Peter Casteels
‘In de positie van Van Quickenborne zou ik alleen nog maar aan ontslag kunnen denken’
Knack-redacteur Peter Casteels gooit elke week een blokje hout op het vuur.
‘Nee, dat ga ik nooit doen’, vertelde Vincent Van Quickenborne vorige week in Het Laatste Nieuws. ‘Dan plooi ik voor die drugsmaffia. Geen vezel in mijn lijf denkt eraan voor zo’n laffe dreiging ontslag te nemen.’ Het was een voorspelbare slotvraag in een interview met een justitieminister die wekenlang opgesloten had gezeten in een safehouse – ‘doen de risico’s voor u en uw gezin u soms niet denken aan opstappen?’ – en misschien gaf Van Quickenborne zijn antwoord ook wel op automatische piloot. ‘Geen vezel in mijn lijf’ is tenslotte een cliché dat wel vaker onnadenkend wordt gebruikt. Wat had hij, alles welbeschouwd, ook anders kunnen antwoorden?
Ik was niettemin verbouwereerd door die drie zinnen.
Ik ben zelfs te bang om mijn neus nog maar in de buurt van cocaïne te brengen.
U moet weten: in de positie van Van Quickenborne zou elke vezel in mijn lijf al maandenlang alleen nog maar aan ontslag kunnen denken. Mij hadden ze nooit meer uit dat safehouse gekregen, of ik bleef in ieder geval excuses verzinnen om niet naar buiten te hoeven. Ik zou al helemaal over de rooie gaan – voor zover ik mij van de zenuwen nog überhaupt ergens op kon concentreren – elke keer als ik een criminoloog in de krant las die uitgebreid mag vertellen waarom de war on drugs die politici al jaren voeren niet te winnen valt, of waarom de spiraal van geweld in Antwerpen niet te doorbreken is. Het is een internationale strijd, het is des mensen, het is van alle tijden. Waarom zou ik daarvoor in hemelsnaam mijn leven en dat van mijn geliefden op het spel zetten?
U zult – dat begrijpt u ondertussen – van mijn hand nooit een Belfius-persprijswaardig onderzoek lezen over de drugsbaronnen in Antwerpen. De weinige keren dat ik iets over dat onderwerp moest schrijven – meestal een schoolkrantachtig interview met zo’n criminoloog – had ik slaapproblemen in de week dat die artikels verschenen. Ik woon gelukkig niet zelf in oorlogsgebied, maar ik geloof dat er wel een paar aanvoerlijnen door mijn straat passeren. Ik herinner me de laatste keer dat er iets van mij over drugs verscheen: ’s nachts lag ik mij in bed in alle ernst af te vragen of het vliegenraam in mijn slaapkamer misschien geen kogels maar dan toch wel molotovcocktails zou kunnen tegenhouden? Het zijn angstneurosen waarover ik beter met een therapeut zou spreken, maar ze hebben wel één ontegensprekelijk voordeel: ik ben zelfs te bang om mijn neus nog maar in de buurt van cocaïne te brengen, laat staan dat ik het zou aandurven om ooit zo’n hele lijn op te snuiven.