Vrije Tribune
‘Lage prijzen die boeren krijgen voor hun producten, zijn rechtstreeks gevolg van internationale handel’
Koen Dhoore van opleidingscentrum Landwijzer over de toekomst van de korte en de lange keten in de landbouw.
Het onlangs verschenen Landbouwrapport 2018 heeft heel wat reacties losgeweekt. Een opmerkelijke reactie was die van Leo Van Broeck. De Vlaamse Bouwmeester wond er geen doekjes om: ‘Het rondzeulen van voedsel met vliegtuigen en containerschepen moet ophouden’. Daar heeft hij volgens mij overschot van gelijk in, maar zijn boodschap is voor velen een ongemakkelijke waarheid.
Dat geldt onder meer voor Boerenbondvoorzitter Sonja De Becker. Ze gaf de Bouwmeester er flink van langs, want de oplossingen die hij voorstelt zijn volgens haar ronduit simplistisch. Het is opmerkelijk dat Mevrouw De Becker wel toegeeft dat ‘de landbouwer te weinig krijgt voor zijn product’, maar daar verder niet meer op ingaat, en het vooral heeft over het belang van de export.
Lage prijzen die boeren krijgen voor hun producten, zijn rechtstreeks gevolg van internationale handel.
En daar gaat het nu net om: de lage prijzen die boeren voor hun producten ontvangen zijn een rechtstreeks gevolg van de internationale handel.
Als we al kritiek zouden willen uiten op de boodschap van Leo Van Broeck dan is het net dat hij zich te voorzichtig uitdrukt. ‘Sommige boeren verdienen tien euro bruto per uur’, klinkt het. Dichter bij de waarheid is dat er heel weinig boeren zijn die meer verdienen dan tien euro bruto, en dat ze bovendien steeds zeldzamer worden.
De Vlaamse boer ontvangt vandaag 18 eurocent voor 1 kilo graan, 35 cent voor een 1 liter melk. Bij een slachtvarken spreken we over prijzen van 89 eurocent per kilo. Dat zijn eigenlijk prijzen van 30 jaar geleden. Ter vergelijking: in de voorbije 30 jaar is het gemiddelde brutoloon van de werknemers in ons land met 99% toegenomen, dus nagenoeg verdubbeld.
In Boer & Tuinder (05.10.2018) maken Pieter Verhelst en François Huyghe van Boerenbond op basis van eigen cijfermateriaal een eerste voorlopige raming van de rendabiliteit van de land- en tuinbouw in 2018. De resultaten zijn hallucinant: omzetdalingen in alle sectoren, gaande van 3% in de akkerbouw tot 12% in de groenten, en een stijging van de directe kosten met 2% in vergelijking met vorig jaar. De rendabiliteit daalt in nagenoeg alle sectoren, met een ‘sterke daling’ in de appelen, en een ‘diep dal’ in het vleesvee. Enkel witloof en peren ‘houden stand’.
Leo Van Broeck bracht zijn bezorgdheden in de pers in dezelfde week waarin tienduizenden in Hongarije de straat opkomen tegen de ‘slavernijwet’. Hongaarse werkgevers kunnen weldra hun werknemers verplichten overuren te presteren, tot 400 uren per jaar, en ze krijgen in dat geval 3 jaar de tijd om die overuren uit te betalen. Wil de boer die minder dan 400 overuren draait per jaar, nu opstaan? (In de wetenschap dat die overuren nooit zullen uitbetaald worden, en de “normale” uren vergoed worden aan een loontarief van 30 jaar geleden.)
De Vlaamse Bouwmeester heeft gelijk: ‘Wereldhandel is de grootste moordenaar van het ecosysteem en de grootste fabrikant van klimaatproblemen.’ Maar het is ook de grootste armoedeproducent, wereldwijd, Vlaanderen niet uitgezonderd. De lage prijzen waarmee boeren hier en elders genoegen moeten nemen zijn een rechtstreeks gevolg van de import – of de mogelijkheid tot import – van gelijkaardige producten aan extreem lage prijzen. Omdat ze in goedkopere omstandigheden geproduceerd zijn, of in een land waar er binnenlands onvoldoende afname voor is. En precies daarom is het voorstel van Leo Van Broeck om af te stappen van de zogenaamde ‘exportroeping’ van onze landbouw geen simplisme.
Op een ander punt moeten we hem wel teleurstellen. Vermoedelijk heeft zijn opinie hier en daar kwaad bloed gezet omdat hij – ietwat voorbarig – stelt dat we op de landbouwgrond die vrij komt als boeren niet langer voor de export telen, natuur kunnen ontwikkelen.
Er zal geen landbouwgrond vrijkomen. Wat we exporteren komt grotendeels uit grondloze bedrijven. Onze veel-te-veel-varkens en dito kippen zitten in stallen, en niet op de wei. Ze eten voeder dat aangevoerd wordt uit andere werelddelen, en hun mest wordt verwerkt in mestverwerkingsinrichtingen. Lokale voedselvoorziening voor 6,6 miljoen Vlamingen zal krap worden met de 610.000 hectaren landbouwgrond die nu nog in boerenhanden zijn. Maar het kan wel.
We zullen anders moeten gaan consumeren, en produceren wat voor dat duurzame consumptiepatroon nodig is. En we zullen die productie op een andere manier moeten aanpakken. Maar met het sterke menselijke kapitaal in onze landbouw, waarnaar Mevrouw De Becker zeer terecht verwijst, kunnen we dat ook. In sectoren als melkvee, groenten en granen zijn geen wereldschokkende saneringen nodig om een goede afstemming te vinden op een duurzaam binnenlands consumptiepatroon.
De weg naar de landbouw van de toekomst zal een weg zijn die over verschillende sporen loopt, en het zal een weg van geleidelijkheid en haalbaarheid moeten zijn. Heel veel boeren hebben loyaal het landbouwbeleid uitgevoerd. Zij hebben geïnvesteerd in wat hen (door mensen die beweerden dat ze het wisten) werd voorgespiegeld als ‘de toekomst’: grootschaligheid, intensieve veehouderij, specialisatie. Die investeringen hebben veel geld gekost, en zijn voor de lange termijn aangegaan. Het zou al te gemakkelijk zijn om nu de boeren nog maar eens te ‘pakken’ door ook nog hun investeringen waardeloos te maken.
Maar we moeten wel dringend een duidelijke boodschap geven over welk soort landbouw we voor de toekomst willen. Als we de productie voor de export geen goede keuze vinden, moeten we dat nu zeggen, voordat er opnieuw in geïnvesteerd wordt voor lange tijd.
Er is dus vooral nood aan visie voor de lange termijn, een beleid met een langere houdbaarheidsdatum dan één legislatuur, en een perspectief voor de boeren. Dat perspectief is echt nodig, want het vertrouwen van de boeren in de toekomst is weg.
De pleitbezorgers van de exportroeping, de specialisatie en de grootschaligheid moeten beseffen dat hun visie voor henzelf misschien wel belangrijk is, maar geen maatschappelijk draagvlak meer heeft, en dus vroeg of laat toch ‘in transitie’ moet gaan. Maar ook dat niet alles weg of anders moet.
De pleitbezorgers van de ‘helemaal-anders-landbouw’ moeten beseffen dat ook die toekomstlandbouw nog altijd een economische sector zal moeten zijn. En vooral: dat we nu wel meteen de weg kunnen uitstippelen (liefst zelfs), maar dat die weg ook effectief opgaan, ook tijd zal vragen. En dat dus niet alles nu en meteen kan gerealiseerd worden.
Europa en de Wereldhandselsorganisatie kunnen ons verbieden om import- en exportbelemmeringen te organiseren. Maar ze kunnen ons niet verbieden met z’n allen te beslissen dat we onze boeren een goed inkomen en een goed leven gunnen. Met de keuze om onze landbouw af te stemmen op lokale afzetketens – korte én lange – is een goede prijs voor de landbouwproducten mogelijk.
Ook de handel en de verwerking doen er goed aan te kiezen voor lokale afzet. Dat is niet de gemakkelijkste weg, maar in een dichtbevolkt land als het onze, waar heel veel welvarende en goed opgeleide mensen wonen, houdt deze keuze onvermoede kansen in. Als we die keuze met z’n allen maken, kan geen macht ter wereld ons verhinderen die keuze in de praktijk te brengen.
Koen Dhoore is docent bedrijfseconomie in het gespecialiseerd vormingscentrum Landwijzer.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier