Inspraak voor de burger? Onze reporter trekt met lachgas naar het Vlaams Parlement

Onze reporter wil in het Vlaams Parlement zijn grondwettelijke recht uitoefenen en dient een verzoekschrift in. © Saskia Vanderstichele
Stijn Tormans

Help een Knack-journalist aan 15.000 handtekeningen en spreekrecht in het parlement op Knack.be/parlement

Maanden geleden, ergens in een tram in Vlaanderen. Waar weet ik niet meer, want zoals gewoonlijk waren de ramen beplakt met reclame. Mijn schedel tolde omdat ik naar buiten probeerde te turen, en ook om zo veel dedain tegenover deze zachtaardige tramgebruiker.

Hoe ik die keer weer uit de tram gesukkeld ben, weet ik niet meer. Wel dat ik minister van Mobiliteit Lydia Peeters ‘s avonds op tv hoorde praten over de kwaliteit ‘van onze bussen en trams’, zonder in een lachkramp te schieten. Nooit vraagt zo’n journalist dan eens: ‘Mevrouw Peeters, waarom gebruikt u die geweldige trams dan niet zélf?’

Misschien kwam het door de Dafalgan, maar op dat moment begon ik te ijlen. Ik dagdroomde dat ik het woord voerde in het parlement. Mét een bord en de borst vooruit, om haar diets te maken dat een tram er anders uitziet dan haar dienstwagen van 2365 euro per maand.

Zo onnozel was die dagdroom niet. Elke burger in dit land heeft het recht om een verzoekschrift in te dienen ‘om onvoorziene gevolgen van het beleid aan te kaarten in het parlement’.

Het verzoekschrift is geen hippe uitvinding uit de tijd van de burgerparticipatie, had professor politicologie Dave Sinardet me verteld. Het is zo oud als de straat. Of, juister, als de staat: de oervaders van België schreven het in 1831 in de Grondwet. ‘Ze zagen het een beetje als compensatie voor het cijnskiesrecht’, vertelde de professor. ‘Het was een vrijheidsrecht dat elke burger toegang moest geven tot de overheid. In 1831 konden maar 46.000 Belgen stemmen, maar de overige 99 procent mocht wel een brief naar het parlement sturen.’

Of veel proletariërs dat toen ook gedaan hebben, betwijfelde Sinardet. ‘Wellicht wisten ze niet eens dat ze dat recht hadden. Maar toch werd het verzoekschrift in de negentiende eeuw veel meer gebruikt dan vandaag, onder meer om algemeen stemrecht te eisen. Het werd ook meer au sérieux genomen.’

Na de Tweede Wereldoorlog raakte het in de vergetelheid, tot het in de jaren negentig weer in zwang kwam. De tijden waren er ook naar. Op 24 november 1991 gingen duizenden vuisten van Vlaams Blokkers de hoogte in. Vijf jaar na die Zwarte Zondag sjokten honderdduizenden mensen met witte vlaggen door de straten van Brussel. Iedereen had de mond vol over de kloof tussen de burger en de politiek, en hoe die gedicht moest worden. Zeker op Vlaams niveau. ‘Steve Stevaert pleitte zelfs voor volksdecreten’, zei Sinardet. ‘Als iemand 5000 handtekeningen inzamelde, zou het parlement verplicht worden de door burgers geschreven wettekst te bespreken.’

Die volksdecreten kwamen er niet. Maar vanaf 1998 mocht iedereen met 15.000 handtekeningen in zijn rugzak het wel komen uitleggen in de plenaire vergadering van het parlement. Ook iemand die alleen een verzoekschrift bij zich had, werd gehoord in een commissie. ‘De eerste die gebruik maakte van dat recht was Jef Van den Brande’, vertelde Sinardet me. ‘Hij vond dat de VRT op 11 juli in haar nieuwsuitzendingen sterker moet benadrukken dat het de Vlaamse feestdag is.’

Na Jef volgden nog burgers met een verzoek. Een van hen wilde de parlementsleden zelfs toespreken in de taal van Molière. ‘Iemand die Frans sprak in het Vlaams Parlement: daar konden heel wat parlementsleden niet mee lachen. Ze hebben er alles aan gedaan om hem dat te beletten, maar hij had de wetgeving aan zijn kant.’

Na de eeuwwisseling vond het parlement dat het welletjes geweest was met de fratsen van sommige burgers. Ze gingen te ver met hun verzoekschriften. De regels werden verstrengd: wie geen zak handtekeningen bij zich had, zou voortaan niet meer gehoord worden. Een verzoekschrift kan wel nog behandeld worden, maar het parlement kan er ook gewoon ‘akte van nemen’.

Buiten de deur gezet. ‘Het verzoekschrift is een sof. Dit voedt de antipolitiek alleen maar.’
Buiten de deur gezet. ‘Het verzoekschrift is een sof. Dit voedt de antipolitiek alleen maar.’ © Saskia Vanderstichele

***

Genoeg geschiedenis, aan de slag nu. Op de website van het Vlaams Parlement lees ik een paar tips over hoe ik een verzoekschrift moet schrijven: het moet ernstig bedoeld zijn, een echt verzoek bevatten en gaan over de belangen van de Vlaamse Gemeenschap. Daarnaast mag er geen beledigend taalgebruik in staan.

Tijd om een hulplijn in te schakelen: Peter Verhaeghe, een oud-strijder van het verzet tegen de Lange Wapper in Antwerpen en een ervaringsdeskundige van verzoekschriften. Zijn devies: wees voorbereid, want het parlement zal alles doen om je verzoekschrift te maskeren.

Via de wet openbaarheid van bestuur vraag ik aan De Lijn of ze me alle documenten kan bezorgen over hoe die reclame ooit op de ramen van trams en bussen is beland. Drie weken later heb ik nog altijd niets ontvangen. ‘Ze hebben de wettelijke termijn overschreden’, zegt Verhaeghe. ‘Dien een klacht in bij de beroepsinstantie van de Vlaamse overheid.’ Die geeft me een paar weken later gelijk. Met voelbare tegenzin stuurt De Lijn me een hoop documenten. Ik lees ze met verbijstering. Lang verhaal kort: De Lijn wilde tien jaar geleden extra geld binnenrijven en begon de ramen al te beplakken toen dat nog verboden was. Omdat ze daarvoor boetes kreeg, werd de toenmalige minister van Mobiliteit Hilde Crevits (CD&V) verzocht om het wettelijk mogelijk te maken. Ze capituleerde zonder problemen. Materiaal genoeg voor een prangend verzoekschrift aan de eerste burger van Vlaanderen en haar acolieten.

Geachte mevrouw Liesbeth Homans, beste parlementsleden,

Ik heb een verzoek: ik zou graag naar buiten willen kijken in een tram of een bus. Zou u daarom kunnen verbieden dat De Lijn nog langer reclame op de ruiten plakt?

Het is nu tien jaar geleden dat uw voorgangers die reclame op de ramen weer toelieten. Voortaan hoefden ramen van trams en bussen geen ‘uitstekend uitzicht meer te bieden aan de reizigers’. Zoals nochtans in artikel 38 van een besluit van de Vlaamse regering van 14 mei 2004 gestipuleerd stond.

Tien jaar later zijn er alleen verliezers, behalve de aandeelhouders van Dafalgan en mijn apotheek. Voor de poen hoeft u het ook niet te doen: uit het jaarverslag van De Lijn blijkt dat de inkomsten van Lijn.com, het reclamevehikel van De Lijn, eerder bescheiden zijn. Hoeveel de reclame op de ramen precies oplevert, staat nergens in het jaarverslag. Ik zou nochtans graag weten hoeveel mijn hoofdpijn waard is voor u. Elke keer als ik weer eens in zo’n reclametram gezeten heb, moet ik naar een pijnstiller grijpen, en ik ben niet de enige. Er is onderzoek naar gedaan in Groot-Brittannië: bijna de helft van de reizigers daar klaagt over hoofdpijn of draaierigheid. De Britten zijn een verwarder volk dan de Vlamingen, dat is waar. Maar tot nader order hebben ze ook twee gaten in hun neus: zo verschillend zijn ze ook weer niet.

Het valt me ook op dat vooral de Vlaamse overheid, de VRT en De Lijn adverteren op de ramen. Met andere woorden: u investeert dus met geld van de belastingbetaler in reclame om ons, openbaarvervoergebruikers, het zicht te benemen en hoofdpijn te bezorgen.

Mevrouw Homans, beste parlementsleden, ik neem aan dat jullie pesten streng veroordelen. Mag ik dan ook dringend verzoeken om jullie eigen pestgedrag te staken? O ja, nog iets: ik zou mijn verzoekschrift graag komen toelichten in het Vlaams Parlement.

Met vriendelijke groet,

Stijn Tormans

© Willy Henderikx

Nadat ik mijn brief gepost heb, vraag ik aan Verhaeghe hoe groot de kans is dat ik straks mag speechen in het parlement. ‘Nul komma nul’, antwoordt hij droog.

Een paar weken later zit er een brief van Liesbeth Homans in mijn bus. Mijn verzoekschrift zal behandeld worden in de commissie Mobiliteit en Openbare werken, schrijft ze.

Eindelijk erkenning, denk ik, maar Verhaeghe tempert mijn enthousiasme. ‘Je moet eens kijken wat ze op hun site schrijven: Verzoekschrift 12: Vraag over het afschaffen van reclame op de ramen van bussen en trams van De Lijn. Zo hebben ze het zelf samengevat, want ze gaan ervan uit dat jij niet zo taalvaardig bent. Maar die titel is dus voorlopig het enige wat ze op hun website zetten over jouw verzoekschrift. Stel dat ze straks alleen ‘akte nemen’ van je verzoek: dan zal niemand, buiten de parlementsleden van de commissie, ooit weten wat jij juist gevraagd hebt. Misschien wilde jij net méér reclame op de ramen.’

***

Een dag voor mijn D-day in het parlement. Ik mail een paar parlementsleden extra informatie die niet in mijn verzoek stond: munitie die ze straks mogen gebruiken, zodat er een spetterend debat kan losbarsten in het hart van onze democratie.

Zo vertel ik aan een parlementslid met een Vlaams hart dat ik ooit in een tram zat die ingekleed was door een Amerikaanse multinational. Die stomme yankees beletten ons naar ons dierbare Vlaanderen te kijken, stook ik hem op. ‘Geloof me, daar kun jij punten mee scoren in de krant.’ Ook voor budgetbewuste parlementsleden heb ik een primeur in petto: die ramenreclame levert helemaal niets op, mail ik iemand. Dat is trouwens geen leugen, weet ik via een plichtsgetrouwe bron bij De Lijn: het is een dure zaak om ze telkens weer te verwijderen en de trams te herstellen.

Vreemd genoeg is er maar één parlementslid dat antwoordt: ‘Heb je dit naar alle collega’s gemaild?’ vraagt Sofie Mertens van CD&V.

Een dag later klop ik, in mijn chicste kleren en vol verwachting, op de poorten van het Vlaams Parlement.

© Willy Henderikx

‘Het is voor verzoekschrift nummer 12’, zeg ik tegen de conciërge.

‘U kunt achteraan plaatsnemen’, zegt hij. Het is wel verboden om iets te zeggen.’

Een voor een sloffen de parlementsleden de commissie Mobiliteit en Openbare Werken binnen. Niemand gunt mij, eenzame gemuilkorfde man op de laatste rij, een blik.

Helemaal vooraan opent Bart Claes van Vlaams Belang de vergadering. ‘Collega’s, welkom op de commissie’, zegt hij. ‘Iemand heeft een verzoekschrift ingediend over het afschaffen van reclame op de bussen en trams van De Lijn. Heeft iedereen dat gelezen? Ja? Hoe oordelen wij daarover?’

Stilte. ‘Ik stel voor om er akte van te nemen’, zegt Rita Moors van de N-VA.

‘Kan de rest van de commissie zich aansluiten bij het voorstel van collega Moors?’ vraagt Claes.

Hij kijkt spiedend rond, ook naar de gemuilkorfde burger op de laatste rij. ‘Komaan, protesteer godverdomme!’ roep ik in gedachten. ‘Vertegenwoordig mij, daarvoor worden jullie betaald.’

Ze geven geen sjoege.

‘Oké, dan zullen we het daarbij houden’, zegt Claes. ‘Dit punt is afgehandeld.’

Na welgeteld zevenenveertig seconden ligt mijn verzoekschrift al in de prullenmand. Net op dat moment neemt Lydia Peeters plaats naast Claes. Ze begint over het verbod op het gebruik van lachgas. Duidelijk een urgenter wereldprobleem. Iedereen zit mails te beantwoorden of is naar andere werelden aan het surfen. Ik stap op uit dit treurspel.

***

Een paar dagen later. Post van Bart Claes! Hij meldt me ‘dat het parlement niet wenst in te gaan op mijn verzoekschrift en zich beperkt tot de kennismaking ervan’. In de bijlage zitten de antwoorden op een parlementaire vraag die Stijn Bex van Groen een paar jaar geleden heeft gesteld over het onderwerp. Ik krijg een hoop cijfers die ik niet gevraagd had, maar geen antwoord op mijn verzoek om het pestgedrag te stoppen. Niemand in Vlaanderen kan ook zeggen hoeveel die ramenreclame opbrengt.

Verontwaardigd begin ik aan een brief aan mijn nieuwe penvriend Bart Claes. ‘Bespaar u de moeite’, zegt Verhaeghe. ‘Je had maar één kans. Hierop wordt niet meer gereageerd.’

‘Partijen zijn banger voor burgers dan voor de oppositie. Ze weten wat die andere partijen gaan zeggen, maar de burger is een ongeleid projectiel.’
‘Partijen zijn banger voor burgers dan voor de oppositie. Ze weten wat die andere partijen gaan zeggen, maar de burger is een ongeleid projectiel.’ © Saskia Vanderstichele

Ook Dave Sinardet geeft me weinig hoop. ‘Kan ik dan echt niets meer doen, professor?’

‘Toch wel’, zegt hij. ‘Mensen rond u verzamelen die dit een belangrijk thema vinden. Om gehoord te worden, moet u minstens 15.000 handtekeningen inzamelen. Dat petitierecht bestaat ook op federaal niveau. Maar dan moet u er 25.000 handtekeningen inzamelen: 14.500 uit Vlaanderen, 8000 uit Wallonië en 2500 uit Brussel. De enigen die daar deze regeerperiode succesvol gebruik van hebben gemaakt, zijn de PVDA, die een petitie over pensioenen heeft gelanceerd, en de vakbonden, die er een hielden over de loonnorm. Dat zijn nu uitgerekend twee instanties die al toegang hebben tot de politieke besluitvorming.’

‘15.000 handtekeningen inzamelen is veel voor een man alleen’, zeg ik. ‘Sneu dat de regels in 2001 zo verstrengd zijn.’

‘Ik begrijp dat wel’, zegt Sinardet. ‘Een parlement kan niet voortdurend bezig zijn met de soms onbenullige bekommernissen van burgers, die geen maatschappelijke relevantie hebben.’

‘Maar mijn probleem is niet onbenullig, professor.’

‘Klopt. Als openbaarvervoergebruiker vind ik die reclame ook buitengewoon tergend. Maar parlementsleden of opiniemakers nemen zelden de bus of de tram, wat de politieke desinteresse kan verklaren. Dat is het grote verschil met de trein: daarop zie je vaker politici en mensen uit de middenklasse die tweeten. Niet toevallig halen de problemen bij de NMBS veel sneller de politieke agenda.’

Peter Verhaeghe denkt dat mijn verzoekschrift vooral andere plannen doorkruist. ‘Elke partij heeft haar agenda’, vertelt hij. ‘Zij maken uit waarover ze het willen hebben en waarover niet. Wellicht hebben ze zich afgevraagd of ze met uw verzoek konden scoren. Niet dus, dus negeren ze het. Partijen zijn ook minder bang voor de oppositie dan voor de burgers die ze vertegenwoordigen. Ze weten wat die andere partijen zullen zeggen, maar burgers met een verzoek zijn ongeleide projectielen.’

Zoals het verzoekschrift nu werkt, zegt Verhaeghe, is het een sof. ‘Dit voedt alleen maar de antipolitiek. Wees dan consequent, schaf het af en zeg tegen de burgers dat ze hun mond moeten houden. Ofwel maak je er een echt forum van waar burgers politici op de hoogte kunnen houden van wat hen bezighoudt. Maar pak het dan wel goed aan: publiceer minstens elke vraag van de burger, en geef dan ook het antwoord van het parlement. Zodat iedereen kan oordelen of de burgers een echt antwoord hebben gekregen op hun vragen. Dan kan ook de pers er iets mee doen.’

***

Dit artikel eindigt zoals het begon: in een tram mét stekende hoofdpijn. Terwijl ik weer eens weggemoffeld zit achter reclame voor onze geweldige Vlaamse overheid haal ik de brief van Claes nog eens uit mijn binnenzak: ‘Deze folie zorgt voor maximale doorzichtigheid en zeer geringe hinder.’ Het staat er dus écht, ik heb het niet gefabuleerd. Gevoel voor humor is een goede zaak, maar ik kan er al lang niet meer om lachen.

En toch. Er is al genoeg antipolitiek op deze planeet. Daarom heeft Peter Verhaeghe een plan om de wereld een beetje te verbeteren: op woensdag 12 april gaat hij een verzoekschrift indienen om de privacy van verzoekers ‘echt’ te garanderen. ‘Ik zal voorstellen om verzoekschriften voortaan te anonimiseren voor parlementsleden ze te zien krijgen. Dat dat nu niet gebeurt, is niet koosjer. Bovendien gebruiken ze dat ook als argument om verzoekschriften niet te publiceren op hun website, want “we moeten rekening houden met de privacy van de burger”. Maar als alle persoonsgegevens al voor de behandeling geschrapt worden, staat niets de publicatie van verzoekschriften nog in de weg. Dan kan iedereen de stem van de burgers lezen voor het parlementaire debat begint. Geen geheimdoenerij meer.’

En als ze weigeren?

‘Ook onze volksvertegenwoordigers moeten de Europese privacywetgeving ernstig nemen. Ze zitten dus strop. Het wordt boeiend: kiest het Vlaams Parlement voor privacy van en transparantie voor burgers, of voor het afschermen van de huidige debatcultuur?’

Hoe deze spannende queeste afloopt, leest u op Knack.be. In afwachting slenter ik voor de zoveelste keer naar mijn apotheek. ‘De strafste Dafalgan’, zeg ik.

‘Was het weer zo erg in de tram?’ vraagt ze bezorgd.

‘En in het parlement’, antwoord ik. ‘Verkoopt u ook lachgas?’

Ps. Toen Galileo Galilei in 1609 beweerde dat de aarde rond de zon draaide, werden hoon en spot zijn deel. Maar hij volhardde. Als hij vandaag in Vlaanderen zou wonen, zou hij 15.000 handtekeningen nodig hebben om gehoord te worden in het Vlaams Parlement. Maar hij zou weer volharden. Zodat niemand kon zeggen dat hij niet alles had geprobeerd. Ook wij zetten door. Help een Knack-journalist aan 15.000 handtekeningen en spreekrecht in het parlement op Knack.be/parlement

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content