Veronique Van Asch
‘Draagvrouwen en wensouders hebben de wet nodig’
Veronique Van Asch staat stil bij een aantal recente incidenten die duidelijk maken dat het meer dan ooit tijd is om werk te maken van een betere wettelijke regeling rondom draagmoederschap.
Een van de vele onverwachte neveneffecten van de oorlog in Oekraïne was een schrijnend bericht over een materniteit waarin tientallen zuigelingen, bestemd voor buitenlandse wensouders, geblokkeerd zaten. Dit oorlogsbericht sluit aan bij het brede debat over draagmoederschap dat sinds enkele jaren scherper is geworden.
Meestal zijn het opvallende incidenten die het debat maatschappelijk problematiseren en die opiniemakers, experten en politici er toe aanzetten om te pleiten voor een wettelijke regeling.
Een bekend voorbeeld is de casus van baby D.. Daarin liep de afspraak tussen Belgische wensouders en een Belgische draagmoeder mis omdat de vrouw in kwestie de baby tegen hogere betaling afstond aan Nederlandse wensouders. In een lang aanslepende rechtszaak kon de man van de Belgische wensouders aantonen dat het kind weliswaar met zijn sperma was verwekt maar de Nederlandse rechtbank oordeelde dat de feitelijke band met de Nederlandse wensouders inmiddels sterker door woog dan het genetisch ouderschap.
Dit en andere incidenten maakten de roep om een betere wettelijke regeling sterker dan ooit. Men begon daarbij ook het onderscheid te maken tussen laagtechnologisch en hoogtechnologisch draagmoederschap. In het eerste geval is er een genetische band met de draagmoeder: de eicel van de draagmoeder wordt bevrucht met sperma van de wensvader (of van een donor). In het tweede geval is er geen genetische band met de draagmoeder: de eicel van de wensmoeder (of van een donor) wordt bevrucht met sperma van de wensvader (of van een donor).
Tussen 2003 en 2016 werden talrijke wetsvoorstellen ingediend om draagmoederschap wettelijke te regelen. In 2015 werd er in de Senaat een lijvig informatief rapport voorgelegd met de standpunten van diverse deskundigen en politieke partijen.
In 2023 heeft, op vraag van minister Frank Vandenbroucke, het Raadgevend comité voor Bio-ethiek haar advies nummer 86 geformuleerd. Daarin werden gegronde argumenten aangebracht om zowel aan wensouders die kiezen voor hoogtechnologisch als voor laagtechnologisch draagvrouwschap zekerheid te geven. Het comité is haar advies ook gestart met een aanpassing van de terminologie en heeft ervoor gekozen om de term ”draagmoeder” te vervangen door de term “draagvrouw” om de vrouw te benoemen die een foetus draagt en ter wereld brengt voor de wensouders. Voor het comité was deze term passender omdat de term “draagmoeder” een band impliceert tussen zwangerschap en moederschap en het net deze band is die in de praktijk van draagvrouwschap in vraag wordt gesteld. Dit advies heeft de vorige regering niet geleid naar een wetgevend initiatief.
De huidige federale regering heeft in haar regeerverklaring wel een wettelijk kader voor draagvrouwschap in het vooruitzicht gesteld. In de beleidsverklaring van de minister van Volksgezondheid wordt deze intentie bevestigd. Er wordt evenwel meteen aan toegevoegd dat deze regeling alleen van toepassing zal zijn in het geval van hoogtechnologisch draagvrouwschap en bovendien altruïstisch moet zijn, met andere woorden de draagvrouwschap mag niet worden betaald.
Dit heeft tot gevolg dat slechts een minderheid van de wensouders een wettelijke bescherming zullen genieten (nauwelijks 1% van alle cycli uitgevoerd in de Belgische fertiliteitscentra). De wensouders die hun kinderwens in vervulling willen laten gaan door laagtechnologisch draagmoederschap of die beroep doen op een buitenlandse draagvrouw blijven verder leven in onzekerheid.
Het is immers een illusie te denken dat door een wettelijke regeling enkel in het vooruitzicht te stellen voor hoogtechnologisch altruïstisch draagvrouwschap het anderen zal verhinderen hun kinderwens kost wat kost in vervulling te laten gaan.
Ook professor dr.Petra De Sutter, fertiliteitsspecialist, pleit ervoor om ook laagtechnologisch draagvrouwschap op te nemen in de wet om op die manier de risico’s op commerciële en illegale praktijken fel te verkleinen. Volgens haar is het daarom beter te spreken over ‘intentioneel’ draagvrouwschap. Ongeacht hoog- of laagtechnologisch is de intentie dezelfde: de vrouw draagt een kind voor de wensouders, zelf heeft ze geen kinderwens meer.
Het standpunt van Petra De Sutter sluit aan bij hetgeen het Raadgevend Comité heeft geschreven in haar reeds eerder genoemd advies 86 namelijk dat draagvrouwschap zonder enige medische interventies eveneens in aanmerking zou moeten komen om wettelijk te worden geregeld evenwel met advies en begeleiding door een fertiliteitscentrum.
Maar voor velen blijft de zoektocht naar een draagvrouw behoorlijk moeilijk; voor vele homoparen is dit de harde werkelijkheid. Een zoektocht in het buitenland blijft dan de enige weg. Voor hen de deur dichtslaan en buitenlands draagvrouwschap volledig verbieden is geen optie en zal hen niet tegenhouden om naar het buitenland te gaan om hun kinderwens in vervulling te laten gaan. Het Internationaal Privaatrecht en de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens met rechtstreekse werking zal hen verder helpen om toch tot een erkenning te komen. Maar ze blijven afhankelijk van de lokale administratie of een rechtbank.
Het is duidelijk dat commercieel en gedwongen draagvrouwschap volledig moet worden geweerd maar ethisch verantwoord draagvrouwschap waarin ouders hun kinderen liefdevol opvoeden met respect voor hun identiteit, moet mogelijk blijven. Misschien kan worden gedacht aan een lijst van veilige landen die deze garanties kunnen bieden.
Ook kan commercieel verder worden verduidelijkt; is het dat de draagvrouw niet mag worden betaald of dat ze geen financiële motieven mag hebben? Het lijkt dan ook aangewezen om over ‘verlonend’ draagvrouwschap te spreken en commercieel draagvrouwschap te gebruiken indien er sprake is van misbruik van of kinderhandel.
Irina De Knop, burgemeester van Lennik, wijst ook op het belang van een duidelijk kader voor de ambtenaren burgerlijke stand zodat de praktijk overal dezelfde is. Buitenlands draagvrouwschap moet niet worden aangemoedigd maar als het ethisch correct verloopt moeten de wensouders (ook twee wensvaders) kunnen worden erkend als enige juridische ouders.
Guy T’Sjoen en Milan Vansevenant getuigen in hun boek “Twee Papa’s: een ongewone weg naar een gewoon gezin” van de onzekerheid die zij hebben ervaren in hun onderhandelingen met de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand. Zij hebben het geluk dat zij als vaders onmiddellijk werden ingeschreven op de geboorteakte van hun kinderen. Bij anderen moet één van de beide vaders adopteren; nog anderen verhuizen naar een andere woonplaats om hun kinderen toch zekerheid te kunnen bieden.
Het is dus nu wachten op verdere stappen. Open VLD heeft in mei 2024 een lovenswaardig wetsvoorstel ingediend waarin voorzien wordt in een overeenkomst tussen wensouders en draagvrouw met rechterlijke machtiging voor de aanvang van de fertiliteitsbehandeling. Ook wordt voorgesteld om laagtechnologisch en ethisch verantwoord buitenlands draagvrouwschap niet uit te sluiten van een wettelijke regeling.
Ik kan eindigen met de woorden van Professor Dr. De Sutter in haar nawoord bij het boek van T’SJoen en Vansevenant. “Een wettelijke regeling van draagmoederschap is nodig voor alle mensen die deze methode nodig hebben om hun kinderwens te vervullen, zodat het geen kwestie van financiële draagkracht of volharding is, maar een toegankelijk recht voor iedereen: het recht om geholpen te worden bij je kinderwens;”
Veronique Van Asch is jurist. Al sinds lange tijd is ze heel dicht betrokken bij verschillende initiatieven om voor draagvrouwschap een wettelijke regeling te vinden, zoals het initiatief in de Senaat in 2015, en als lid van het raadgevend comité voor bio-ethiek bij de redactie van het advies 86 van 17 april 2023 “zwangerschap voor een ander”.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier