Martha Claeys
‘Als de mens een prooi wordt: strijd met een beer is spannender dan besmetting met een parasiet’
Onze zelfverklaarde uniekheid opzeggen is een vaardigheid waar we niet bedreven in zijn.
Het is zover. De dieren slaan terug, nu ook bij ons. In Leusden raakte een 5-jarig meisje lichtgewond tijdens een confrontatie met de wolf. De zeilboot van een Vlaams koppel werd eind augustus aangevallen door een groep van 11 orka’s aan de Noord-Spaanse kust. In Italië werd deze zomer, na de dood van een jogger vorig jaar, opnieuw een man aangevallen door een beer in de bossen ten noorden van het Gardameer.
Als je denkt aan het aantal mensen die in West-Europa om het leven komen door pakweg verkeersongelukken of (nog steeds) covid, dan stellen de ontmoetingen met wilde dieren weinig voor. Filosoof Eva Meijer schrijft terecht dat de mens de mens meer geweld aandoet dan we ooit van de wolf te vrezen hebben.
En toch. Toen ik deze zomer in de Italiaanse Dolomieten ging wandelen, was de eerste vraag vaak of er beren zaten, niet of ik wel veilig zou rijden. Waarom beroeren confrontaties tussen mensen en wilde dieren de gemoederen zo disproportioneel?
Het spreekt tot de verbeelding, natuurlijk. Een strijd met een beer is spannender dan pakweg een besmetting met een parasiet. Maar er is iets anders aan de hand. Een aanval door wilde dieren stelt ons menselijk exceptionalisme op de helling. In zo’n wilde ontmoeting daagt ons iets wat we doorgaans liever niet zien: de mens is maar een schakel in de voedselketen.
Ons brein is wel vaker geneigd om te vinden dat uitgerekend wij de uitzondering vormen op de gangbare regel.
De Australische filosoof Val Plumwood schreef in de jaren negentig een beklijvend essay over haar aanvaring met een wilde krokodil in de moerasgebieden van Kakadu. Het beest greep haar tot drie keer toe en sleurde haar aan haar benen mee het water in, in een zogenaamde death roll. Plumwood overleefde de aanval als bij wonder en beschrijft hoe het voorval haar zelfbeeld totaal op zijn kop zette. Plumwood besefte voor het eerst: ik ben een prooi.
Terwijl ze werd weggesleurd overviel haar een overweldigend gevoel van onrechtvaardigheid. De krokodil vergiste zich. Hij mocht alles eten, maar niet de mens. De mens, denken we, is verheven boven die wilde staat van eten en gegeten worden die in de wildernis heerst. Als er dieren gegeten worden, dan is het nooit het menselijke dier. Dat beeld zet de mens buiten, of eigenlijk boven, de voedselketen. Wij zijn heer en meester over wie precies wie mag eten.
Maar dat beeld van de mens als een uitzondering, een restant van ons duaal lichaam-geest denken, klopt niet en is zelfs schadelijk, zeggen posthumanistische filosofen. Dat wil niet zeggen dat de mens zich zonder veel weerstand moet laten opeten, dat doen andere soorten ook niet. Maar als je de mens decentraliseert, moet je wel andere vragen stellen: wat wil de wolf? Welke plek hebben mensen en beren in een bepaald ecoysteem en hoe kun je dat gebied voor beide leefbaar houden?
Onze zelfverklaarde uniekheid opzeggen is een vaardigheid waar we niet bedreven in zijn. Ons brein is wel vaker geneigd om te vinden dat uitgerekend wij de uitzondering vormen op de gangbare regel. De wilde dieren leren ons goedschiks kwaadschiks een les die we onvermijdelijk zullen moeten aannemen: we zijn hier niet alleen, en het recht van de best bewapende blijven laten gelden, zal ons niet brengen waar we zijn willen.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier