Links en de arbeiders: ‘Links heeft alles verraden waar het ooit voor stond’
Na de dood van zijn vader keerde de Franse socioloog Didier Eribon terug naar Noordoost-Frankrijk. Het arbeidersgezin dat het communisme ooit zo trouw was geweest, ontdekte hij, stemde nu op het Front National. Het inspireerde hem tot een openhartig boek dat nu ook in het Nederlands vertaald is: Terug naar Reims, over hoe de arbeidersklasse vervreemd raakte van linkse partijen – in Frankrijk en elders in het Westen.
‘Ik heb geen antwoorden’, waarschuwt Didier Eribon, nog voordat ik een vraag heb kunnen stellen. Nu zijn boek Retour à Reims een bestseller is in Duitsland komen er constant mensen naar hem toe voor advies, vertelt hij. Ze willen weten hoe links weer een vuist kan maken, hoe ze moeten vechten voor een rechtvaardiger en socialer Europa. Eribon bewondert hun geestdrift en sympathiseert met de missie, maar hij moet hen teleurstellen: ‘Ik heb niet eens oplossingen voor mijn eigen land, hoe kan ik jullie dan helpen?’
Misschien is het onnodige bescheidenheid, want wat de Franse socioloog wél heeft, in overvloed zelfs, zijn interessante inzichten. Inzichten over de teloorgang van de progressieve politiek en over hoe het daarmee verder moet. Het zijn de thema’s waarmee hij zich al ruim tien jaar intensief bezighoudt. Ook in Retour à Reims, dat in Frankrijk al in 2009 verscheen en waarvan de Nederlandse vertaling Terug naar Reims in de winkel ligt. Het is een autobiografisch essay waarin hij beschrijft hoe hij na de dood van zijn vader terugkeert naar de stad waar hij opgroeide.
Het is Macron enkel om de noodzakelijke hervormingen te doen, die neerkomen op het vergroten van economische ongelijkheid.
Eribon komt uit een arbeidersmilieu: vader en moeder werkten in de fabriek, waren lid van de vakbond en stemden trouw op de communistische partij, kortweg ‘ le parti‘, zoals ze thuis zeiden. ‘Het was niet zomaar een kwestie van eens in de zoveel tijd stemmen’, zegt hij. ‘De communistische cultuur gaf hun een identiteit en trots. Ze was het raam waardoor zij naar de wereld keken, ze kleurde hun dagelijkse leven.’ Als het gezin samen televisiekeek, werd er hardop gescholden wanneer een rechtse politicus in beeld kwam. De bourgeoisie was de grote vijand en als de vakbondsleiders opriepen tot een staking legde men het werk massaal neer, dat behoefde geen verdere uitleg.
De jonge Didier kreeg als eerste in zijn familie de kans om te studeren en groeide uit tot een van de meest vooraanstaande denkers van Frankrijk. Hij schreef invloedrijke boeken over seksualiteit en doceerde sociologie en filosofie aan universiteiten over de hele wereld. In 1989 publiceerde hij een biografie van zijn intellectuele held en goede vriend Michel Foucault.
De wereld van de arbeidersklasse was hij toen al lang ontgroeid, of eigenlijk was hij er volledig vervreemd van geraakt. Als jonge student had hij zich al een buitenbeentje gevoeld. Hij verafschuwde de vulgariteit van de fabrieksarbeiders en het hielp ook niet dat zijn homoseksualiteit in die kringen niet echt werd geaccepteerd. Toen hij eenmaal de kans kreeg, verruilde hij de grauwe industriestad voor een flatje in Parijs. Als hij daar dan dineerde met de intellectuele elite, gezelschappen waarin niet zelden neerbuigend over het klootjesvolk werd gesproken, verzweeg hij zijn eenvoudige komaf het liefst. Hij schaamde zich. Bezoekjes aan zijn ouders stelde hij zo veel mogelijk uit, zelfs de uitvaart van zijn vader woonde hij niet bij omdat hij geen zin had om zijn broers na dertig jaar weer terug te zien.
Hetzelfde liedje
Terug naar Reims is niet alleen een persoonlijke zoektocht naar een deel van zichzelf dat hij ‘had afgewezen, afgestoten en afgezworen’, het is ook een sociologische beschouwing over een vergeten deel van Frankrijk. De stad waar hij na de dood van zijn vader terugkeerde leek in niets meer op de plek uit zijn kinderjaren. Fabrieken waren gesloten, de vakbonden liepen leeg en le parti was op sterven na dood. De communisten van weleer stemden nu op het Front National of hadden zich gedesillusioneerd afgekeerd van de hele politiek. Zelfs zijn moeder, die vroeger zo fel tekeerging tegen alles wat ook maar een beetje naar rechts neigde, had op Jean-Marie Le Pen gestemd. Wat was hier gebeurd?
Het is dan ook niet gek dat zijn boek ook buiten Frankrijk zo’n succes is. Want behalve dat hij zijn levensverhaal op een prachtige manier vervlecht met een slimme sociologische analyse is de vraag die centraal staat in het boek dezelfde vraag die progressievelingen zich in heel Europa stellen: hoe kan het dat, in de nasleep van de crisis, xenofobe populisten zegevieren, terwijl linkse partijen steeds verder in de verdrukking raken?
Internationaal mag Emmanuel Macron dan worden onthaald als de grote redder, de man die de populistische revolutie een halt toe wist te roepen en Frankrijk en de Europese Unie definitief uit de crisis kan loodsen, Eribon vindt het enthousiasme over zijn president volstrekt onbegrijpelijk. Volgens hem is Macron juist de belichaming van de financiële elite en het technocratische beleid dat tot alle ellende heeft geleid. ‘Hij is verschrikkelijk. Zijn verkiezing heeft geleid tot precies datgene waarvoor ik bang was: het ontmantelen van de publieke sector en het doorvoeren van een neoliberale agenda, op een manier die zelfs een rechtse regering niet was gelukt. In de ogen van Macron bestaat er geen rechts of links, het is hem enkel om de noodzakelijke hervormingen te doen, die neerkomen op het vergroten van economische ongelijkheid. Het is hetzelfde liedje dat we al jaren horen.’
Het is ook dat dominante geluid dat tot de opkomst van extreemrechts heeft geleid, gelooft Eribon. Een geluid dat globalisering voorstelt als een natuurkracht, waarvan je misschien de scherpe kantjes af kunt vijlen, maar die zich niet laat beteugelen. Alleen beter onderwijs zou soelaas kunnen bieden: het creëren van een hoogopgeleide beroepsbevolking voor een eenentwintigste-eeuwse kenniseconomie. Met als gevolg dat degenen die het hardst werden geraakt door de crisis en niet mee kunnen in de schijnmeritocratie, bijvoorbeeld de ontslagen fabrieksarbeiders in Reims, tot hun frustratie steeds verder achterop raken. ‘In 2007 schreef ik al dat met een technocratische president als François Hollande het Front National over tien jaar op 20 procent zou kunnen staan. Helaas was die voorspelling zelfs te voorzichtig, weten we nu. Mensen voelen zich in de steek gelaten en richten hun woede niet langer op de rijke elite, zoals mijn ouders destijds, maar op migranten.’
In 2008 kwamen de tekortkomingen van het geglobaliseerde hyperkapitalisme pijnlijk aan het licht – het uitgelezen moment voor een alternatief economisch verhaal, zou je zeggen. Maar dat hadden de linkse partijen niet paraat. Hoe komt dat?
Didier Eribon: In 2007 schreef ik D’une révolution conservatrice, een boek over de conservatieve revolutie en de effecten daarvan op links in Frankrijk. Ik was behoorlijk van mijn stuk gebracht door de opkomst van extreemrechts en de machteloosheid van links. Ik wilde doorgronden wat er gebeurd was. De oorzaken van de problemen en de reden waarom links geen overtuigende antwoorden kon bieden op de crash gaan terug tot voor de crisis. Links heeft alles verraden waar het ooit voor stond. Het zou de vertegenwoordiger moeten zijn van de onderdrukte en uitgebuite klasse – de arbeiders – maar politici als Schröder in Duitsland, Blair in het Verenigd Koninkrijk en Hollande in Frankrijk hebben dat volledig afgezworen. Ze begonnen dezelfde rechtse taal te spreken over modernisering en hervormingen, wat in de praktijk uitdraaide op het uitkleden van de verzorgingsstaat.
Links beschouwt het al als een overwinning als ze een maatregel weten tegen te houden, terwijl ze zouden moeten bouwen aan een progressief alternatief.
Er is een uitspraak die vaak, waarschijnlijk onterecht, wordt toegeschreven aan Margaret Thatcher: ‘Als je op je dertigste nog een bus moet nemen, is je leven een mislukking.’ Het toont de ideologie die veel politici op de linkerflank inmiddels hebben overgenomen. Individuele verantwoordelijkheid werd de nieuwe mantra. Waarom? Als je niet begrijpt wat mensen doormaken, kun je ze ook niet vertegenwoordigen. Dus gaan die mensen op zoek naar andere partijen die hen kunnen vertegenwoordigen, en komen ze uit bij een partij als het Front National. Er is geen natuurlijke verbintenis tussen de arbeidersklasse en politiek links, dat is een band die historisch geconstrueerd is. En die band is nu verbroken.
In Terug naar Reims beschrijft u hoe u op de universiteit marxistische literatuur begon te lezen, waaruit een abstract beeld opdoemt van ‘de arbeidersklasse’, een haast mythische entiteit die moet zorgen voor de communistische revolutie. Ondertussen werd u thuis geconfronteerd met de rauwe, dagelijkse realiteit van het arbeidersbestaan. Dat moet een vreemde discrepantie zijn geweest.
Eribon: Ja, maar destijds zag ik dat niet zo. Ik beschuldigde mijn ouders ervan dat ze niet revolutionair genoeg waren. Zij wilden gewoon een auto en een televisie kopen om een beetje comfortabel te leven, voor mij was dat een verraad van de klassenstrijd. Absurd, natuurlijk. Mijn moeder stond ’s ochtends om vijf uur op om een volle dag in de fabriek te werken – zij werkte keihard, zodat ik naar de universiteit kon. Als student had ik tijd om Marx, Lenin en Trotski te lezen, daar kreeg ik een idee van ‘de arbeider’ dat niet strookte met wat ik thuis zag. Het duurde even voordat ik me realiseerde dat het probleem misschien niet lag bij mijn ouders, maar bij mijn beeld van de arbeidersklasse.
We hebben het de hele tijd over ‘de arbeidersklasse’, maar Europa is natuurlijk een stuk minder geïndustrialiseerd dan vijftig jaar geleden. In hoeverre bestaat die klassieke arbeidersklasse nog?
Eribon: Vorig jaar ging ik met Thomas Ostermeier, de regisseur van de Schaubühne in Berlijn die een toneelstuk heeft gebaseerd op Terug naar Reims, naar de fabriek waar mijn moeder vijftien jaar heeft gewerkt, van 1970 tot 1985. Dat spuuglelijke gebouw staat er nog steeds, maar het is compleet leeg en in staat van verval, met posters van Marine Le Pen op iedere muur. Toen mijn moeder daar werkte, had ze zeventienhonderd collega’s, vijfhonderd van hen waren lid van de CGT, de communistische vakbond, die geregeld grootschalige stakingen organiseerde. De fabriek was een bastion van de arbeidersklasse in Reims. Het was een plek met verschrikkelijk zware arbeidsomstandigheden, dat zal ik niet romantiseren, maar het was ook een locatie voor verzet.
De mensen die daar werkten zijn inmiddels met pensioen of overleden, maar waar zijn hun kinderen en kleinkinderen gebleven? Veel van hen zijn waarschijnlijk werkloos, en als ze wel een baan weten te vinden, is het vaak een tijdelijke. Ze zitten achter de kassa in grote supermarkten, werken in callcenters, rijden voor Uber of bezorgen eten voor Deliveroo – slechtbetaald en onzeker werk. De arbeidersklasse is dus steeds meer een precaire klasse. Ik geloof niet langer in een klassenstrijd in de marxistische zin, maar er bestaan wel degelijk sociale klassen. Kijk alleen al naar het schoolsysteem: in Frankrijk dient dat om sociale klasse te reproduceren, om met de socioloog Pierre Bourdieu te spreken, en in andere landen is het waarschijnlijk niet veel anders. Ik heb een tijdje als gastdocent op King’s College in Cambridge gewerkt, en de studenten in mijn klas waren bijna allemaal afkomstig uit gegoede gezinnen.
Collectief protest
In de discussie over de toekomst van een progressieve politiek is er één vraag die telkens weer terugkeert: heeft links zich verloren in identiteitspolitiek? Terwijl de arbeiders in industriegebieden hun banen zagen verdwijnen en het sociale vangnet werd ontrafeld, zouden de politieke partijen op links vooral bezig zijn met de sores van andere gemarginaliseerde groepen. Ze hadden enkel oog voor de emancipatie van vrouwen, homo’s, vluchtelingen en etnische minderheden, en lieten de economische onderklasse ondertussen aan haar lot over. De remedie, stellen de critici van identiteitspolitiek, is dat links zich weer richt op de enige strijd die er werkelijk toe doet: de klassenstrijd. De rest zou daar alleen maar van afleiden.
Veel commentatoren lazen Terug naar Reims als een bewijs dat links de weg naar boven alleen kan hervinden als het eindelijk ophoudt met het geneuzel over genderneutrale toiletten en white privilege. De les die eruit getrokken kan worden, schreven Duitse recensenten, is dat al dat gehamer op identiteit rechts alleen maar in de kaart speelt. ‘Dat is een totaal verkeerde lezing van mijn boek’, zegt Eribon. ‘Natuurlijk, mijn belangrijkste kritiek is dat links de arbeidersklasse in de steek heeft gelaten, maar dat betekent niet automatisch dat andere vormen van onderdrukking minder aandacht verdienen. Een van mijn bekendste boeken in Frankrijk heet Réflexions sur la question gay – dat zegt genoeg, lijkt me. De feministische beweging, de groenen, lgbt-activisten – ze zijn allemaal ontzettend belangrijk geweest voor sociale verandering. Volgens mij kunnen we nooit ver genoeg gaan met maatschappelijke verandering.’
En hoe zit het met de antiracismebeweging? Een veelgehoorde kritiek is dat de nadruk op cultuur of etniciteit de tegenstellingen alleen maar zou verscherpen.
Eribon: Toen ik een tiener was, besefte ik dat mijn ouders diep racistisch waren, terwijl mijn moeder nota bene zelf een dochter van een Spaanse migrant was. Ik ga de arbeidersklasse dus niet ophemelen: vast niet iedere arbeider is racistisch, maar de mensen die ik in mijn omgeving meemaakte waren dat wél. Alleen was dat niet leidende in hun politieke organisatie en stemgedrag. Het weerhield hen er niet van om op linkse partijen te stemmen of samen met migranten te staken. ‘Franse arbeiders, allochtone arbeiders, dezelfde baas, dezelfde strijd’, dat was een prachtige slogan uit 1968.
Didier Eribon
– 10 juli 1953: geboren in Reims als zoon van een arbeider en een huisvrouw
– Is filosoof en socioloog
– 1979-midden jaren 1990: literatuurcriticus, eerst voor de krant Libération en vanaf 1984 voor het weekblad Nouvel Observateur
– 1989: de publicatie van zijn alom geprezen biografie van de Franse filosoof Michel Foucault luidt het begin in van een universitaire carrière, onder meer aan de Universiteit van Amiens
– 2009: publiceert Retour à Reims, waarin hij het arbeidersmilieu van zijn kindertijd portretteert.
– In 2014 wordt op het Festival d’Avignon een Franse toneelbewerking opgevoerd; een Engelse en een Duitse bewerking volgen in 2017
Hoe kan links opnieuw zo’n coalitie bouwen?
Eribon: Mei ’68 was niet zozeer een coalitie als wel een brede beweging: tien miljoen arbeiders die staakten, feministen die het patriarchaat wilden neerhalen, de lgbt-beweging die toen opkwam – er was een algehele maatschappijkritiek. Dat betekent niet dat de protestbeweging van ’68 homogeen of verenigd was: toen homo’s wilden deelnemen aan de demonstraties van de vakbonden, werden ze aanvankelijk weggestuurd; de feministen hadden weinig op met de masculiene cultuur van de arbeiders. Maar ze kwamen tijdelijk samen en ontketenden zo een maatschappelijke revolte.
Op dit moment is links alleen maar in de verdediging gedrongen. We beschouwen het al als een overwinning als we een maatregel weten tegen te houden, terwijl we zouden moeten bouwen aan een progressief alternatief. Vorig jaar schreef ik een artikel met de titel ‘Un nouvel esprit de 68′ – dat is wat we moeten doen: de geest van ’68 nieuw leven inblazen.’
Er zijn allerlei mondige activisten en groeperingen, maar wat lijkt te ontbreken is een krachtige vakbeweging.
Eribon: Dat komt ook doordat de banen tegenwoordig veel onzekerder zijn en er zoveel werklozen zijn. Als je gaat staken, is het voor de baas eenvoudig om je eruit te schoppen en te vervangen. Die kwetsbaarheid belet mensen om de straat op te gaan, ze zijn bang om te verliezen wat ze hebben. Dit zijn ook mensen die zich van de politiek afkeren, omdat ze het gevoel hebben dat ze toch niets kunnen veranderen. Ze zijn gewoon niet meer geïnteresseerd. We hebben het veel over de kiezers van extreemrechts, maar we moeten ook oog hebben voor degenen die helemaal niet meer stemmen. Ze houden zich afzijdig als een soort collectief protest.
Op wie heeft uw moeder gestemd tijdens de laatste Franse presidentsverkiezingen?
Eribon: Op Macron.
Niet voor de extreemlinkse kandidaat Jean-Luc Mélenchon, of de extreemrechtse Le Pen? Gedroeg uw moeder zich wéér niet zoals u verwacht van iemand uit haar klasse.
Eribon: Ze vond Macron leuk, zei ze, omdat hij zo jong was. Ik zei nog dat haar pensioen in gevaar zou komen, dat ze meer zou moeten betalen voor de dokter. Dat geloofde ze niet. Aan Mélenchon had ze een hekel. De mensen die op hem hebben gestemd zijn ook niet de arbeiders. Het zijn hoogopgeleide mensen, zoals ik en mijn vrienden.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier