Pieter Vanhuysse
‘Een bredere kijk op de kost van kinderen: waarom belast Europa de eigen reproductie?’
‘Het is heel vreemd dat Europa het opvoeden van kinderen belast in plaats van dat het dat subsidieert, schrijft politiek econoom Pieter Vanhuysse. Met de huidige, lage vruchtbaarheidscijfers is dat beleid onhoudbaar. In deze bijdrage staat hij stil bij de onzichtbare waardecreatie die bij het ouderschap komt kijken.
Mensen van verschillende leeftijd – generaties – leven samen in families, en ook in samenlevingen. Generatie op generatie dragen ze waardevolle middelen aan elkaar over. Dat gaat in verschillende stappen. Pasgeboren baby’s worden ter wereld gebracht (niet door ooievaars maar door hun moeders, maar hierover later meer), en vervolgens duurt het gemiddeld vijfentwintig jaar om pasgeborenen op te voeden tot volwassenen die netto middelen bijdragen aan de samenleving. In onze kindertijd zijn we het meest van anderen afhankelijk. Maar wat kost dit lange opvoedingsproces eigenlijk? En wie betaalt ervoor? Dat zijn belangrijke vragen omdat ze zowel betrekking hebben op demografische vernieuwing als op fiscale duurzaamheid. Dit hele vraagstuk hangt ook samen met de manier waarop samenlevingen zich door de jaren heen verderzetten.
Ouders doen een beroep op drie ‘kanalen’ om kinderen op te voeden: (1) thuis blijven om voor hun kind te zorgen (’tijd’ geven), (2) marktgoederen en -diensten kopen (’geld’ geven), of (3) werken en hogere netto-overheidsoverdrachten (‘belastingen’) betalen waarmee de overheid wordt gefinancierd, inclusief sociaal beleid voor kinderen.
Heel belangrijk is dat deze drie kanalen niet in gelijke mate zichtbaar zijn in de statistieken. Ouders houden niet bij hoeveel tijd en geld ze besteden aan de opvoeding van hun kinderen. Belastingen en sociale zekerheidscontributies worden daarentegen veel beter geregistreerd in de nationale statistieken.
In nieuw onderzoek, dat ik uitvoerde samen met demograaf Robert Gal en socioloog Marton Medgyesi, stel ik dat dit verschil in zichtbaarheid in de beschikbare statistieken, van groot belang is. Dit verschil verbergt namelijk een bijkomend onevenwicht als het gaat over wie de kosten draagt van het reproduceren van de samenleving.
Aan de hand van nieuwe berekeningen hebben we voor België en elf andere EU-landen niet alleen alle publieke overdrachten (de hele ‘overheid’), kunnen meten. We hebben óók een beter zicht gekregen op manieren om de minder zichtbare stromen van privétijd en -geld te waarderen. It takes a village to raise a child, zei Hillary Clinton ooit. Zoals wij laten zien, zijn daar zeker belastingbetalers voor nodig, maar nog meer ouders.
Een ‘groen moment’ voor demografische duurzaamheid?
Het beroemde ‘groene moment‘ in het denken over macro-economische groei is er gekomen toen meer inclusieve rekenmethodes een breder licht wierpen op het standaard idee van economische groei, het BBP. Nieuwe methodes lieten zien hoe er om tot die groei te komen, waardevolle milieubronnen aangeboord moesten worden. Die negatieve externaliteiten werden tot dan niet mee in rekening gebracht.
Op dezelfde manier laat een bredere kijk op minder zichtbare stromen van tijd en geld tussen generaties zien in welke mate samenlevingen een beroep doen op een verborgen en ondergewaardeerde wereld van overdrachten binnen families. Hierdoor kunnen we ook de productie van economische waarde beter meten. Zo tellen we voor de berekening van het BBP, onbetaalde huishoudelijke arbeid nog steeds niet mee. Economische statistieken maken vandaag enorme hoeveelheden onbetaald zorgwerk onzichtbaar, ook al zouden bedrijven en overheden niet kunnen functioneren zonder de menselijke capaciteiten en belastinginkomsten die door zorgwerk worden gecreëerd.
Een betere berekening van dit soort van overdrachten tussen generaties, zorgt voor een heel nieuw perspectief. Ouders in Europa dragen iets minder bij aan overheidsoverdrachten dan niet-ouders. Maar buiten de statistische schijnwerpers geven ouders ook nog enorm veel tijd en geld door aan hun eigen kinderen. Dit lijkt misschien banaal. Ouders zijn tenslotte de belangrijkste zorggevers. Maar wat opmerkelijk is, is dat deze verborgen extra overdrachten zo groot zijn dat ze het hele plaatje veranderen.
Belgische ouders dragen dus netto ongeveer twaalf procent minder bij aan belastingen dan niet-ouders. Maar als we vervolgens ook alle stromen van tijd en geld waarderen, blijken ouders in totaal tweeënhalf keer meer bij te dragen.
Over het hele werkzame leven draait de gemiddelde verhouding tussen bijdragen van ouders en bijdragen van niet-ouders in Europa helemaal om. Die gaat van een verhouding van 0,73 wanneer alleen de overheidsoverdrachten worden gemeten, naar 2,66 wanneer alle drie de soorten overdrachten worden meegerekend. (In België keren de verhoudingen om van 0,88 tot 2,49.)
Waarom zijn zulke grote asymmetrieën in het delen van kosten van belang? Het opvoeden van kinderen is niet alleen een persoonlijke keuze voor een bepaalde levensstijl. Kinderen zijn ook publieke goederen. Als ze opgroeien tot belastingbetalers, premiebetalers voor de sociale zekerheid, verzorgers en op hun beurt ouders, worden kinderen de fiscale and economische basis van de economie en de welvaartsstaat van morgen. Dit alles komt dan ook ten goede aan niet-ouders. Het opvoeden van kinderen creëert dus ten dele positieve externaliteiten; een ander deel is ook pure consumptie en privé-hulp. Maar waarom zouden ouders gecompenseerd moeten worden voor de hoge kost van iets dat ze vermoedelijk toch wel uit vrije wil doen?
(Lees verder onder de preview.)
Een andere ‘ooievaarstheorie’ ontkrachten
Een belangrijke reden is dat het niet meerekenen van de positieve externe effecten van bepaalde economische goederen er over het algemeen toe leidt dat er maatschappelijk suboptimale hoeveelheden van die welbepaalde goederen worden geproduceerd. Als samenlevingen de kost van het grootbrengen van kinderen niet ten volle waarderen, lopen ze het risico te weinig productieve volwassenen voort te brengen. Dit zet het sociale contract tussen generaties onder druk. Uiteindelijk kunnen arbeidsmarkten en welvaartsstaten niet goed blijven functioneren zonder de waarde die gezinnen produceren. In Alfonso Cuarón’s cult-thriller Children of Men is de samenleving na twee decennia van onvruchtbaarheid bijna ingestort.
Zelfs in de meest liberale samenlevingen heeft iedereen er, ongeacht zijn of haar persoonlijke opvatting van het goede leven, veel belang bij dat iemand de volgende generatie werknemers en belastingsbetalers voortbrengt. Behoudens immigratie op een politiek volstrekt onrealistische schaal, is de duurzaamheid van de welvaartsstaat cruciaal afhankelijk van demografische reproductie: zowel de omvang (‘kwantiteit’) als de productiviteit en capaciteiten (‘kwaliteit’) van opeenvolgende generaties.
Dit geeft het opvoeden van kinderen de diepere status van een sociaal noodzakelijk publiek goed en schept sterkere morele verplichtingen voor allen die er baat bij hebben om ook in de kosten te delen.
Het is de relatieve onzichtbaarheid van ouderlijke tijd en geld die economieën en welvaartsstaten in staat stelt om mee te rijden op de kosten van het voortbrengen van de volgende generatie werknemers en belastingbetalers. Vandaag de dag houden beleidspraktijken er in de eerste plaats niet volledig rekening mee hoe dit menselijk kapitaal gecreëerd is in de eerste plaats. Samenlevingen houden dus vast aan een andere ‘ooievaarstheorie’ die ontkracht moet worden. Net zoals pasgeboren baby’s echt niet door ooievaars ter wereld worden gebracht, komen nieuwe volwassenen niet zomaar uit de lucht vallen. Volwassenen worden ze afgeleverd aan de maatschappij na nog eens vijfentwintig jaar opvoeding, tot op zekere hoogte gefinancierd door alle belastingbetalers, maar in grotere mate door hun eigen ouders.
Ouders als gevangenen van liefde
Door de verdelingseffecten van de situatie zoals we die vandaag kennen, beter te meten, kunnen debatten over demografische en fiscale duurzaamheid vollediger en explicieter gevoerd worden. Vele activiteiten met positieve externe effecten, zoals donaties aan liefdadigheidsinstellingen, privésparen of investeringen in groene technologieën, krijgen vandaag belastingvoordelen. In het oude Rome erkende de belastingwetgeving het opvoeden van kinderen als een activiteit die fiscaal gelijkwaardig was aan belastingen betalen. De armste Romeinse burgers waren vrijgesteld van belastingen, maar werden geacht een bijdrage in natura te leveren door het grootbrengen van hun kinderen. Ze werden proletarii genoemd: mannen die het publiek alleen konden dienen door kinderen te verwekken (proles).
Maar wanneer ouders vandaag positieve externaliteiten produceren, dragen ze een aanzienlijke extra last aan bijdragen op hun schouders, in plaats van belastingkredieten te ontvangen. We berekenden dat de ‘belastingtarieven’ die op die manier impliciet aan de opvoeding van kinderen worden opgelegd, veel hoger zijn dan de BTW-tarieven die momenteel in Europa van toepassing zijn op consumptiegoederen zoals voeding, kleding en elektronica. Is dit goed beleid?
(Lees verder onder de preview.)
Zoals de gloednieuwe Nobelprijswinnaar voor economie, Claudia Goldin, heeft opgemerkt, is er iets helemaal mis met twee andere wijdverspreide maatschappelijke (niet-)waarderingspraktijken: de ‘moederschapstraffen’ en ‘zorgstraffen’ op de arbeidsmarkt. Moeders houden van hun kinderen en verzorgers houden van hun werk. Ook dit zijn vermoedelijk vrij gekozen bezigheden. Maar moeders en verzorgers een inkomensboete laten betalen, is profiteren van die liefde: een vorm van uitbuiting. Dit is niet rechtvaardig en niet efficiënt. Zorgeconome Nancy Folbre verwoordde het treffend: wanneer samenlevingen ’gevangenen van liefde’ nemen, hebben ze daar op de lange termijn geen baat bij. Dit is een onhoudbaar beleid.
Een betere waardering van onzichtbare waardeproductie door gezinnen is daarom erg belangrijk. Daarmee kunnen de juiste beleidsvragen worden gesteld, en de problemen wezenlijk aangepakt worden. Dit geldt voor zorgarbeid en moederschap, maar óók voor de kost van de productie van de volgende generatie werknemers en belastingbetalers. Kinderen zijn deels consumptie voor hun ouders, maar ze zijn ook een sociaal noodzakelijk publiek goed.
Wanneer Belgische ouders meer dan tweeënhalf keer zoveel middelen bijdragen als niet-ouders, geeft dit de enorme omvang van de asymmetrische kostendeling weer. De privémiddelen die ouders aan hun kinderen geven, zijn statistisch gezien misschien minder zichtbaar, maar ze zijn niet minder reëel – en niet minder essentieel – voor sociale reproductie. Dezelfde middelen hadden ook anders besteed kunnen worden, aan meer consumptie of sparen en investeren.
In tegenstelling tot sparen zijn de privékosten van van het opvoeden van kinderen écht een kostenpost, en slechts metaforisch een ‘investering’. Ouders mogen het kapitaal dat ze uitgeven niet houden en ze ontvangen er ook geen positief rendement voor van de samenleving. De grote omvang van deze ‘geprivatiseerde’ kosten zal invloed hebben op ouderschaptsbeslissingen, en verlaagt dus vruchtbaarheidsniveaus.
Dit alles roept belangrijke vragen op over beleidsmodellen in een vergrijzend Europa met op ouderen gerichte welvaartsstaten. In heel Europa hebben ouders beduidend minder kinderen dan ze misschien zouden willen. Natuurlijk zijn we nog lang niet in het dystopische scifi-scenario van Children of Men. Maar Europa worstelt al een hele tijd met vruchtbaarheidscijfers die ver onder het vervangingsniveau liggen, hoge of nog stijgende kinderloosheidscijfers en talrijkere, langer levende oudere bevolkingsgroepen.
Ondanks die toenemende demografische spanningen belasten samenlevingen onbewust hun eigen reproductie, in plaats van deze te subsidiëren. Op de lange termijn is dit een onhoudbaar beleid.
Pieter Vanhuysse (PhD, LSE) is lid van de European Academy, en professor Politiek en Publiek Beleid aan het departement politieke wetenschappen en Senior Fellow aan Danish Institute for Advanced Study, aan de Universiteit van Zuid-Denemarken. Hij werkt vooral rond politieke economie, welvaartsstaten, politieke demografie en intergenerationele transfers.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier