Serge Rooman
‘Hoe het gebruik van menselijk leed een syndicaal drukkingsmiddel werd’
‘Mensen zijn geen middelen en mogen dat in geen enkele omstandigheid worden, ook niet in gevangenissen. Hun leed mag nooit geïnstrumentaliseerd worden ten voordele van het eigenbelang’, schrijft gevangenisdirecteur Serge Rooman.
Menselijk leed wordt dagelijks als drukkingsmiddel en oorlogswapen gebruikt in de internationale politiek. Steden worden van oudsher belegerd, bevolkingen uitgehongerd … Dit drukkingsmiddel is ondertussen ook een “binnenlandse aangelegenheid” geworden, die de meeste waarnemers ontgaat.
Dat dit zo weinig gezien wordt, is niet te wijten aan een gebrek aan empathie maar eigen aan de “gesloten” omgeving waarin dit drama zich afspeelt: de Belgische gevangenissen. Sinds de uitvoering van de korte straffen in de lente van 2024 hebben de effecten van de overbevolking zich ernstig laten voelen. Het fenomeen van grondslapers werd quasi “standaard” in arresthuizen. Het menselijk leed stapelde zich daar ongegeneerd op en ironisch genoeg is er voor leed in het gevangeniswezen nooit “plaatsgebrek”.
Het is niet overtrokken om over een humanitaire crisis te spreken. Toch is de uitvoering van de korte gevangenisstraffen geen onbezonnen beslissing geweest. Het vergde politieke moed om te kiezen tussen twee pijnlijke scenario’s.
In het eerste scenario voert men de korte gevangenisstraffen uit en beëindigt men kordaat de straffeloosheid op dat vlak. Deze straffen uitvoeren dient meerdere maatschappelijke belangen. Zo zullen magistraten eindelijk vaststellen dat korte straffen tot een effectief gevangenisverblijf leiden. Hun rechtspraak krijgt terug gevolg. Ook de modale burger is hier terecht gevoelig voor. Voor de politonele diensten op het terrein is het een morele opkikker. Hun werk heeft terug effect. Gevatte daders deden immers gewoon verder omdat er geen voelbare reactie was.
Een strafrecht zonder gevolgen, is nu eenmaal een lege doos. Het grote probleem bij de uitvoering van de korte straffen was evenwel de ontbrekende capaciteit en de tijdelijke overbevolking met alle miserie die erbij hoort. Er waren immers niet voldoende detentiehuizen om die straffen uit te voeren. Lokale politieke actoren die het protest tegen de detentiehuizen organiseerden mogen hier diep in eigen boezem kijken.
In het tweede scenario voert men de korte straffen niet uit en wacht men tot er voldoende capaciteit is om de verwachte verhoging van het aantal gedetineerden op te vangen. Op deze manier vermijdt men de inhumane situaties die de overbevolking onvermijdelijk tot gevolg heeft. Het structurele fenomeen van de grondslapers is het meest zichtbare dieptepunt. De meer onzichtbare schade van detentietrajecten die eindeloos vertraging oplopen door de overbevolking, is niet te onderschatten. De loodzware prijs van dit tweede scenario is vooral maatschappelijk: het schrijnende verlies van vertrouwen in het gerechtelijke apparaat omwille van de zichtbare straffeloosheid. Burgers haken af en schreeuwen in wanhoop voor een harde aanpak.
Het kwam dus neer op kiezen tussen straffeloosheid of tijdelijke overbevolking. Deze overbevolking en al haar ongemakken is altijd een niet gewenst neveneffect geweest; justitiële “collateral damage”. Deze schade werd quasi onmiddellijk met alle mogelijke wettelijke maatregelen bestreden waarbij het verlengde penitentiaire verlof en de terugkeer van buitenlandse gedetineerden de twee speerpunten zijn. De laatste maatregel moet overigens zijn volle kracht nog krijgen. Het aantal grondslapers zakte gestaag maar is nog niet volledig verdwenen.
Te midden van deze humanitaire crisis kwam het menselijke leed als syndicaal drukkingsmiddel prominent in beeld als de Minister de opvorderbaarheid van het penitentiair personeel vanaf het eerste uur op de agenda van het sociaal overleg plaatste.
Donderdag 28 maart was de beruchte dag. De syndicale organisaties verlieten op dat ogenblik prompt het hoger overlegcomité en riepen à la minute een staking uit. De chaos en onzekerheid in de gevangenissen was compleet. Wie achterbleef mocht de ravage alweer oplossen. De opvorderbaarheid van het personeel tot het niveau van een minimale dienstverlening werd door de organisaties gepercipieerd als een uitholling van het stakingsrecht.
Het feit dat er in België verschillende sectoren zijn waar een regeling van kracht is over minimale dienstverlening, overtuigde de syndicale organisaties niet. De talloze kritische rapporten van het CPT, van de CTRG, van het rode kruis over de onmenselijke situaties in gevangenissen tijdens stakingen en de rist aan mensenrechtenschendingen die er het gevolg van zijn, overtuigden de organisaties ook niet.
Integendeel. Men koos er bewust voor om middenin de humanitaire crisis, een tot dan nooit gebruikte methode vanaf de eerste actiedag in te zetten: de staking van onbepaalde duur. Al de mistoestanden die de voorbije jaren tijdens stakingen van 24 of 48 uur uitvoerig gedocumenteerd werden, werden nu herhaald voor onbepaalde tijd. De provinciegouverneurs hebben in het kader van noodplanning alles op alles gezet om in geen tijd een opvorderingsysteem van penitentiair personeel operationeel te maken. Deze opvorderingen hebben de gevangenissen de mogelijkheid gegeven om voor onbepaalde tijd in ieder geval een minimale dienstverlening te kunnen voorzien.
Ondanks al deze maatregelen stelden we vast dat ook dit systeem niet waterdicht was. Opgevorderden kwamen niet altijd opdagen …
In de periode dat het penitentiair personeel werd opgevorderd werd het sociaal overleg vervolgens gedomineerd door de toepassing artikel 17 van de penitentiaire wet. De wetgever voorzag met dit artikel het absolute minimum dat altijd in alle omstandigheden moet gegarandeerd blijven; eigenlijk de levensverzekering van wie gedetineerd is tijdens een staking. De syndicale organisaties haalden aan dat er gevangenissen waren waar men meer diensten had verleend dan dit minimum. De absolute ondergrens werd geïnterpreteerd als een bovengrens en werd expliciet geproblematiseerd. De modelplannen die per gevangenis het minimum aantal werkposten bepalen, moesten naar beneden toe herzien worden, want door de huidige bezetting zou een staking zijn “effect” missen.
In de praktijk hadden enkele directeurs op de zeldzame ogenblikken dat het kon, bedlinnen laten vervangen of tabak en dranken laten bedelen. Samengevat: de levensomstandigheden van gedetineerden worden expliciet het drukkingsmiddel dat het “effect” van een staking moet bepalen.
Na ongeveer een maand beëindigden de syndicale organisaties in de eerste week van mei de staking van onbepaalde duur. Ze schakelden echter onmiddellijk over op 24 en 48 uur stakingen waarbij de minimale dienstverlening niet meer van toepassing is. Deze wijziging in stakingsstrategie ontwijkt de regelgeving over de minimale dienstverlening. De eerste 48u is er immers wettelijk geen absolute benedengrens voorzien waardoor het menselijk leed opnieuw zijn rol als drukkingsmiddel kan spelen in het lopende sociaal conflict.
Men kan volgens mij in geen enkel conflict, ook niet in een sociaal conflict, het leed van een groep mensen gaan gebruiken als drukkingsmiddel. Dit geldt des te meer als deze groep weinig verweermiddelen heeft. Laten we bij dit alles vooral niet vergeten dat de penitentiaire regelgeving disciplinaire sancties voorziet voor het “aanzetten tot collectieve acties”. Een gedetineerde denkt best twee keer na voordat hij actie gaat ondernemen omdat de situatie gewoon ondraaglijk is. Een gewone “sit in” na een wandelmoment blijft zelden zonder disciplinaire gevolgen.
Mensen zijn geen middelen en mogen dat in geen enkele omstandigheid worden, ook niet in gevangenissen. Hun leed mag nooit geïnstrumentaliseerd worden ten voordele van het eigenbelang; in dit geval het syndicale groepsbelang. In dat opzicht moet niet alleen ons gevangenisbeleid gehumaniseerd worden maar evenzeer en even dringend het sociaal overleg dat er gevoerd wordt.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier