Algemeen verbod op onverdoofd slachten: dierenrechten mogen primeren op mensenrechten
De Grote Kamer van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens zal zich niet buigen over de Belgische verboden op onverdoofd slachten. Daarmee is definitief uitgemaakt dat het verminderen van het leed van dieren – dus een dierenrecht – kan primeren op de uitoefening van de godsdienstvrijheid – een mensenrecht.
Het is een beetje onder de radar gebleven, maar op 24 juni is er echt een definitief punt gezet achter pogingen vanuit de joodse en islamitische gemeenschap om het Vlaamse en het Waalse verbod op onverdoofd slachten ongedaan te maken. Een filtercollege van vijf rechters van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens – ‘het Hof van Straatsburg’ – heeft geoordeeld dat er géén ultieme procedure wordt opgestart voor de zogenaamde Grote Kamer tegen het Vlaamse en Waalse verbod op onverdoofd slachten. Dat zou de laatste juridische toevlucht geweest zijn.
Paul Lemmens, emeritus aan de rechtsfaculteit van de KU Leuven en zelf voormalig rechter bij het Hof van Straatsburg, legt uit dat die laatste stap sowieso een uitzonderlijke procedure is: ‘Het is geen beroepsprocedure. Er is namelijk geen recht om een zaak voor de Grote Kamer te mogen brengen. Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) bepaalt alleen dat elke partij die een zaak verloren heeft, kan vragen dat de Grote Kamer (bestaande uit zeventien rechters) de zaak opnieuw bekijkt. Slechts een klein deel van die verzoeken wordt ingewilligd. Op 24 juni, tijdens de zitting waarop de zaak werd afgewezen, stonden er bijvoorbeeld negen verzoeken voor een verwijzing naar de Grote Kamer op de agenda en slechts één daarvan werd ingewilligd.’
Dat verzoek beoordelen is de zaak van een filtercomité van vijf rechters: een voorzitter, twee sectievoorzitters en twee andere rechters. Voor een zaak tegen België mag er geen Belg bij zijn. De vijf rechters waren Síofra O’Leary (Ierland), Marko Bosnjak (Slovenië), Gabriele Kucsko-Stadlmayer (Oostenrijk), Katerina Simackova (Tsjechië) en Oddny Mjöll Arnardottir (IJsland). Zij hebben het verzoek tot herziening afgewezen.
Paul Lemmens: ‘De rechters van het filtercomité hoeven hun oordeel niet te motiveren, we kunnen dus slechts gissen naar hun motieven. Eerder dit jaar, op 13 februari, had een gewone kamer van zeven rechters van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens geoordeeld dat het verbod niet in strijd was met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Allicht heeft meegespeeld dat die zeven rechters – waarbij volgens de regel ook een Belg was – unaniem waren, en vond het filtercomité dat zij hun werk grondig genoeg hebben gedaan. Er was blijkbaar geen noodzaak om de zaak nog eens door de 17 rechters van de Grote Kamer te laten behandelen.’
Juridische strijd
Dit is dus het eindpunt van een procedure die al begon nog voor het Vlaams Parlement (decreet van 7 juli 2017) en het Waals Parlement (decreet van 4 oktober 2018) elk een algemeen verbod goedkeurden op onverdoofd slachten. Daarvoor was er ook al een (federaal) wettelijk verbod op onverdoofd slachten, maar er bestond nog altijd een uitzondering op religieuze gronden. Die laatste uitzondering werd afgeschaft in Vlaanderen en het Waals Gewest. In de praktijk troffen de nieuwe decretale verboden natuurlijk vooral de joodse en de islamitische geloofsgemeenschap, vandaar dat het ook ‘ritueel slachten’ wordt genoemd. Vanuit die gemeenschappen werd beslist om juridische stappen te ondernemen.
Dat was van meet af aan een delicate test voor de democratische instellingen, want als rechters de vraag krijgen om een wet strijdig te verklaren met hogere normen, vindt er sowieso een rechtstreekse confrontatie plaats tussen de wetgevende en de rechterlijke macht. Dat lag extra gevoelig omdat bijvoorbeeld in het Vlaams Parlement het verbod unaniem was goedgekeurd, op één onthouding na (van de socialiste Güler Turan). Zo’n kamerbrede politieke consensus, over de scheidingslijnen tussen meerderheid en oppositie, links en rechts of conservatief en progressief, is hoogst uitzonderlijk. En dat in een kwestie die al jarenlang voorwerp was van een breed maatschappelijk en zeer gemediatiseerd debat. Het was dus geen regelgeving die en stoemelings door het Vlaams Parlement was geloodst. Paul Lemmens: ‘Uiteindelijk komt die overweging ook terug in het arrest van 13 juni 2024: de rechters hebben rekening gehouden het feit dat het Vlaams en het Waals Parlement grondig nagedacht hebben over de zaak.’
Toch is het niet onlogisch dat een groot aantal joodse en islamitische organisaties niettemin voor de juridische weg hebben gekozen. Ze hadden namelijk een paar argumenten in handen die konden tellen. Al tijdens de parlementaire procedures die voorafgingen aan de uiteindelijke stemmingen in het Vlaams en het Waals Parlement, leverde de Raad van State verschillende adviezen af. Zo had de Raad van State op 29 juni 2016 in een advies geschreven dat zo’n algemeen verbod op onverdoofd slachten in strijd is met de godsdienstvrijheid. Zo’n verbod zou een onevenredige aantasting van de godsdienstvrijheid zijn: de maatregel dreigde namelijk de aankoop en consumptie van vlees moeilijk te maken voor een bepaalde groep gelovigen. Een ander argument dat de Raad van State ontwikkelde was: omdat het draait om dierenwelzijn, gaat het hier niet om een beperking van het ene grondrecht door een ander grondrecht. Dieren zijn immers geen rechtssubjecten, met een vergelijkbare status als mensen.
‘Staten mogen zo’n verbod op onverdoofd slachten invoeren, maar ze zijn er niet toe verplicht. Het is geen regel die ‘Europa’ van bovenaf oplegt.’
Paul Lemmens, gewezen rechter bij het Hof van Straatsburg
Dergelijke adviezen van de Raad van State zijn evenwel niet bindend, en zowel het Vlaams als het Waals Parlement keurde toch een algemeen verbod op onverdoofd slachten goed. Daarmee begon de juridische strijd pas echt. Het federale antidiscriminatiecentrum Unia leverde op 22 februari 2018 op verzoek van ‘een Joodse organisatie en van een vereniging die de belangen van moslims behartigt’ een advies af of dit een aantasting was van het Vlaamse Gelijkekansendecreet. Antwoord van Unia: ‘Vanuit juridisch perspectief is het antwoord op deze vraag “nee”.’ Het was weliswaar een volkomen legalistisch antwoord: artikel 21 van dat Gelijkekansendecreet bepaalt namelijk dat ‘antidiscriminatie’ nooit het gevolg kan zijn van een decreet dat democratisch is goedgekeurd in het Vlaams Parlement. Maar diezelfde dag – dus weer 22 februari 2018 – verspreidde Unia ook een fundamentele analyse waarin brandhout werd gemaakt van dergelijk algemeen wettelijk verbod: ‘Het vormt een inmenging in de godsdienstvrijheid van personen die van mening zijn dat hun godsdienst voorschrijft dat dieren onverdoofd geslacht moeten worden om te beantwoorden aan de religieuze voorschriften.’
Streep
Op dat moment hadden al meer dan vijftig joodse en islamitische verenigingen, onder meer het Coördinatiecomité van Joodse Organisaties van België en de Moslimexecutieve, ettelijke verzoekschriften ingediend bij het Belgische Grondwettelijk Hof om die verboden ongedaan te maken. Op 4 april 2019 liet het Grondwettelijk Hof weten eerst drie prejudiciële vragen te willen stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie – ‘het Hof van Luxemburg’. (Prejudiciële vragen zijn vragen van een lagere aan een hogere rechtbank, omdat de eerste de antwoorden van de laatste nodig heeft voor het bepalen van het eigen vonnis.) Samengevat wilde het Grondwettelijk Hof vernemen of Europese lidstaten inderdaad een algemeen verbod mogen invoeren – specifiek: zónder nog te voorzien in de oude uitzonderingen voor religieuze praktijken. Of dat dan geen inbreuk zou zijn op de vrijheid van godsdienst, die toch gewaarborgd wordt door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie? En of het geen discriminatie is dat religieuze slachtingen niet meer mogen zonder verdoving, terwijl het doden van dieren zonder verdoving wel wordt toegelaten bij bijvoorbeeld de jacht en de visvangst?
Het antwoord van het Hof van Luxemburg liet meer dan een jaar op zich wachten. In december 2020 oordeelde dat Europees Hof dat het verbod niet in strijd was met het recht van de Europese Unie: lidstaten mogen verdovingsmethodes verplichten bij rituele slachtingen om het dierenwelzijn te bevorderen. Dat was een cruciaal antwoord. Bijna één jaar later, in oktober 2021, besliste vervolgens ook het Belgische Grondwettelijk Hof in een arrest ten gronde dat de Vlaamse en Waalse verboden geldig waren. Het Belgische Grondwettelijk Hof erkende overigens dat het verbod inderdaad ‘een beperking inhoudt van de godsdienstvrijheid van joodse en islamitische gelovigen’, maar argumenteerde dat die beperking terecht was: ze beantwoordt namelijk ‘aan een dwingende maatschappelijke behoefte’ en is bovendien ‘evenredig (…) met de nagestreefde doelstelling om het dierenwelzijn te bevorderen’. Noteer dat de rechters van het Grondwettelijk Hof in 2020 een fundamenteel andere afweging maken dan die van de Raad van State in 2016.
Omdat in België en de Europese Unie de hele juridische procedure uitgeput was, trokken de joodse opperrabbijn van Brussel en de Moslimexecutieve naar de enige beroepsmogelijkheid die nog overbleef: het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Dat Hof hangt niet af van de Europese Unie maar ressorteert onder de Raad van Europa: ‘Straatsburg’ ziet namelijk toe op de naleving van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De klagers vonden dat het verbod op onverdoofd slachten een inbreuk was op artikel 9 (‘vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst’) en artikel 14 (‘verbod van discriminatie’) van het EVRM. Op 13 februari 2024 besliste een kamer van het Hof van Straatsburg unaniem dat er geen sprake was van een schending van het EVRM. En op 23 juni werd uitgemaakt dat het goed was zo: de zaak komt niet voor de Grote Kamer. Er staat een streep onder dit juridisch hoofdstuk.
Polen en Hongarije
Paul Lemmens wijst erop dat het blijkbaar niet gaat om een beslissing van zogenaamde ‘activistische rechters’ die vanuit Straatsburg hun visie willen opleggen aan heel Europa. Daardoor is het ook niet gekomen tot een gevreesde ‘clash’ tussen het gerecht en de politiek. Lemmens: ‘Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft onder meer nagegaan hoe de zaak behandeld is geweest in het Vlaams Parlement. Het Hof heeft genoteerd dat er tijdens de parlementaire procedure wel degelijk aandacht is besteed aan de vraag of het verbod al dan niet een inbreuk was op de godsdienstvrijheid. De parlementsleden hebben gezocht naar een bepaald evenwicht tussen de godsdienstvrijheid en de bescherming van het dierenwelzijn. Ze hebben expliciet rekening gehouden met de mensenrechten. De kwaliteit van het parlementair werk heeft zeker meegespeeld bij de beslissing van het Hof.’
Het arrest toont dat de democratische instellingen werken, ook in moeilijke tijden, en dat zij ook kunnen blijven functioneren op momenten dat er zich onmiskenbare maatschappelijke evoluties voordoen. Dierenrechten worden vandaag als véél belangrijker aangevoeld dan dertig jaar geleden. De rechtbanken zijn er niet blind voor. Paul Lemmens: ‘Zowel het Grondwettelijk Hof van België, het Hof van Luxemburg en het Hof van Straatsburg hebben geoordeeld dat het legitiem kan zijn om enigszins te raken aan de vrijheid van godsdienst als dat nodig is om het leed van dieren te verminderen. Staten mogen zo’n verbod op onverdoofd slachten invoeren, maar ze zijn er niet toe verplicht. Het is geen regel die ‘Europa’ van bovenaf oplegt. De rechters zeggen: het mag op de manier zoals het gebeurd is in Vlaanderen en in Wallonië. Het Vlaams Parlement kon en mocht vinden dat godsdienstvrijheid beperkt mag worden omwille van andere belangen, in dit geval dierenrechten. Andere parlementen kunnen een heel andere afweging maken. Dat betekent dat rechters in een andere context ook tot een andere uitspraak kunnen komen. Polen of Hongarije zijn België niet. Het Europees Hof zal haast nooit ongenuanceerd zeggen: dit mag niet, of dat moet zo.’