de wereld te laten zoals eerder. Dat we met onze gedeelde tred en gedeelde stem potentieel groter zijn dan alles wat ons klein houdt. Dat we protesteren omdat we samen verlangen naar wat voorbij dat protest ligt: het verzet. Als het protest zegt: ik weiger dit te accepteren, dan is verzet het onmogelijk maken van wat je niet accepteert. Als protest zegt: niet in mijn naam dan is verzet hetgeen waar je wel je naam onder zet. Uiteindelijk zijn we hier zodat al onze individuele ‘nee’s’ zich uiten als een gezamenlijke ja, als een voorstel, een gemeenschap. Iets om bang van te zijn of hoop door te krijgen.
We komen aan bij Brussel Zuid en de massa splitst zich op. De absurditeit vervaagt, het momentum ontbindt, in onze schorre stemmen klinkt een teleurstelling door, zo eigen aan activisme. Niemand is voldaan, en maar goed ook. Wat ons rest, is zorgen dat protest niet de afleiding van verzet, maar de onvermijdelijke weg ernaar toe is.