De asbestboom van Sint-Niklaas: ‘Die boom is een goede bemiddelaar’
Elke week heeft Johan De Vos een rendez-vous met een zwarte moerbeiboom aan het Brouwershof in de Hazewindstraat in Sint-Niklaas. Maar ‘ik omarm of aanbid hem niet’, lacht hij. ‘Want straks denken de mensen nog dat ik een hippie ben.’
Toch komt hij met een reden naar hier. De boom maakt geluiden. Heel stil, onhoorbaar voor een mens: boem boem boem, op het ritme van de stad.
Het is niet de grootste boom van het land, niet de mooiste, en ook niet de gezondste. Hij ziet er zelfs een beetje ziekelijk uit. Maar hij intrigeert wel. Door de grote barst in zijn stam, maar ook door zijn bijzondere locatie: midden in een sociale woonwijk, vlak bij de Turkse moskee, en op honderd meter van de firma Scheerders van Kerchove’s Verenigde Fabrieken (SVK). De fabriek in bouwmaterialen die Sint-Niklaas al sinds 1905 domineert. Niet alleen letterlijk: SVK loopt door de levens van duizenden stadsbewoners, ook een beetje door dat van Johan De Vos.
‘Ik zal in deze stad altijd een inwijkeling uit Brugge zijn’, zegt hij. ‘Ook al woon ik hier intussen veel langer dan de meeste van mijn stadsgenoten.’ Midden jaren zestig studeerde Johan De Vos af in de richting Film en Fotografie aan het Sint-Lucasinstituut in Brussel. ‘Je moet naar Sint-Niklaas verhuizen, Johan,’ zei iemand van Agfa Gevaert hem toen, ‘daar kun je rijk en beroemd worden.’
Samen met een vriend verhuisde hij in 1965 naar de hoofdstad van het Land van Waas, maar dat leek niet echt op het land van melk en honing dat hem beloofd was. Hij vond het een vreemde, maar wel een fascinerende stad. Een droge stad zonder rivier en met weinig bomen, maar wel met een Grote Markt die veel te groot was. Een stad ook die graag groots dacht, maar tegelijkertijd toch wat Bokrijk gebleven was. ‘In die dagen lag de Kennedytunnel er nog niet, het Waasland was een beetje afgesloten van de rest van het land.’
Johan en zijn goede vriend begonnen er een winkel die gespecialiseerd was in technische fotografie. ‘Een van onze klanten was SVK. Ik had een goede band met hun publiciteitsverantwoordelijke. Nam voor hen dia’s van de dingen die ze maakten zoals golfplaten, trappen, terrastegels, dakpannen… Meestal op verplaatsing, in de fabriek zelf ben ik amper geweest.’ Ook toen al wisten ze dat asbest niet helemaal onschuldig was, maar dat woog niet op tegen de voordelen. Er werd in die dagen nog volop reclame voor het materiaal gemaakt: het was brandwerend, het was goedkoop, je kon er producten gemakkelijk mee vormgeven. Asbest had ook een geschiedenis. Naar het schijnt had zelfs Karel de Grote een tafelkleed in asbest.
Elke familie hier heeft wel een asbestdode, alleen wordt daarover gezwegen. Of hoogstens wat gefezeld.
De winkel van Johan en zijn vriend bleef niet bestaan, maar de fabriek wel. Ook Johan bleef in de stad. Hij leerde er de weg en de taal. Werd naar eigen zeggen ook een beetje ‘een knorpot’, zoals zijn andere stadsgenoten. Maar hij werd vooral journalist, fotocriticus en directeur van de Stedelijke Academie voor Schone Kunsten. Asbest leek hoogstens een detail in zijn leven. ‘Op de academie waren de brandwerende gordijnen allicht ook uit asbestvezels gemaakt’, zegt hij.
Zoveel jaren later is alles anders. ‘Onlangs was ik bij de uitvaart van Dirk de Castro. Een rechtstreekse afstammeling van een beroemd geslacht dat in het eeuwenoude, schitterende huis Castrohof woonde in het centrum van Sint-Niklaas, dat naar die familie vernoemd is. Dirk de Castro was een loyale kok, een levensgenieter en een tijdlang de gedreven uitbater van een bijzondere frituur. Hij overleed aan de kwalijke asbestkanker. Op de uitvaart was een massa volk, twee keer zoveel als het uitvaartcentrum aankon. Er was veel verdriet. Bij het verlaten van de ruimte vertelde de man naast me dat hij twee kankers had en de vrouw aan de andere kant keek de hele tijd geëmotioneerd naar de grond.’
Dat verzinnebeeldt Sint-Niklaas wel een beetje. Iedereen wist waaraan de zo geliefde Dirk gestorven was, maar toch werd het kwalijke woord niet uitgesproken tijdens de begrafenis. Zo gaat dat altijd in zijn stad, elke keer opnieuw. ‘Iedere familie in Sint-Niklaas telt wel een asbestdode, alleen wordt daar vaak over gezwegen. Of hoogstens wat gefezeld. ’
Het deed hem denken aan Het boek van Sint-Niklaas, dat hij een paar jaar geleden schreef. Hij wilde toen ook de lucht van zijn stad beschrijven. Maar iemand zei hem: ‘Over asbest wordt niet gesproken in Sint-Niklaas.’ Toen pas begreep hij hoe groot het taboe was. Hij schreef wél over asbest in Het boek van Sint-Niklaas, zes bladzijden maar, en dat alleen al zorgde voor ophef.
Het produceren van asbest is in Sint-Niklaas, net als in de rest van het land, verboden sinds 1998. Het provinciebestuur gaf nog even een vergunning aan SVK voor het storten en verwerken van asbestafval, maar die werd ingetrokken. Vandaag ligt er een grote, lege vlakte. De stad heeft er grootse plannen mee: ze willen het misschien aan de projectontwikkelaars geven, al is het terrein voorlopig nog niet gesaneerd. Deze zomer vond daar R De Musical plaats, over het verhaal van Reynaert de Vos. ‘Duizenden mensen kwamen kijken, terwijl de productieleden met bromfietsen over het terrein reden. Of dat nu zo verantwoord was, weet ik niet. Een dokter zei me van niet.’
Longvlieskanker is zeldzaam en heeft een lange incubatietijd, zegt Johan. ‘De symptomen komen meestal pas na veertig of vijftig jaar. Het is een verschrikkelijke ziekte. Alle mensen die eraan doodgegaan zijn, gingen door de hel. Hoeveel slachtoffers er zijn in Sint-Niklaas, weet niemand. Maar het zijn er honderden, misschien wel duizend.’ Bijna allemaal anonieme namen en verhalen, die dreigden vergeten te worden.
Daarom richtte Johan met drie andere mensen STOFFvzw op. Ze interviewden mensen om hun verhalen voor het nageslacht te bewaren. ‘Maar evident is dat allesbehalve’, zegt De Vos. ‘Veel mensen willen niet spreken, of hoogstens alleen anoniem. Onlangs weigerde een man. Zijn vrouw had een verschrikkelijke doodsstrijd achter de rug, maar nog altijd wilde hij geen kwaad woord horen over de fabriek.’
Johan begrijpt de man wel: de fabriek heeft hen een goed loon en een goed leven gegeven. Maar wat hij niet begrijpt, is de houding van de politiek. Ze hebben altijd een goede relatie gehad met de leiding van de fabriek. Net als de vakbonden: daardoor werd er te veel toegedekt, te vaak gezwegen. Ooit hoorde hij iemand zeggen: ‘Eerst de werkgelegenheid, dan die andere zever.’
Die andere zever, dat waren alle pijn en tranen, alle begrafenissen. Alle verhalen troffen Johan midscheeps, maar zeker dat van Christiane Thijs. Een vrouw die in 1988 gestorven was aan longvlieskanker, amper 44 jaar oud. ‘Nochtans had ze nooit in de fabriek gewerkt. Maar als jong meisje had ze wel de kleren van haar vader gewassen. Zo was ze besmet geraakt door het kwalijke mesothelioom. Ik wilde haar leven reconstrueren en weten waar ze allemaal gewoond had. Toevallig woonde een oud-leerlinge van me in een van haar vroegere huizen. Ze leidde me rond in haar buurt en toen passeerden we die boom: “Die staat hier ook nog altijd”, zei ze. “Het is een olm.” Maar het was geen olm, wel een zwarte moerbei. De boom is populair hier: het was de boom van de oude brouwerij. Ooit hebben ze hem willen omzagen, maar de buren hebben dat belet. In de zomer groeien er bolvormige steenvruchten aan, waar ze confituur van maken.’
Stilaan rijpte bij Johan en de andere mensen van STOFF-vzw het idee dat die boom een monument moest worden. Een boom voor de vele slachtoffers, vlak bij de fabriek waar ze gewerkt hadden. Maar ook een boom om bij te praten, dat doet soms goed: er staat een bankje naast. Of een boom om bij te lachen, want het hoeft niet altijd kommer en kwel te zijn in deze vreemde stad. ‘Daarom mocht het geen beeldhouwwerk zijn’, zegt Johan. ‘Niets tegen beeldhouwwerken, maar hier was het niet gepast geweest. Er zou meteen een discussie zijn losgebarsten. De ene zou zeggen: “Daar zijn die kunstenaars weer. Het is te modern.” En de andere: “Het is te ouderwets.” Over een boom kan geen controverse losbarsten. Die boom is een goede bemiddelaar.’
Wel sneu dat die boom er niet voor altijd staat, opper ik. ‘Hij werd onderzocht door een boomchirurg’, antwoordt hij. ‘Hij ziet er slechter uit dan hij is. Natuurlijk heeft hij het eeuwige leven niet. Op een dag zal hij doodgaan. Ik kom uit Brugge: daar kalefateren ze alle monumenten op. Maar misschien is het goed dat er ook eens een monument verwaarloosd wordt. Of sterft door ziekte, dat is het leven. Dan kiezen we een andere boom.’
Maar voorlopig is de boom van de Hazewindstraat nog kwiek. Een kranige jonge tachtiger, net zoals Johan De Vos.
Ik vraag hem of hij bang is voor longvlieskanker. ‘Ik denk er gewoon niet aan’, zegt Johan. ‘Mijn dokter zegt: “Je moet dat niet laten controleren, Johan. Want als het zo is, kun je er toch niets aan doen.” Mensen van mijn leeftijd komen zelfs niet meer in aanmerking voor chemo- of immuuntherapie.’
Net voor we afscheid nemen, wijst Johan naar een kleine vervorming in de stam van de boom. Met wat verbeelding lijkt het op een silhouet van een vrouw. Gevoel voor symboliek heeft de boom wel. Zeker omdat daarnaast een grote barst is. That’s how the light gets in, zou een bard zingen. Maar vandaag niet: het regent in de stad van de droogte.