Auteur Theodor Holman: ‘Ik vind de islam geen mooie godsdienst, het spijt me’

© Belga

Schrijver en columnist Theodor Holman (71) ziet de zaken somber in. Hij maakt zich onder meer zorgen over de opmars van de islam. Op huisbezoek bij een tobberige en steeds conservatievere schrijver.

‘Interviews geven vind ik verschrikkelijk. Ik haat het. Ik heb de neiging me te overschreeuwen. Als ik later de tekst van het interview lees, komt het schaamrood me al snel op de kaken. Dingen die je ironisch bedoelt, kunnen heel plat overkomen. Ik schrijf beter dan dat ik praat. Dat heeft de ervaring uitgewezen. Misschien merkt of gelooft niemand het, maar ik denk toch wel enigszins na voordat ik iets op papier zet. En dat nadenken gaat lastiger tijdens een gesprek. Maar goed, je moet maar genoegen nemen met wat nu uit mijn mond golft.

‘Met schrijven houd ik mij staande. Ik schrijf om te leven, ik leef om te schrijven. Ik weet nog dat mijn moeder sprookjes voorlas en dat ik die voor me kon zien. Als ik later het sprookjesboek op het nachtkastje naast mijn bed optilde, dacht ik: waar zijn die sprookjes nou? Ik zag alleen maar 26 letters. Maar met die letters kun je een oneindige hoeveelheid woorden en zinnen maken om zo een heel nieuwe wereld op te roepen. Dat komt voor mij het dichtst bij toveren.

Het geloof in de magie van het woord heb ik altijd behouden. Net als in de waarde van verhalen vertellen. Mijn laatste boek heet niet voor niets Verhalen van oorlog. Het gaat over de conflicten in Oekraïne en Israël. Die raken mij erg. Ik moet steeds denken aan wat oorlog met een mens doet. Dat komt ook door mijn ouders. Die kwamen volstrekt gestoord uit Indië. Ze hebben allebei in een jappenkamp gezeten. Ik ben opgegroeid in een krankzinnigengesticht. Mijn moeder werd ’s nachts vaak schreeuwend wakker. Mijn broer en ik moesten daarom lachen. We namen haar ook wel in de maling. Maar haar kampsyndroom was natuurlijk vreselijk.

‘Het spreekt vanzelf dat ik ben misvormd door mijn jeugd in een Indisch dolhuis.’

‘Echt praten over hun ellende in Indië wilden mijn ouders niet. Als je ernaar vroeg, bleven de antwoorden altijd aan de oppervlakte. Ze wilden ons niet met hun leed belasten. Mijn vader vond ook dat je geen emoties moest tonen. En je niet mocht opdringen en altijd beleefd diende te zijn. Dat vind ik eigenlijk wel mooi. Zelfbeheersing en beleefdheid zijn de fundamenten van een beschaving.

‘Over Nederlanders in Indië is veel geschreven. Niet altijd even goed. Vroeger had je van die nostalgische, kitscherige boeken, tegenwoordig worden vooral de schaduwzijden belicht. Nu was mijn vader als bestuursambtenaar misschien een typische koloniaal. Maar hij wilde echt iets voor de bevolking daar doen. Het idee was toch om onze waarden en normen over te dragen. Mijn vader heeft niemand uitgebuit. Hij heeft mensen juist geholpen. Door schooltjes te stichten, door de kerk financieel te steunen. Het kolonialisme heeft veel goede dingen tot stand gebracht. Ik weiger daar afstand van te nemen.

‘Na de oorlog had mijn vader in Nederland zo’n houding van: sorry dat ik besta. Die kwam voort uit een minderwaardigheidscomplex. Dat heb ik ook, al zou je dat misschien niet zeggen. Bij mij komt het anders tot uitdrukking. Van de weeromstuit ben ik gaan schreeuwen en me gaan aanstellen. Het spreekt vanzelf dat ik ben misvormd door mijn jeugd in een Indisch dolhuis. Je zit hier echt tegenover een patiënt. Kom, neem toch een koekje.

‘Ik geloof niet zo in liefde’

Al decennia schrijf ik een dagelijkse column voor Het Parool. Ik heb nog nooit een keer overgeslagen. Drie jaar geleden heb ik na de moord op Peter R. de Vries via mijn telefoon mijn stukje gedicteerd vanuit een Italiaans ziekenhuis. Ik was toen tijdens het eten flauwgevallen. Nadat ik met een ambulance was weggevoerd, kwam ik in een soort Italiaanse opera terecht. Tegenover mij in het ziekenhuis lag een dode – ik zag alleen twee voetjes onder een laken uitsteken. Toen werd een vrouw in een rolstoel binnengereden die ging baren. En er was ook nog een boerin die met haar hand in een of andere machine terecht was gekomen. Het was een krankzinnige, Fellini-achtige toestand. Midden in coronatijd.

‘In dat ziekenhuis dacht ik toen wel: “Dat was het.” Ik ben een enorme hypochonder. “Ach ja, bij Theodor komen en gaan de gezwellen als scheepjes in de nacht,” zei Theo van Gogh. Daar moest ik wel om lachen. Het staat in De bolle Gogh van Jaap Cohen. Een fantastische biografie. Toen Theo werd vermoord, was ik totaal ontredderd. Hij was mijn beste vriend. Samen maakten we films als Interview, waar ik nog steeds trots op ben. Na zijn dood heb ik een jaar lang elke dag een column over hem geschreven. Ik kreeg vaak te horen dat ik daar toch eens mee moest ophouden, dat ik de weduwe Van Gogh was. Maar ik kon niet anders dan zo omgaan met mijn verdriet en wanhoop en woede.

‘Of die columns over Theo een verkapte liefdesverklaring waren? Ze waren meer een uiting van onmacht. Ik geloof niet zo in liefde. Die is toch vooral een illusie. Er bestaan geen positieve gevoelens, dat is wat ik iedereen probeer duidelijk te maken. Wanneer voel je je nou gelukkig? Ja, misschien eventjes. Bijvoorbeeld als je samen met je vrouw in bed ligt en net met haar de liefde hebt bedreven. Maar dat besef je pas achteraf. En denken aan dat korte moment van geluk doet dan weer pijn. Als ik te veel uit mijn nek lul, moet je het eerlijk zeggen, hè?

Rancune en wraakgedachten

‘Negatieve gevoelens vormen wel een goede drijfveer voor een schrijver. Rancune en wraakgedachten, dat zijn literaire voedingsstoffen. Jij kunt vinden dat ik ontroerend kan schrijven over mijn kleinkinderen en mijn hondje Koos. Maar die ontroering voel ik zelf niet. Koos is een zwak, kwetsbaar beestje. Hij heeft last van zijn hart. Net als ik. Dus probeer ik goed voor hem te zorgen. Maar is dat nou liefde? Mijn vrouw verwijt mij geregeld een gebrek aan empathie. Ik voel te weinig met andere mensen mee. In mijn depressieve periodes heb ik zelfs de indruk dat ik helemaal geen gevoelens heb. Anderen stellen mij in elk geval altijd teleur. Ja, meneer de psychiater, zo zit dat bij mij.

‘Of die columns over Theo een verkapte liefdesverklaring waren? Ze waren meer een uiting van onmacht.’

‘Ik probeer me wel in te leven in mensen over wie ik schrijf. In Vladimir Poetin bijvoorbeeld. Ik vraag me dan af wat zo’n man, die ongeveer net zo oud is als ik, bezielt. Waarom wil hij een groot rijk stichten en mensen doden? In plaats van op een terrasje in Italië te gaan zitten, zoals ik? Voor een toneelstuk over Anders Breivik heb ik geprobeerd een andere moordenaar te doorgronden. In een interview heb ik toen gezegd dat ik me met hem verwant voel. Dat wordt me nog altijd nagedragen. Maar ik begreep zijn woede en agressie. Ik snapte wat Breivik deed, ook al was ik het daar uiteraard helemaal niet mee eens. Als je weigert iemand te begrijpen, moet je geen toneelstuk over hem schrijven.

Christenhond

Het Openbaar Ministerie vervolgde mij eens omdat ik schreef dat ik iedere christenhond een misdadiger vond. Toen was ik jong en onbezonnen. Zulke dingen zou ik nu nooit meer zeggen. Ik verzet me tegen de mode van de superlatieven, van de krachttermen. Je bent tegenwoordig al gauw een fascist of een klootzak. Ik weet dat zoiets veel clicks oplevert. Je scoort er goed mee op sociale media. Maar zulke taal is een pak dat mij niet staat.

‘Bij Het Parool komen wel veel boze brieven binnen over mijn columns. In een progressieve krant verkondig ik een afwijkend geluid. Ik heb me na de slachting van Hamas op 7 oktober pal achter Israël opgesteld. Het land heeft alle recht zich tegen terreur te verdedigen. Vroeger was ik eerst een communist, later een pacifistische socialist. Ik heb altijd een neiging tot radicalisme gehad. Ik heb me laten afkeuren voor militaire dienst. Mijn vader, een oud-militair, vond dat landverraad. Nu besef ik hoe belangrijk het is om je land met wapens te verdedigen.

Terugverlangen naar het Nederland van 1970

‘Ik ben steeds conservatiever geworden. Ik vind het belangrijk onze cultuur te beschermen. In 2018 kreeg ik de Pim Fortuynprijs. Dat vond ik een eer. Ik heb Fortuyn weleens ontmoet. Een rare, beminnelijke, intrigerende man die terecht waarschuwde voor islamisering. In Amsterdam hebben we zo’n 170 nationaliteiten. Maar je hebt nooit last van Italianen. Of van Japanners. Het zijn praktisch altijd mensen die de islam toegenegen zijn, die voor problemen zorgen. Theo heeft me de Koran gegeven. Het is een lelijk, schrikbarend boek met alleen maar imperatieven, met geboden. Ik vind de islam geen mooie godsdienst, nee. Het spijt me dat ik dat moet zeggen.

‘Ik kan erg terugverlangen naar het Nederland van 1970. Toen was de maatschappelijke vrijheid op haar hoogtepunt. Ik ben sterk beïnvloed door het existen­tialisme van Jean-Paul Sartre. Een groot schrijver en denker. Een van mijn zeldzame ruzies met Theo ging over hem. Hij vond dat ik afstand moest nemen van Sartre omdat die een communist was geweest. Dat was ook wel zo. Maar in wezen ging het bij Sartre om vrijheid. Om de mogelijkheid en plicht keuzes te maken.

‘Misschien druk ik mij wat onbeholpen uit. Maar net als Sartre vind ik vrijheid het hoogste goed. Belangrijker dan gelijkheid. En die vrijheid staat onder druk. Ik ben voor de grootst mogelijke vrijheid van meningsuiting. Ik gun moslims ook het recht “From the river to the sea” te schreeuwen. Maar je moet wel beseffen dat dit een antisemitische oproep tot genocide is, tot moord op Joden.

‘De terroristen van Hamas worden nu vaak vrijheidsstrijders genoemd. Vrijheidsstrijders! Zo zie je toch de geleidelijke onderwerping aan het taalgebruik en gedachtegoed van moslims waarover Michel Houellebecq in Soumission schreef.

Bang voor veel dingen

‘De islam boezemt mij angst in, ja. Maar ik ben voor veel dingen bang. Voor een Derde Wereldoorlog. Voor ziekte, dood, verval, pijn. Het is een existentiële angst waaronder ik al mijn hele leven gebukt ga. Ik weet dat er pilletjes zijn voor die angststoornissen. Ik heb zelf oxazepam geslikt. Daar werd ik ontzettend slaperig van. Dan kan ik niet goed schrijven. Niets voor mij.

Je zegt steeds dat ik zo schaamteloos schrijf en spreek over mijn familie en mijn tekortkomingen. Maar dat is niet zo. Er ligt juist een hele deken van schaamte over mijn persoonlijkheid, zo heb ik het gevoel. Gerard Reve, die was echt schaamteloos. Ik bewonder hem zeer. De avonden was voor mij het boek dat een hele generatie beschreef. Ook van jongeren die opgroeiden in een verstikkend Indisch milieu. En Reve deed dat in een schitterende stijl en taal. Alleen die slotalinea al: “Het is gezien, het is niet onopgemerkt gebleven.” Een rechtvaardiging van dat hele treurige verhaal dat hij vertelt. Prachtig. Zo mooi.

‘Mijn voorkeur gaat toch vooral uit naar een beetje gekke, vreemde schrijvers die aan de rand van de samenleving staan.’

‘Ik ben ongelovig. En ik heb me altijd tegen elke vorm van religie gekeerd. De bekering van Ayaan Hirsi Ali tot het christendom snap ik niet zo goed. Ik heb haar leren kennen als een uitgesproken atheïste. Mijn toenmalige overbuurman, de filosoof Herman Philipse, heeft haar ook van alle kanten met het atheïsme kennis laten maken. Ik denk dat Ayaans keuze voor het christendom voortkomt uit haar afkeer van de islam.

‘Maar ik begrijp wel dat Reve met zijn geprangd gemoed het katholicisme omhelsde. Het bood hem de mogelijkheid het communisme van zijn jeugd van zich af te schudden en zich toch betrokken te voelen bij mens en wereld. Met het rijke katholieke vocabulaire kon hij bovendien zijn meest waanzinnige gedachten effectiever onder woorden brengen.

‘Het geloof van Reve was humoristisch en tegelijk serieus. Hij relativeerde, maar ook weer niet echt. Natuurlijk geloofde hij niet in een leven na de dood. Als ik straks in de hemel ben, zei hij tegen mij, hoop ik dat ik altijd mag blijven zitten. Dat is toch grappig? Superieure ironie.

‘Zijn broer moest niets hebben van dat katholieke gedoe. Karel van het Reve was de nuchterheid zelve. Ik koester ook een grote bewondering voor hem. Maar verder gaat mijn voorkeur toch vooral uit naar een beetje gekke, vreemde schrijvers die aan de rand van de samenleving staan.

‘Jean-Paul Sartre heb ik weleens gesproken, wist je dat? In Parijs, in heel slecht Engels. Het stelde weinig voor. Na tien minuten was het glas met rode wijn leeg en het gesprek afgelopen. Merci bien, monsieur Sartre. Toch was ik onder de indruk. Als je vraagt aan wie ik mij wil spiegelen, is hij het. Ik zou een satirische Sartre willen zijn.

‘Ik heb een slordig leven geleid’

Uit mijn werk spreekt een zeker gevoel van mislukking, dat klopt. Ik ben niet de aardige mens geworden die ik graag had willen zijn. En als schrijver ben ik megalomaan begonnen en als kleingrutter geëindigd. Ik mis het talent van een Vladimir Nabokov, dat is wel duidelijk. Maar ik had er meer uit kunnen halen. Ik heb een slordig leven geleid. Hectoliters drank, te veel vriendinnetjes. Jules Deelder zei het mooi: de eeuwigheid is nu. Ik wilde het allemaal beleven, op zoek gaan naar het mooie en het grootse.

‘Nu kan het me niet zoveel meer schelen. Literaire roem is even mooi, maar die helpt mij niet van mijn angsten af. Eens bekende schrijvers raken na hun dood ook al snel in vergetelheid. Wie leest nog Simon Carmiggelt? Of Martin Bril? Ik heb nog wel een zeker maatschappelijk engagement. Betrokkenheid bij wat er gebeurt in Israël en Oekraïne, voel ik als een plicht, een noodzaak. Maar als je ouder wordt, ga je toch inzien dat al je strevingen volkomen belachelijk zijn. Uiteindelijk is het bestaan zinloos.’

Bio Theodor Holman

Geboren in Amsterdam, 1953. Hij is columnist voor Het Parool en De Groene Amsterdammer. Schreef filmscenario’s voor zijn vriend Theo van Gogh en een reeks novellen en romans. Hij presenteerde programma’s voor radio en tv en kreeg in 2018 de Pim Fortuynprijs. Zijn laatste boek is Verhalen van oorlog.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content