Historicus Emmanuel Gerard reageert op kritiek: ‘De canon past níét in een Vlaams-nationalistisch, identitair frame’
Historicus Emmanuel Gerard hoopt dat ‘zijn’ commissie snel kan beginnen met het opstellen van de canon van de Vlaamse geschiedenis – ondanks kritiek van vakgenoten. ‘Het verleden is toch niet de eigendom van de historici?’
Noot: dit artikel verscheen eerder in Knack in november 2020
Een beetje historicus in dit land moet een halve masochist zijn om zich bereid te tonen om mee te werken aan ‘de canon van Vlaanderen’. In navolging van Nederland heeft de regering-Jambon besloten om de geschiedenis van Vlaanderen te laten ‘canoniseren’ in vijftig – misschien meer, misschien minder – belangrijke gebeurtenissen of personen. De initiatiefnemer was informateur Bart De Wever (N-VA), zelf historicus van opleiding. Prompt kreeg zijn voorstel tegenwind van academische historici, met op kop zijn broer Bruno. Diens kritiek kreeg brede bijval in kringen van historici, tot éminence grise Lode Wils toe. Volgens de critici zet een historische ‘canon’ per definitie een bepaalde waardering en dus een framing op de geschiedenis. Bruno De Wever: ‘Terwijl wij onze historici juist opleiden om door zulke frames heen te kijken.’ Besluit: een canon is een contraproductief en dus slecht instrument om Vlamingen meer vertrouwd te maken met hun eigen geschiedenis.
De canon past níét in een Vlaams-nationalistisch, identitair frame. De canon is een gids in de chaos die de geschiedenis nu eenmaal is.
Dat in kringen van de nieuwe Vlaamse regering intussen hardop werd gedacht om de canon mogelijk in te schakelen in de eindtermen van het middelbaar onderwijs of in de integratiecursussen voor nieuwkomers, voedde het wantrouwen nog meer. Temeer omdat die regering in haar regeerakkoord opnam dat er ook een nieuw museum voor de Vlaamse geschiedenis zou komen. Historici leken te worden ingeschakeld als academisch geschoolde vendelzwaaiers voor een Vlaams-identitair project.
Welke historicus zou zijn reputatie nog op het spel durven te zetten door mee te stappen in een bij voorbaat afgebrand project? De Vlaamse regering vond in Emmanuel Gerard een ervaren historicus die voorzitter wilde worden van de ‘canoncommissie’. Gerard is een emeritus professor van de KU Leuven, waar hij onder meer decaan was van de faculteit sociale wetenschappen, die ook zijn strepen verdiende met onderzoek naar de moord op de Congolese premier Patrice Lumumba en die op de Luikse communist Julien Lahaut.
Aan Knack benadrukt Emmanuel Gerard dat hij de opdracht enkel heeft aanvaard omdat de verantwoordelijke minister Ben Weyts (N-VA) hem absolute onafhankelijkheid garandeerde, zowel in de samenstelling van de commissie als in het afleveren van de nu al veelbesproken canon van Vlaanderen: ‘Ik heb de commissie persoonlijk samengesteld. Dat was een uitdrukkelijke voorwaarde, die de minister heeft aanvaard. De canoncommissie bestaat dus uit acht leden, vier mannen en vier vrouwen, plus ikzelf als voorzitter. De canon is ons eindproduct: op het einde van de rit zullen wij ons rapport afgeven. Er zal geen politiek ‘ja máár’ zijn. Geen dit of dat. De Vlaamse regering kan in de samenstelling van de canon niet tussenbeide komen.’
Als de Vlaamse regering niet alleen een Vlaamse canon wil maar ook een Vlaams museum, dan past dat toch binnen een groter project om de Vlaamse identiteit in de verf te zetten?
Emmanuel Gerard: De buitenwacht denkt altijd dat externe adviseurs of commissieleden meespelen in een politiek spel. Zeker, de canon van Vlaanderen staat vermeld in het Vlaamse regeerakkoord, en dus werken wij binnen een politieke context. Dat schrikt mij niet af. Voor wie mij niet zou kennen: ik ben nogal gesteld op mijn academische vrijheid. Bij de start van de Lumumbacommissie wisten de waarzeggers van die tijd ook vooraf te voorspellen dat onze conclusies alleen maar interessant zouden zijn voor de regering. Met permissie, ik vind dat niet. Als een van de vier experts van de Lumumbacommissie heb ik in alle onafhankelijkheid meegeschreven aan een rapport van meer dan duizend bladzijden, inclusief over de rol van koning Boudewijn. Geen enkele politicus had ons dat gevraagd. Indien wij toen een overzichtsrapportje van veertig pagina’s hadden afgeleverd, was het ook goed geweest. Maar natuurlijk was er toen ook kritiek op ons rapport. Er is altijd kritiek op alles.
Intussen waren de vier experts het wél eens geraakt over een gezamenlijke voorstelling van zaken in dat rapport, hoewel elk van ons de zaken aanvankelijk benaderde vanuit zijn eigen invalshoek. Dat zal trouwens ook de uitdaging worden voor de negen leden van de canoncommissie: negen mensen moeten het eens worden over een bepaalde benadering van die canon. Ik heb de acht commissieleden niet om hun mening of hun visie gevraagd. Ik heb hen alleen gepolst of ze akkoord konden gaan met het kader dat de Vlaamse regering in haar opdrachtbrief heeft uitgetekend voor die commissie.
Nee, het zou niet goed zijn om de canon op te nemen in de eindtermen. Maar hij kan een mooie uitbreiding zijn van het didactische materiaal.
Uit de tekst van de opdracht die u kreeg van Ben Weyts blijkt dat de Vlaamse canon sterk geïnspireerd is door de vergelijkbare canon van Nederland.
Gerard: Zeer belangrijk is bijvoorbeeld dat wij in de canon geschiedenis en identiteit van elkaar loskoppelen. Ik citeer uit de brief van Ben Weyts: ‘De canon kan wellicht het collectief verleden van een land weerspiegelen, maar nooit de identiteit ervan.’ Dat staat letterlijk in de tekst. De canon past dus níét in een Vlaams-nationalistisch, identitair frame. De canon is een publiek-historisch project, een gids in de chaos die de geschiedenis nu eenmaal is.
Hij is toch meer dan dat? De Vlaamse regering wil nagaan of de canon bruikbaar is in het onderwijs en cursussen voor nieuwkomers. Zo wordt de canon toch de ruggengraat van een vorm van ‘officiële’ geschiedenis?
Gerard: In Vlaanderen is er vrijheid van onderwijs, en de verschillende netten houden daaraan vast. Er bestaan weliswaar eindtermen, maar die zijn in zeer algemene termen opgesteld. Tegelijk hebben de Vlaamse leerkrachten een bijzonder grote vrijheid om te bepalen wat zij in hun lessen aanbrengen. Ook dat is goed. De canon past in dat plaatje: het is een aanbod. Néé, het zou niet goed zijn om de canon op te nemen in de eindtermen. Maar hij kan een mooie uitbreiding zijn van het didactische materiaal waarover elke leerkracht in grote vrijheid kan beschikken – als leerkracht zou ik ook niet aanvaarden dat de overheid mij zo’n canonieke lijst zou opleggen. Maar uit mijn gesprekken met de Nederlandse mediëvist Frits van Oostrom, in 2006 de drijvende kracht achter de Nederlandse canon, heb ik ook geleerd niet té defensief te zijn. Van Oostrom vindt de canon nuttig voor iedereen die in het land woont, dus ook voor nieuwkomers. Hij stelt ons in staat om kennis te nemen van het gedeelde verleden van het land.
U hebt verrassend veel niet-historici opgenomen in de commissie die moet oordelen over een historische canon.
Gerard:De zogenaamde ‘historische’ canon is een canon die ons in het verleden zal begeleiden. Maar het verleden is toch niet de eigendom van de historici? Neerlandici, archeologen, kunsthistorici, literatuurwetenschappers: zij zijn op hun terrein allemaal experts van het verleden. Er is dus een interessante dialoog mogelijk tussen al die wetenschappers. Het wordt ook geen politieke canon, laat staan een canon van de Vlaamse Beweging. De canon is tenslotte niet alleen een historisch maar ook een maatschappelijk werkstuk.
U weet dat de commissie het risico loopt weggezet te worden als een ‘collaboratiecommissie’.
Gerard: Ik weet ook wel dat het debat over de canon op het scherp van de snee is gevoerd. Alleen al omdat er zo veel goede historici tegen waren, vergde het al enige moed om medewerking toe te zeggen. Ik zou het jammer vinden als het debat zou degraderen tot lamentabele oordelen zoals ‘collaboratiehistorici’. Historici staan niet buiten de geschiedenis. Ze zijn een deel van hun tijd en ondergaan ook de invloeden van hun tijd. Dat geldt voor de leden van de canoncommissie, maar ook voor de historici die níét achter de canon staan. Ik aanvaard de uitleg niet dat alleen zij volstrekt verheven zouden zijn boven elke vorm van politieke of maatschappelijke beïnvloeding. Historici zijn hun onschuld al een tijdje kwijt. We weten dat er frames staan op de geschiedenis, we kennen het belang van taal als een instrument van macht. De critici van de canon halen die argumenten vaak aan om het concept zelf ter discussie te stellen. Maar ik mag toch aannemen dat zij weten dat de commissieleden die gevaren ook kennen? Wij wonen niet op de Olympus.
U bent in de selectie van de commissieleden inderdaad niet ‘regeringsvriendelijk’ te werk gegaan. Historicus Jan Dumolyn (UGent) was bij de laatste gemeenteraadsverkiezingen kandidaat voor de PVDA in Gent.
Gerard: Collega Dumolyn is vooral een internationaal gewaardeerd mediëvist. Hij was een van de initiatiefnemers van de grote Van Eycktentoonstelling. Ongetwijfeld zal hij ook een zekere sociale bekommernis inbrengen in de discussies. Prima zo, niemand van ons is een onbeschreven blad.
Uw commissie moet de geschiedenis samenvatten in amper vijftig ‘vensters’ – zeg maar: historische landmarks. Zal ze zich aan de vanzelfsprekende lijst houden die elke geschiedenisleerkracht kan opstellen, of proberen jullie ook te verrassen?
Gerard: Voor die kwestie stonden onze Nederlandse collega’s ook. Zij hebben in hun canon de minder bekende Surinaamse antikoloniale schrijver Anton de Kom opgenomen. Vandaar dat ik zo gelukkig ben met het begrip ‘vensters’. Een voorbeeld. We zullen het vanzelfsprekend over de verlichting moeten hebben. Een ‘venster’ staat ons toe een figuur of invalshoek te kiezen die de verlichting symboliseert, en die het publiek toch kan verrassen. Het geeft ons de mogelijkheid om vanuit een welgekozen invalshoek de bekende gebeurtenissen anders te belichten.
Knack bracht een paar maanden geleden een ‘alternatieve canon’. Waarom zou die zogezegd ‘alternatieve’ lijst geen volwaardige plaats hebben in elke canon? Een van de artikels in Knack legde uit dat het klassieke beeld niet klopte dat in de zestiende eeuw het ‘protestantse’ Noorden zich heeft afgescheiden van het ‘katholieke’ Zuiden. De grote Vlaamse en Brabantse steden, Brussel inbegrepen, waren een tijdlang net zo protestants als die in het Noorden. Dat is toch een noodzakelijke correctie op een hardnekkig cliché? De contrareformatie wordt altijd afgeschilderd als een donkere periode: ‘Terwijl het Noorden begon te bloeien, raakte het Zuiden in verval’, klinkt het. Is dat zo? De belangrijkste culturele exponent van die tijd was niemand minder dan Rubens. Je kunt zijn schilderijen op zichzelf bekijken, maar ook als product van die katholieke opleving. Tegelijk moeten we opletten dat we de figuren of gebeurtenissen die wij selecteren niet ongewild op een piëdestal zetten.
Voor elke Peter Paul Rubens in de canon zult u de klacht krijgen dat er geen James Ensor bij staat.
Gerard: Het is ook niet de bedoeling om normatief te zijn. De kunstenaars die wij selecteren, zijn niet noodzakelijk ‘de beste’ artiesten. Ze hebben alleen een bijzondere historische waarde. Wat mij parten speelt, is het woord ‘canon’. Ik hou niet van het woord canon in de sacrale betekenis van het woord. De canon van Vlaanderen verwijst voor mij vooral naar gedeelde kennis over het verleden van het grondgebied dat wij nu Vlaanderen noemen.
De canon zal hoe dan ook de controversiële en voor ons onaangename aspecten niet uit de weg gaan.
Canoniseren betekende oorspronkelijk inderdaad ‘heilig verklaren’.
Gerard: Dat is uitdrukkelijk niet onze bedoeling. We zullen de grootst mogelijke openheid betrachten. Vandaar ook dat ik niet geloof in ’teleologische’ geschiedenis. Het huidige Vlaanderen is geen historische vanzelfsprekendheid, de geschiedenis heeft dit land niet providentieel doen doorgroeien naar het ‘land’ waarvan het huidige Vlaanderen het voorlopige eindpunt is. Er is in de loop van de geschiedenis vooral veel toeval geweest, al zijn er ook bewuste keuzes gemaakt. Bovendien hadden die als consequentie dat ze andere opties uitsloten. In die zin is er wat ik ‘pad-afhankelijkheid’ zou willen noemen. Op een bepaald ogenblik hebben mensen met een bepaald plan of ideaal voor ogen voor een bepaald ‘pad’ gekozen, waardoor de verdere opties vernauwden. Denk aan de gevolgen van de taalwetgeving of van de staatshervormingen. Toen heeft men een aantal specifieke keuzes gemaakt, vaak heel bewust, en daardoor werden telkens een aantal andere deuren zo goed als definitief gesloten.
De figuren en gebeurtenissen die wij selecteren, dienen niet om de grootsheid van Vlaanderen in de verf te zetten. Maar we moeten nu eenmaal selecteren. En natuurlijk zullen die vensters – hoeveel, dat zal de commissie nog moeten bekijken – de aandacht van het publiek proberen te vestigen op evoluties en zaken die nu al gelden als historische ankerpunten. Maar de canon mag appetijt opbrengen voor de geschiedenis, belangstelling, zelfs liefde.
Liefde voor de geschiedenis, of voor het land?
Gerard: Ik heb er geen probleem mee dat men belangstelling heeft voor de geschiedenis van het land waar men woont. Uiteindelijk gaat het om het verleden van deze regio. Dat kan bij iedereen andere gevoelens opwekken. Luc Devoldere van Ons Erfdeel en De Lage Landen heeft al gezegd dat het debat over en de kritiek op de canon al voor een hoop extra interesse voor onze geschiedenis heeft gezorgd. Critici als Bruno De Wever zeggen wel dat een canon meer vensters sluit dan dat hij er opent, maar dat geldt uiteindelijk voor elk historisch onderzoek, voor ieder boek. Elke auteur vertrekt van een bepaalde invalshoek en maakt op basis daarvan een eigen en vaak nieuwe selectie.
En maar goed ook. We moeten ons toch niet blijven laten leiden door les idées reçues van de vorige generaties? Als we vijftig jaar geleden een canon hadden opgesteld, zouden we toch heel anders naar het kolonialisme kijken? Waarom zouden we oude paden niet mogen verlaten? We gaan de vaderlandse geschiedenis toch niet meer schrijven in de termen van L’histoire de Belgique van Henri Pirenne, die in het begin van deze eeuw in alle ernst het ontstaan van ‘België’ situeerde bij het Verdrag van Verdun in 843, bijna duizend jaar voor de onafhankelijkheid van dit land? De maatschappij verandert voortdurend. ‘Het verleden is een vreemd land’, zegt men weleens, en daar zit een grond van waarheid in. Tegelijk moeten we de wereld ook niet op z’n kop zetten. Wij gaan de geschiedenis niet heruitvinden.
U gaat het Ben Weyts niet aandoen om het niet over gulden sporen te hebben.
Gerard: Waarom zouden we verkrampt moeten omgaan met ons verleden? Zou het niet een beetje vreemd zijn dat gebeurtenissen die vandaag nog sterk aanwezig zijn in de Vlaamse samenleving ineens niet in de canon zouden zitten? We kunnen die toch duiden en in hun context plaatsen? Trouwens, wie ligt wakker van de betekenis van 1302, behalve degenen die deze datum al dan niet willen gebruiken in een ideologisch debat? Het interessante aan de Guldensporenslag is dat die veldslag in ons collectief bewustzijn is binnengebracht door Hendrik Conscience. Hij deed dat om België – niet Vlaanderen – tegen Frankrijk te kunnen afzetten als een land met een eigen ‘dappere’ geschiedenis. De gebruiker van de Vlaamse canon zal merken dat 1302 voor meer dan één uitleg vatbaar is, en dat juist de spanning tussen het Belgische en het Vlaamse niveau voor méér nuance zorgt in onze kijk op het eigen verleden.
We moeten het er nog over hebben of we het hele immateriële erfgoed moeten meenemen, onze kermissen en carnavalstoeten.
Vraag op straat aan mensen wat ze ’typisch Vlaams’ vinden, en ze hebben het over tv-reeksen als De Collega’s of FC De Kampioenen, voor Vlaamse stripverhalen als Suske en Wiske, voor Will Tura, voor trappist van Westmalle of balletjes in tomatensaus, zoals minister van Toerisme Zuhal Demir (N-VA) voorstelde. Krijgt dat volkse Vlaanderen ook een plaats in de canon?
Gerard: We moeten het er nog over hebben of we het hele immateriële erfgoed moeten meenemen, onze kermissen en carnavalstoeten. Alleen is het niet zo dat wat niet in de canon opgenomen is, onbelangrijk zou zijn. Alsof de canon de hele Vlaamse geschiedenis in al haar facetten zou moeten bevatten, en er vervolgens een stolp boven wordt gezet. Vanuit de gedachte: dit is waar het werkelijk om gaat. Nee, toch?
(beslist) Kijk, sommige collega-historici horen het niet graag, maar de canon móét een gids zijn. Dat horen vooral historici niet graag, want zeker zij zijn zich er – terecht – van bewust dat geschiedschrijving ‘een constructie’ is, dat de geschiedenis voortdurend wordt ‘gemaakt’. En dus huiveren zij voor initiatieven die de geschiedenis met een welbepaalde blik bekijken. Maar dat inzicht geldt toch alleen voor wie min of meer professioneel met geschiedenis bezig is? Wie niets van het verleden kent, kan toch geen eigen lijnen trekken in de geschiedenis? Voor de meeste Vlamingen is het verleden één groot, zwart gat. In het beste geval onthoudt de man in de straat uit de geschiedenis wat hem het beste uitkomt of wat hij graag hoort.
We leven in een tijd waarin standbeelden worden neergehaald en straatnamen verwijderd. Wat niet in het perspectief van vandaag past, wordt geschrapt. Stilaan is het nut van geschiedenis niet meer de kennis van de context en de feiten, maar het beoordelen van wat geweest is – en hoe het had moeten zijn. De geschiedenis wordt in snel tempo gemoraliseerd.
Gerard: Ik ben niet geneigd om een met een opgeheven vinger een oordeel te vellen over de grote ontwikkelingen van de geschiedenis: over imperialisme, kolonialisme of oorlogen. Dat ligt wellicht anders als we het individuele gedrag van mensen in die tijd zouden beoordelen. Dan kun je zien welke ethische standaarden ze zichzelf hebben opgelegd, en of ze daaraan beantwoordden. De canon zal hoe dan ook de controversiële en voor ons onaangename aspecten niet uit de weg gaan.
Volgens de inzichten van vandaag zou elke middeleeuwer achterlijk geweest zijn.
Gerard: Zo moeten we toch niet naar die tijd en die mensen kijken? Maar dat wil niet zeggen dat we vandaag op dezelfde verheerlijkende manier naar de kolonisatie moeten of kunnen kijken als in de jaren vijftig. Of dat er geen koloniale monumenten verwijderd mogen worden die vandaag als volstrekt ongepast worden ervaren. Dat is de spanning waarmee elke geschiedkundige worstelt. Een historicus wil het verleden niet reduceren tot het morele oordeel van vandaag. Integendeel, hij wil het verleden juist béter kennen. Maar dat leidt dan weer tot een andere spanning – en dat geldt niet het minst voor de commissieleden die een canon van Vlaanderen zullen moeten voorleggen: wij zijn niet alleen in de brede zin van het woord ‘geschiedkundigen’ die kijken naar het verleden, maar ook burgers die begaan zijn met de samenleving van vandaag en morgen.
Emmanuel Gerard
– 1952: geboren in Roeselare
– 1991-2017: hoogleraar politieke en sociale geschiedenis (KU Leuven)
– 2000-2001: deskundige bij de parlementaire onderzoekscommissie naar de moord op Lumumba
– 2003-2010: decaan van de faculteit sociale wetenschappen (KU Leuven)
– 2013-2017: algemeen directeur van het Onderzoeksinstituut Arbeid en Samenleving (Hiva)
– 2014-vandaag: hoofdredacteur van De Gids op Maatschappelijk Gebied
– 2007-2017: voorzitter van het Documentatie- en Onderzoekscentrum voor Cultuur, Religie en Samenleving (KADOC)
– Boeken (co-)auteur van Lumumba: de complotten? De moord (2004) en Wie heeft Lahaut vermoord? De geheime koude oorlog in België (2015)
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier