Jelle Dehaen
‘De ettertjes op concerten lijken almaar opdringeriger te worden’
Respectvol luisteren is het bewijs van een minimale nederigheid.
Afgelopen weekend bezocht ik een festival. Er was muziek. Enfin, als ik mijn hoofd een kwartslag draaide, mijn ogen dichtkneep en mijn oren wijd opensperde kon ik af en toe wat muziek horen boven het gekwebbel van de andere bezoekers uit. Concerten lijken overgenomen te zijn door dwangmatig pratende hufters – met een eervolle vermelding voor de malloten die met hun rug naar het podium staan, zodat ze niets hoeven te missen van de gesprekken met hun vrienden.
Natuurlijk zijn er altijd ettertjes geweest, maar de laatste jaren lijken ze alsmaar opdringeriger geworden. In mijn optimistische buien neem ik aan dat die kwebbelaars niet met opzet anderen storen, maar dat ze in hun zelfvoldaanheid niet eens beseffen hoe irritant ze zijn.
En zwelgen in zelfvoldaanheid doen ze met overgave. De pointe van een concertbezoek is dat we ons als toeschouwer eventjes ondergeschikt maken aan de kunstenaar. Anderhalf uur lang erkennen we dat een muzikant iets gecreëerd heeft dat onze aandacht en concentratie waard is. En ons ontzag: we gaan toch naar een optreden omdat de artiest iets kan wat we zelf niet kunnen? Respectvol luisteren is het bewijs van een minimale nederigheid. Een erkenning dat wij niet het centrum van de wereld zijn, maar dat een kunstenaar iets gemaakt heeft dat groter is dan wij en onze toewijding waard is.
Zo veel nederigheid is niet besteed aan de kakelaars. Voor hen bestaat er niets indrukwekkenders dan hun eigen stemgeluid. Waarom slagen ze er niet in eventjes stil te zijn, ook als de ergernis van de mensen om hen heen duidelijk is? Misschien zijn ze door smartphones en online shopping gewend geraakt aan een constante behoeftebevrediging.
Tegelijkertijd, en dat maakt hun gepraat zo hardnekkig, ligt daaronder een flinterdun ideologisch laagje emancipatiedrang. Of ze nu praten op concerten, op de trein zonder hoofdtelefoon netflixen of met hun smartphone op speaker door de stad lopen, een bepaald soort mensen is ervan overtuigd dat zij het recht hebben om de publieke ruimte in te nemen. Dat ze daardoor andere mensen uit die publieke ruimte verdrijven laat hen koud. Zij hebben immers het recht om het centrum van de wereld te zijn en hun behoeftes voorop te stellen. Dat is vreselijk irritant, maar ik benijd hen niet. Een wereld waarin je niet in staat bent een kunstenaar te bewonderen, is een egocentrisch en dus armoedig prulletje.
Jelle Dehaen is auteur. In oktober verschijnt De terreur van het optimisme, zijn boek over de Franse Revolutie.