Wim Van Lancker
‘Arm omdat je niet hard genoeg gewerkt hebt? Herken het geluk in je eigen leven’
Deze bijdrage is de bedankingsspeech van Wim Van Lancker, die de Haec Olimprijs kreeg uitgereikt van zijn middelbare school, het Sint-Lodewijkscollege in Brugge. Hij verweeft zijn persoonlijk verhaal met een aantal belangrijke levenslessen.
Ik was niet de beste leerling van de klas. Wel integendeel. Ik heb voor deze gelegenheid nog eens mijn rapporten opgeduikeld, en dat was toch ontluisterend. Mijn punten waren om het met mijn klastitularis van de zesdes te zeggen, “ronduit beschamend”, of nog volgens mijn klastitularis van de vijfdes “duidelijk problematisch.” Ik zeg dat niet om de draak te steken met mijn oud-leerkrachten die ik ten zeerste waardeer, wel integendeel. Ze hadden gelijk. Ik zeg dat omdat het helemaal niet zo vanzelfsprekend was dat ik hier ooit op het podium zou staan.
Het Sint-Lodewijkscollege in Brugge was voor mij een school waar heel veel kon en waar heel veel mogelijkheden tot ontplooiing waren en nog steeds zijn. Ik was actief in het muziekensemble Ons Dorado onder leiding van Paul Hanoulle, waarmee we in de paasvakantie Europa rondreisden om overal te musiceren; ik nam actief deel aan de vele buitenschoolse activiteiten, met een – al zeg ik het zelf – geslaagd muzikaal optreden in het zesde jaar samen met een aantal kompanen waarbij we de triangel zowaar tot solo-instrument bombardeerden; ik herinner mij nog als de dag van gisteren de Griekenlandreis die we mochten maken met de zesdes, een reis waar een aantal aanwezigen hier nog interessante verhalen over kunnen opdissen. Maar het is niet omdat het kan, dat het ook moet, nietwaar?
Tegelijk was het Sint-Lodewijkscollege een school waar de grenzen duidelijk waren afgebakend, een soms strenge school, een school van sérieux en prestatie, getuige de tientallen keren dat ik op zaterdag strafstudie mocht komen schrijven, veelal na een vaderlijke bolwassing van de onderdirecteur.
Dit is het punt: mijn intellectuele bloeiperiode (in de veronderstelling dat ik daar nog niet uit ben) viel niet samen met mijn middelbare schoolperiode en is pas veel later gekomen. We kunnen dat wijten aan een laattijdige puberteit, aan verkeerde vrienden, een manifeste pijn aan mijn goesting, een interessesfeer die elders lag, of een onvolgroeide prefrontale cortex. Waarschijnlijk is het een combinatie van al die zaken samen.
Maar net daarom is het voor mij een ongelofelijke eer om deze Haec Olim prijs te mogen ontvangen, een teken van appreciatie voor mijn werk vanwege het college waar ik bloeide en faalde tegelijkertijd.
En toen ik mijn rapporten aan het doornemen was vroeg ik me af: welke lessen kunnen we daar eigenlijk uit trekken?
De eerste les gaat over ‘geluk’. We leven in een samenleving die erg gefocust is op verdienste. Wie hard werkt en aanleg heeft, die komt er wel. Die verdient zijn of haar positie in de samenleving. Het is een meritocratische gedachte waar de meerderheid van de mensen zich achter schaart. Stef Bos zong het al: we kunnen alles worden, als je maar je huiswerk kent.
Maar het klopt niet. Want er is zoiets als de factor toeval, geluk hebben, en dat geluk is niet gelijk verdeeld over de samenleving. Geluk dwing je af, hoor je wel eens zeggen, vooral door mensen die zelf heel vaak gelukkig zijn geweest. Neen, geluk overkomt je. Na het vierde middelbaar kreeg ik het studieadvies: “wij zien Wim goed functioneren in de richting boekhouden-informatica.” Dat zou uiteraard betekenen: de school verlaten en overstappen naar het technisch secundair onderwijs. Is dat erg? Op zich niet natuurlijk, maar de kans dat ik professor zou geworden zijn, was dan zo goed als onbestaande geweest.
In onze opleiding sociologie van de KU Leuven heeft 92% van de studenten een ASO achtergrond. Omdat het algemeen secundair onderwijs rechtstreeks voorbereidt op het hoger onderwijs, en sociale posities en goedbetaalde jobs in een kenniseconomie sterk samenhangen met een diploma hoger onderwijs, is overschakelen van het ASO naar het TSO zonder dat daar duidelijke technische capaciteiten mee gepaard gaan inderdaad zoveel als de waterval naar beneden. Het is dankzij mijn ouders die mij hebben ondersteund in mijn voornemen om toch in het Sint-Lodewijkscollege te blijven, dat ik kón blijven. Dankzij de omgeving waarin ik opgroeide, kon ik bijlessen volgen. Chemie, bij mijn grote broer, tevens oud-leerling van deze school en eveneens een connaisseur van de strafstudie op zaterdagochtend, maar ook wiskunde en fysica.
Ik heb geen enkele verdienste gehad aan het feit dat ik op deze school kon blijven. Ik heb geluk gehad dat ik opgroeide in een omgeving waar het belang van ASO voor het hoger onderwijs goed werd ingeschat, en waar de mogelijkheden aanwezig waren om mij bij te spijkeren.
Omgekeerd: wie uit een gezin in armoede komt, of een gezin met een migratieachtergrond, en al te vaak is er een overlap tussen die twee, die heeft vaak dat geluk niet. Wie in die positie een advies krijgt van de school zal dat sneller volgen, en dergelijke adviezen worden veel sneller gegeven. De ervaring van vrouwen met een Koerdische of Turkse achtergrond als Zuhal Demir of Meyrem Almaci spreekt boekdelen: het was snit en naad en niets anders. Zij moesten telkens keihard vechten om ASO te kunnen blijven doen, ondanks hun capaciteiten. Ik kon ASO blijven doen, ondanks mijn slechte punten. Als de factor geluk mee bepaalt of je in het ASO kunt blijven of niet, dan weet je dat best wel wat talent verloren gaat.
Het geluk heeft mij ook later nog vaak een handje geholpen. En daar speelt Ive Marx een cruciale rol in. Na het middelbaar ging ik multimedia & communicatietechnologie studeren aan de provinciale industriële hogeschool in Kortrijk. Ik was handig met computers, was mee met het internet, kon websites maken; die opleiding leek de ideale match. Uiteindelijk bleek het een soort van voortzetting van mijn middelbaar te zijn: ik voelde weinig of geen affiniteit met de inhoud van de opleiding, hield me vooral onledig met extra-curriculaire zaken en slaagde met de hakken over de sloot. Maar intussen was het besef wel gerijpt dat er meer mogelijk was.
Ik mocht, opnieuw dat geluk, van mijn ouders, een tweede studie aanvangen en trok naar de Universiteit Gent om daar ‘pol&soc’ te gaan studeren. Daar kreeg ik de smaak van het studeren eindelijk te pakken, en ik wilde het onderzoek in, de wereld ontrafelen. Ik kreeg een contract voor vier maanden aan de UAntwerpen, maar zoals dat vaak gaat in de precaire wereld van het academische onderzoek: het geld was op, het contract werd niet verlengd, en ik stond op straat.
Na een lange periode van werkloosheid, waarbij ik kon terugvallen op spaargeld, interimjobs en wat hulp van mijn ouders (opnieuw dat geluk) en een tiental sollicitaties bij onderzoeksgroepen waar ik telkens werd afgewezen, had ik om den brode een job aanvaard bij een IT-bedrijf in Brussel. Sjieke bedrijfswagen toe. Maar van harte was het niet.
En dus deed ik een laatste poging bij het Centrum voor Sociaal Beleid, bij Bea Cantillon en Ive Marx. En daar werd ik zowaar aangenomen. Ik dolblij, voorlopig het noodlot van een carrière in de informatica afgewend (excuses aan de ICT-leerkrachten!), maar achteraf bleek dat ze vooral iemand zochten die… de website van het CSB kon opkalefateren. Het was verdorie omwille van mijn informaticadiploma dat ik binnen geraakte aan de universiteit! Zonder bedrijfswagen dan wel. Maar ik ben er pas weggegaan toen ik professor aan de KU Leuven werd.
Hierin schuilt een tweede les. Welke plaats geven we de factor geluk in ons eigen leven? Het is niet alleen het geluk dat ongelijk verdeeld is. Ook hoe we zelf denken over verdienste is ongelijk verdeeld. Wie succesvol is, heeft meestal niet de neiging heeft om zichzelf te relativeren. De Amerikaanse sociologe Rachel Sherman interviewde voor haar boek Uneasy Street: The Anxiety of Affluence tientallen rijke Amerikanen en komt tot de conclusie dat veel van hen geloven dat ze alles aan zichzelf te danken hebben. Een van haar geïnterviewden bestond het zelfs te beweren dat hij elke cent zélf verdiend had, om daarna doodleuk op te scheppen over de substantiële erfenis die hij had ontvangen. Het is een vorm van cognitieve dissonantie, het onprettige gevoel dat ontstaat wanneer de feiten strijdig zijn met je eigen opvattingen.
De Amerikaanse psycholoog Paul Piff toonde in een reeks van experimenten aan dat studenten sterker geloven in eigen verdienste en vinden dat ze zich meer mogen toe-eigenen dan een ander, naarmate het opleidingsniveau van hun ouders hoger is. Opgroeien in begoede omstandigheden heeft psychologische effecten op noties van inspanning en verdienste, ook al heb je zelf geen enkele verdienste aan de sociale status van je ouders. Opinieonderzoek toont dat wie zelf tot de hoogste inkomens behoort, veel meer geneigd is om ongelijkheid een goede zaak te vinden, en minder geneigd is om herverdeling te steunen en solidair te zijn. Als je zelf gelooft dat je het helemaal alleen hebt gemaakt, en dat wordt de standaard waaraan je andere mensen afmeet. Als mensen die lat dan niet halen, dan ligt het aan het feit dat ze niet hard genoeg hebben gewerkt.
Gelooft u mij niet? Dan misschien Gert Verhulst wel, die in de krant De Morgen het volgende zei: “als u al heel uw leven keihard werkt en nog altijd nergens bent geraakt, dan hebt u iets verkeerd gedaan.” Ik kan u verzekeren, beste aanwezigen, dat in armoede leven keihard werken is. Je moét vanalles: op tijd komen, je moet zoveel keer gaan solliciteren per maand, je moet verplicht jobs aannemen ook als ze eigenlijk niet geschikt zijn, je moet dankbaar zijn voor wat je krijgt, je moet braaf luisteren en doen wat de meneer of mevrouw van het OCMW zegt, aan allerlei voorwaarden voldoen, voortdurend bewijzen dat je hulpbehoevend bent, en in ruil krijg je een leven waarin je voortdurend wordt gecontroleerd en op de vingers wordt gekeken, en een uitkering die veelal onder de armoedegrens ligt. En als mensen aan al dat moeten niet kunnen voldoen, vaak omdàt ze in armoede leven, dan worden ze met de nek aangekeken: zie je wel, ze willen het gewoon niet. Niet hard genoeg gewerkt.
Onderzoek van de KU Leuven geeft aan dat 68% van de Vlamingen vindt dat mensen die een uitkering ontvangen ‘eigenlijk zouden kunnen werken indien ze dat willen’. Ons geloof in de meritocratie en ons onvermogen om de factor geluk te erkennen, ondermijnt het draagvlak voor solidariteit. Ik wil u niet op slechte gedachten brengen, maar de volgende keer dat u naar de Verhulstjes in Saint-Trompez kijkt en Gertje zich in een veel te strakke zwembroek afvraagt hoe ‘bienvenue’ ook alweer geschreven wordt, moet u toch ook maar eens aan mij denken. Of u kunt zich afvragen of Marie nu écht de meest getalenteerde persoon was om het nieuwe baasje van Samson te worden.
Een van de slagzinnen van het Sint Lodewijkscollege tijdens mijn schooltijd was het Oudgriekse aforisme Gnoti seauton, of ‘ken uzelf’. Ik hoop dat de aanwezige leraren Grieks mij deze knullige uitspraak vergeven, ik heb het ook maar moeten vragen aan ChatGPT. Uzelf kennen, is ook het leren herkennen van uw eigen geluk, en het leren begrijpen waarom dat voor anderen minder vanzelfsprekend is. Als je als school erin slaagt om de context te scheppen waarin leerlingen zichzelf en anderen leren kennen, dan heb je echt iets bereikt.
Maar: scholen functioneren niet in het luchtledige. Dat is de derde les. Scholen maken de context waar individuele leerkrachten kunnen bloeien en groeien, of net niet. Recent onderzoek van mijn collega Kristof De Witte van de KU Leuven toont aan dat de leraar echt het verschil kan maken. Je mag van elke leerling hoge verwachtingen koesteren, want dat brengt hen allemaal verder. Maar je moet wel rekening houden met de soms sterk verschillende materiële context waarin het leren plaatsvindt. Ondanks mijn moeilijk parcours, en het feit dat ik in de klas ongetwijfeld niet altijd de meest aangename leerling was, heb ik vaak wel veel steun ervaren van leerkrachten op deze school.
Ik herinner me nog goed dat op een bepaald moment in het vijfde jaar mijn oud-leraar Latijn mij aansprak in de gang, om zijn bezorgdheid te uiten over mij. Dat hij schrik had dat het niet goed zou eindigen. Hij weet het ongetwijfeld zelf niet meer, maar dat maakte voor mij echt een verschil. Dat geldt nog veel meer voor leerlingen die in armoede opgroeien. Individuele leerkrachten kunnen het armoedeprobleem niet oplossen, maar je kan wel het verschil maken.
Kinderen die in armoede opgroeien hebben vaak zelf al hun eigen verwachtingen naar beneden bijgesteld, dat leert het onderzoek van mijn collega Griet Roets van de UGent. ‘Ik ga dat toch niet kunnen’, of dat is ‘niets voor kinderen zoals ik’. Dat is niet gemakkelijk, absoluut niet. Misschien moeten we daar over denken als een blije Sisyphus, zoals mijn collega Rudi Roose, zowaar nog een oud-leerling van deze school, dat zo mooi zegt. De onvolmaaktheid omarmen, de steen altijd opnieuw die berg oprollen, maar er wel altijd voor blijven gaan.
Armoede verminderen kan ook niet zomaar in het mandje van de school worden gestopt. Maar wat scholen doen – en hoe ze het doen – is wel van groot belang. Als fysieke plaats waarin kwetsbare jongeren samenkomen, kunnen scholen veel doen door armoedebewust te handelen. Door bewust te zijn van de materiële omstandigheden waarin leerlingen die in armoede opgroeien moeten leren. Bewust te zijn van de problemen waarmee gezinnen in armoede in aanraking komen. Bewust te zijn van het stigma dat aan armoede kleeft. En daar het schoolbeleid op in te richten.
Hoe ga je met onbetaalde schoolfacturen? Welke brieven stuur je naar ouders, en welke boodschap staat daarin? Welke samenwerkingen worden er opgezet met het lokale bestuur? Hoe zorg je dat kinderen van alle afkomst zich veilig voelen? Na een vorming die ik ooit gaf kwam een leerkracht mij trots vertellen dat ze op haar school een goede oplossing hadden: kinderen in armoede konden gratis eten op school, maar in ruil moesten ze de boeken kaften. Want voor wat, hoort wat. Ik hoop dat ik er geen tekening bij moet maken dat dat niet armoedebewust handelen is. Het versterkt het stigma, zorgt ervoor dat armoede nog meer verborgen blijft, en je lost er helemaal niets mee op.
En dat brengt me bij de laatste les. Het beleid. Opgroeien in armoede maakt het leren moeilijker. De materiële omstandigheden laten dat simpelweg niet toe. 12% van de Belgische 0-15 jarigen heeft geen geschikte plek in huis om huiswerk te maken of te studeren. Hoe groter het armoedeprobleem, hoe moeilijker het ook voor scholen wordt om de rol als sociale lift goed te kunnen spelen. Wie wil inzetten op onderwijsexcellentie, moet tegelijkertijd ook inzetten op het verminderen van de armoede.
En daar heb je de structurele beleidsmaatregelen voor nodig die iedereen de nodige inkomenszekerheid kan geven: de sociale zekerheid, de fiscaliteit, het arbeidsmarktbeleid, de kinderbijslag, de kinderopvang. Ive Marx heeft een aantal schitterende papers geschreven over die kwestie, waar het misloopt, wat er moet gebeuren. We weten wat er moet gebeuren, maar de daad wordt niet bij het woord gevoegd.
En dan hoor je dat de minister van Onderwijs de kinderbijslag wil korten van kwetsbare mensen die de taal niet goed machtig zijn, onder het mom van het vergroten van kansen. Dan weet je dat er nog zeer veel werk aan de winkel is. En dat het taak is van onafhankelijke academici om op die nagel van het goed en wetenschappelijk onderbouwd beleid te blijven kloppen. En deze prijs sterkt mij in mijn voornemen om dat te blijven doen. Want voor je ’t weet is Gert Verhulst de nieuwe minister van Onderwijs. En dan is ’t helemaal foutu.
Ik dank jullie allemaal van harte.
Lees ook:
– Politoloog Wim Van Lancker: ‘De gele hesjes en de klimaatactivisten zitten in hetzelfde schuitje’
– ‘Een gezin met vier kinderen en één inkomen: een keuze voor vrijheid?’
– Mythes over economie en fabels over armoede: ‘Armoedebestrijding belangt iedereen aan’
– Kristel Verbeke (ex-K3) en Marleen Vanpoecke: ‘Ik schaam mij niet voor mijn armoede’
– Bert Vanderhaegen, aalmoezenier bij UZ Gent: ‘Geluk is een bijproduct, niet het doel’
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier