Jan Mertens

‘In de woningbouw is een veel radicalere vorm van circulair denken nodig’

Jan Mertens Medewerker Federale Raad voor Duurzame Ontwikkeling en voorzitter van de Denktank Oikos

De sociale en ecologische woonuitdaging voor de volgende jaren is erg groot. Wonen ontsnapt net zo min als andere levensdomeinen aan de noodzaak om te werken aan een welvaart binnen planetaire grenzen. Het wordt tijd dat we een ‘denken van het genoeg’ integreren in onze visies en plannen.

Onlangs publiceerde Leuven een woonstudie. Hoe kan de stad de volgende jaren betaalbaar en kwaliteitsvol wonen garanderen, met name ook voor de kwetsbare groepen? De studie is bijzonder interessant, maar maakt de omvang van de uitdaging ook in alle scherpte duidelijk. Tegen 2040 moeten er zo’n 8000 woningen bij komen. Tegen 2030 wil de stad tegelijk ook nog eens versneld klimaatneutraal zijn. Is dat allemaal wel haalbaar?

Wie die woonstudie goed leest, ziet de dilemma’s en ook de aanzetten tot systemische oplossingen. Maar of het allemaal zal lukken, zal afhangen van fundamentele keuzes, en die staan niet los van het debat over hoe we onze welvaart duurzaam en rechtvaardig kunnen organiseren binnen de planetaire grenzen.

Velen denken dat ze rustig tientallen jaren vooruit kunnen plannen vanuit de concepten van het verleden, alsof de ecologische crisis niet bestaat. Onze beleidsmodellen houden bijvoorbeeld nog veel te weinig rekening met de risico’s van de klimaatverandering. De maatschappelijke kosten, onder meer voor de voedselvoorziening en de infrastructuur, worden steeds groter.

Velen denken dat ze rustig tientallen jaren vooruit kunnen plannen vanuit de concepten van het verleden, alsof de ecologische crisis niet bestaat

Grenzen

Kiezen voor een transitie die drastisch minder emissies veroorzaakt, minder grondstoffen verbruikt en tegelijk een robuuste natuur versterkt, is gewoon een kwestie van gezond verstand. Voor wonen is dat niet anders. Denken dat het gewoon een technologische kwestie is, dat je geen vragen mag stellen bij de inhoud van het nagestreefde welvaartsmodel en zeggen dat je nu eenmaal een ‘prijs’ moet betalen voor de vooruitgang, zal ons niet helpen, integendeel. Die weg van de ‘groene groei’ zal ons niet op onze bestemming brengen.

Je zou het vraagstuk van de 8000 woningen kunnen herleiden tot louter een ruimtelijke kwestie. Niet dat de studie dat doet of dat dat de invalshoek is van de stad, maar laten we even als denkoefening op dat spoor verder gaan. Dan is de enige vraag: waar gaan we bouwen, welke andere ruimtevragen moeten daarvoor wijken en hoeveel open en groene ruimte offeren we daarvoor op? Je ziet meteen dat je dan letterlijk en figuurlijk op de grenzen stuit.

Als je gewoon begint te bouwen, offer je al je groene draagkracht op die je zo hard nodig zult hebben om het veranderende klimaat aan te kunnen. Als je niets doet, aanvaard je de groeiende ongelijkheid en maak je van de stad een exclusief getto van rijke mensen.

Als je benadering verder vooral technisch is (hoe kunnen we de nieuwe woningen duurzaam maken), zonder vragen te stellen bij het al bestaande woningpark, bij de norm van wat we als een kwaliteitsvolle woning beschouwen, bij de opvatting dat wonen stilaan voor velen enkel nog een vorm van beleggen is, bij de consumptieve manier van omgaan met materialen, … dan weet je eigenlijk al dat je onherroepelijk vast zult lopen. Het zal dan omschreven worden als een ‘trade-off’, die in de feiten de ecologische grenzen nog verder wil oprekken, wat zich zal uiten in nog meer onrechtvaardigheid, vooral dan voor de meest kwetsbaren.

Het moet mogelijk zijn om een veel groter deel van de vraag op te vangen zonder nieuwe woningen te hoeven bouwen of nieuwe grond in te nemen.

Ander perspectief

Er is een ander perspectief nodig. Bij wijze van alternatieve denkoefening zouden we ons niet de vraag stellen hoeveel woningen er al staan in Leuven en hoeveel er nog moeten bij komen, maar wel hoeveel potentiële woonoppervlakte (in gebouwen) er nu al is en hoe die verdeeld is over hoeveel mensen. In die oefening zal blijken dat het minstens theoretisch mogelijk moet zijn om een veel groter deel van de vraag op te vangen zonder nieuwe woningen te hoeven bouwen of nieuwe grond in te nemen.

Een cruciale sleutel in zo’n benadering is wel dat we niet enkel aanbodgericht moeten denken, maar ook vraaggericht. Onze verlangens zijn in een begrensde wereld immers nooit neutraal. Wat beschouwen we als een verdedigbare norm van waardig wonen, een norm die uitbreidbaar is naar iedereen en die zich laat realiseren binnen de planetaire grenzen? En dat wil zeggen dat we het moeten hebben over wat we sufficiëntie noemen, een wonen van het genoeg.

Enkel denken in termen van efficiëntie of enkel inzetten op technologische oplossingen zal niet volstaan. De voorbije tientallen jaren is – en dan vooral in de rijkste landen – de gemiddelde vloeroppervlakte van een woning toegenomen. Dat heeft er mee toe geleid dat de efficiëntiewinst op het vlak van energietechnieken in belangrijke mate werd opgegeten door toegenomen volume (een zogenaamd ‘reboundeffect’). Daardoor waren er heel wat grondstoffen nodig, die zelf ook nog eens telkens een grote rugzak aan (‘embodied’) emissies met zich meedragen.

De cijfers over Vlaanderen wijzen op hetzelfde fenomeen. (De Vlaamse doelstelling is dat de materialenvoetafdruk ten opzichte van 2015 in 2030 moet verminderd zijn met 30 procent en in 2050 met 75 procent. We zitten nu alleszins nog niet op schema.) Denken dat je gewoon kunt blijven groeien in die richting is dus geen optie. Het is nodig de logica om te draaien. Hoe kunnen we binnen de strikte planetaire grenzen, bijvoorbeeld via de afgesproken klimaat- en biodiversiteitsdoelstellingen, welvaart organiseren? Je moet niet alleen grondstoffen efficiënter gebruiken (en terwijl blijven groeien).

Grondstoffenhonger

Bij de huidige voorspellingen zal onze grondstoffenhonger nog exponentieel blijven toenemen, zeker ook als we de ecologische transitie enkel als een technologisch efficiëntieprobleem beschouwen. Die groei zelf is het probleem, we moeten naar een model waarin we in absolute termen minder grondstoffen gaan gebruiken en waarin de emissies veel sneller dalen dan nu het geval is. Naast efficiëntie is er dus ook behoefte aan sufficiëntie. Gelukkig zijn er ondertussen ook in ons land al organisaties en ontwerpers die aan de slag gaan met het sufficiëntiedenken.

Om onze ecologische gulzigheid te temmen, is er een veel radicalere vorm van circulair denken nodig dan we nu gewoon zijn.

In de recente studies die weergeven waar we staan met de circulaire economie (IRP, EEA) lees je heel duidelijk dat we structureel werk moeten maken van sufficiëntie, van een ander paradigma dus, om te komen tot een economie van het genoeg. Het is daarbij nodig voldoende holistisch te denken. Je niet enkel richten op een concreet gebouw, maar op een heel voorzieningssysteem, zoals het International Resource Panel bepleit, in dit geval dat van de gebouwde omgeving. Alleen zo zie je veel beter hoe de ‘winst’ aan de ene kant tegelijk aan de andere kant van hetzelfde systeem voor nieuwe problemen zorgt. Om onze ecologische gulzigheid te temmen, is er een veel radicalere vorm van circulair denken nodig dan we nu gewoon zijn. Vlaanderen noemt zichzelf kampioen van de circulaire economie, maar zit ideologisch nog helemaal in een paradigma waarin circulaire economie enkel een instrument is voor meer competitiviteit en groei, en dat is niet goed genoeg.

Optoppen

Wat zou dit alles kunnen betekenen? Bekijk structureel eerst of je de vraag kunt oplossen binnen wat er al is, zonder iets nieuws te bouwen. Ga dus onder meer – naast het renoveren van oude gebouwen – zoeken naar vernieuwende formules om niet gebruikte woonruimte wel te gebruiken. Via goede ontzorging kun je mogelijk heel wat oudere mensen die nog alleen in een te groot huis wonen overtuigen om elders te gaan wonen. Via slimme formules van gemeenschappelijkheid kun je ervoor zorgen dat mensen minder eigen woonruimte nodig hebben door het delen van gemeenschappelijke ruimtes en voorzieningen. Door het stimuleren van ‘optoppen’, het slim bijbouwen van een verdieping boven op een bestaande woning, wordt het misschien ineens mogelijk om verschillende generaties in één woning te krijgen, waardoor er een andere vrij komt. Door het herorganiseren van kantoorruimte kan mogelijk veel oppervlakte vrijkomen die kan ingezet worden voor nieuwe wooneenheden.

Doorgedreven circulariteit, gericht op een absolute (niet enkel relatieve) vermindering van het grondstoffengebruik moet het nieuwe normaal worden. Dat houdt niet enkel in dat we meer materialen opnieuw moeten gebruiken. Het moet ook een kwestie zijn van ‘sufficiëntie by design’. Ontwerp je materialen als waren het Legoblokken die je helemaal opnieuw kunt gebruiken. Maak gebouwen zo dat ze gemakkelijk aanpasbaar zijn aan wisselende levensfases. Maak je gebouw zo dat bewoners gestimuleerd worden tot sufficiëntie, bijvoorbeeld in vernieuwende ontwerpen van gestapelde gezinswoningen die ontworpen zijn voor gemeenschappelijkheid en die het mogelijk maken dat de afzonderlijke eenheden gemakkelijk aanpasbaar zijn of dat mensen binnen zo’n groter gebouw gemakkelijk kunnen verhuizen naar een plek die optimaal bij hun levensfase past. En integreer het principe van veerkracht ten opzichte van de komende klimaatrisico’s in je ontwerp.

Maak gebouwen zo dat ze gemakkelijk aanpasbaar zijn aan wisselende levensfases.

Om dat alles te ondersteunen heb je aangepaste regels en instrumenten nodig, bijvoorbeeld voor vergunningen of bestekken. Maar het is ook nodig vragen te stellen bij de dominantie van het eigendomsverhaal. Een woning in eigendom hebben zet niet altijd aan tot vroegtijdig verhuizen naar een andere plek of naar het kleiner maken van de eigen woning. Maar om het gevoel van veiligheid dat nu bij eigendom hoort te ondervangen, is het ook nodig andere concepten zoals wooncoöperaties te versterken. Het zou eveneens goed zijn als de vastgoedsector meer flexibele opties zou kunnen aanbieden aan mensen, waarvan de omvang zich kan aanpassen aan de levensfase.

Recht op wonen

Ten gronde wil dit alles zeggen dat we moeten nadenken over wat ‘genoeg’ is en wat ‘luxe’, anders komen we er nooit. In het neoliberale denken, waarin alle verlangens ‘neutraal’ zijn, is zo’n vraag een taboe. Maar vanuit een streven naar een rechtvaardige duurzame welvaart die intergenerationeel vol te houden valt, is dat toch een cruciale vraag. De ecologische gulzigheid die hoort bij luxueuze woondromen die in alle opzichten te ‘groot’ zijn, bedreigt door het versnellen van de ecologische crisis de grondrechten (waaronder het recht op wonen) van anderen en is fundamenteel onrechtvaardig tegenover de kwetsbare en arme groepen van onze bevolking, hier en elders, nu en later. Een sufficiëntiestrategie kan een van de beste mogelijkheden worden om ecologische en sociale doelen samen te realiseren.

De vragen die Leuven moet beantwoorden zijn niet anders dan in andere steden of gemeenten. Als de antwoorden enkel steunen op voorthollen met de kaders van het verleden, zal dat enkel de toekomst verkorten. Een omgroei die leert denken vanuit een wonen van het genoeg biedt veel betere perspectieven. Dat is misschien een idee voor het nieuwe stadsbestuur: organiseer een wedstrijd waarin je onderzoekers en ontwerpers uitdaagt om aan het werk te gaan met het concept van het wonen van het genoeg.

Partner Content