Het leven van Griet De Bock: de zangeres die van de aardbol verdween
Ze was de eerste rock-‘n-rollzangeres van België. Een wilde vrouw, die met talent keet schopte. Tot ze plots wég was. Dit is het verhaal van Kate.
Ik las haar naam voor het eerst op een vinylbeurs. De hoes van haar plaat viel op tussen de honderden andere.
KATE stond erop.
Ik keek naar het mooie meisje op de cover. Ze leek een model, met haar lange benen, haar hoge oranje laarzen, haar paarse zonnebril. Ze zag er ook een beetje crazy uit, alsof ze hevig aan de sixties geroken had.
Ik weet niet waarom ik de plaat die middag gekocht heb, voor het meisje of de songtitels op de achterzijde. Toen ik ze even later op mijn oude Lenco draaide, zong een vrouwenstem: ‘Ik heb een hit, ik heb een hit, ik heb een echte levensgrote hit. Mijn naam zal blinken bij de groten, zal met roem zijn overgoten. Yeaaah…’
Die belofte heeft ze niet helemaal waargemaakt. Het wereldwijde web kent haar amper nog. Alleen het Belgisch Pop & Rockarchief is haar naam niet vergeten. Ze heette eigenlijk Griet De Bock, was begin jaren zeventig even heel populair en verdween in 1983 uit België, zonder een spoor na te laten.
Ze was het gezicht van de balorige jeugd. Haar optredens gingen niet onopgemerkt voorbij in het brave Vlaanderen.
Of toch bijna. In de papieren archieven vind ik één oude foto terug. Zij, te paard. Achter haar op de knol zit Roland Van Campenhout. En daarachter meen ik Jean Blaute te herkennen.
‘Dat is zo’, grijnst Jean. ‘Met een pastoorshoed op mijn katholieke kop.’ Griet De Bock was een deel van zijn jeugd, vertelt hij. ‘Ze was de vrouw van Dree Baekelandt. Een muzikant die vaak over de vloer kwam in de muziekwinkel van mijn ouders in Zottegem. Hij was ook schilder, polyglot en een van de grappigste mensen die ik ooit gekend heb. Vanaf mijn zestiende begon ik hem meer en meer op te zoeken. Met mijn brommerke reed ik van Zottegem naar zijn boerderij in Sint-Maria-Latem. Al gauw werd hij mijn beste vriend. Zo heb ik ook Griet leren kennen. Ze was toen zangeres en een verschijning. Als ze ergens binnenkwam, vielen de gesprekken stil. Ze sprak nogal autoritair, maar eenmaal op het podium kon het niet zot genoeg zijn. Samen met Dree hebben we een nieuwe groep opgericht: Kate’s Kennel. Dat was een anarchistisch rock-‘n-rollcabaret, op het baldadige af.’
Kate schopte graag keet. En dat deed ze met talent, zegt Jean. ‘Ooit namen we deel aan Canzonissima, de preselecties voor het Songfestival. Griet ging daar zoals altijd wild tekeer, om heel dat circus in het belachelijke te trekken. Ze was een persoonlijkheid die het podium vulde, iemand waar je onmogelijk naast kon kijken. Ik herinner me ook de Knokke Cup voor Zangvoordracht, waar ze optrad in een doorkijkjurk van Ann Salens. Haar borsten waren bedekt met ijzeren asbakken. In deze politiek correcte tijden zou je het mogen uitleggen. Maar ook toen ging dat niet onopgemerkt voorbij in het brave Vlaanderen.’
Haar naam deed overal in het land de ronde. Maar ineens was ze weg uit België. Zonder adieu te zeggen, zonder groot afscheidsfeest. Niemand wist in welke windrichting ze vertrokken was, zegt Jean. Decennia hoorden ze niets van haar, alsof ze van de aarde gevallen was.
Jean geeft me een telefoonnummer. Ik tik de nummers in en hoor: ‘Dit nummer is niet meer in gebruik.’
Weken later. Ik stap een sociaalappartementsblok binnen aan de Ferdinand Lousbergskaai in Gent.
Tussen de tientallen namen op het bellenbord valt de hare direct op. ‘GRIET EN LOET’ staat er. Ze wonen driehoog in een klein, maar bijzonder appartement. Aan de wijnrood geschilderde muren hangen allemaal prachtige schilderijen en foto’s, van toen ze nog Kate heette.
Ik kijk naar de vrouw voor me. 76 is ze. Haar lange haren is ze kwijt en toch herken ik nog altijd het wilde meisje van de hoes. Ze heeft een oranje lederen broek aan en nipt van een glas cava. Hoe ze een sigaret rookt, kan ik niet beschrijven. ‘Dat is goed voor mijn stem’, zegt ze, terwijl ze voor de zoveelste keer inhaleert.
En dan staat ze op en zingt met een heerlijk doorrookte stem Janis Joplin: ‘Take another little piece of my heart now, baby.’ Zo luid dat de Ferdinand Lousbergskaai een beetje beeft.
Haar man Loet Hanekroot lacht: ‘Daarom zie ik haar zo graag.’
‘Ik heb veel moeite moeten doen om jullie te vinden’, zeg ik.
‘We wonen nochtans al een hele tijd terug in België’, zegt Loet. ‘Maar het klopt wel dat we twintig jaar weg waren.’
‘Waarom?’, vraag ik.
‘Kijk eens naar het schilderij achter je’, zegt Griet. ‘Dat ben ik. Heeft mijn eerste man Dree geschilderd. Ik heb alles van hem geleerd.’
Ze vertelt dat ze opgegroeid is in Merelbeke, als de dochter van een schoenmaker. Hij maakte ook haar schoenen. Maar in de pas lopen, daar was ze niet goed in. Op school, bij de nonnen van Merelbeke, liep het al mis. ‘Ik blonk alleen uit in zingen en verspringen. Toen kwam de televisie langs op onze school. Mijn medeleerlingen zeiden: Griet is de beste verspringster van de school. Ik moest het voordoen voor de camera. Iedereen riep: Griet! Griet! Griet! Maar ik sprong maar anderhalve meter. Succes interesseerde me toen al niet.’
En ook met de nonnen was het geen grote liefde. ‘Op een dag zei er een: “Raap dat papierke op.” Raap het zelf op, antwoordde ik. Ik ben op mijn fiets gekropen en ben nooit meer teruggekeerd naar die school.’
Ze ging werken in een naaiatelier. Haar moeder maakte zich zorgen, maar vooral omdat ze niet van straat raakte. Mannen waren er nochtans genoeg in de sixties, maar niet één interesseerde haar.
Tot ze iemand een oud liedje van Léo Marjane hoorde zingen: ‘Je suis seul ce soir avec mes rêves, je suis seul ce soir sans ton amour.’
Haar jonge rebellenhart smolt. ‘Ik ben direct ingetrokken bij Dree, in zijn boerderij.’
Ze werd ook lid van de Zottegemse scene. ‘We kwamen allemaal bij elkaar over de vloer. En ik mocht meezingen met de jongens van Clee’s Five in discotheek De Truweel. We waren een balorkest en zongen alle hits van het moment. Hey Joe, Summertime Blues… Vier, vijf uur aan een stuk.’
Tot de nacht op was. Altijd keerde ze terug naar de boerderij van haar Dree. Een hippiemeisje was ze niet. Ze dronk cola en de vrije liefde, daar deed ze niet aan.
Later arriveerde Jean Blaute met zijn brommer uit Zottegem. Griet werd Kate en ze doopten hun nieuwe groep Kate’s Kennel. ‘Ik had veertien honden in die tijd, dus lang hoefden we niet na te denken over die groepsnaam.’
Ze waren allemaal jong, dwars en even later ook beroemd dankzij Canzonissima. ‘Er waren tien preselecties. Maar al in de eerste aflevering eindigden we als laatste. Het was het jaar dat Nicole en Hugo meededen met Goeiemorgen morgen. En dat meisje van Tamboerke, Tamboerke… Micha Marah, ja. Daar moesten wij om lachen. Na die eerste aflevering beslisten we om er een spelleke van te maken. Week na week zongen we parodieën op die schlagers. Elke keer kregen we nul punten, maar we hebben ons wel geamuseerd. Bij de BRT waren ze razend. Maar ze draaiden bij, want wij zorgden voor de kijkcijfers.’
Haar kleren maakte ze zelf. Behalve dan die ene keer dat ze optrad in een doorkijkjurk van Ann Salens. ‘Zelfs mijn moeder was geschandaliseerd. “Hoe durf je?”, riep ze.’
Kate werd het gezicht van de balorige jeugd. Ze mochten een plaat opnemen, op het label van Rocco Granata. En met haar Kennel trok ze het land door. ‘We waren een van de eerste groepen met stroboscooplicht, dat hadden we van Jeans vader gekregen.’
In Francorchamps kwam zelfs Jacques Dutronc kijken. Een vrouw die een band leidde, dat was in die dagen nog iets bijzonders.
Op Jazz Bilzen kwam ze het podium op en zei: ‘Ik ben Kate, maar ze noemen mij de lekkere scheet.’
Achtduizend mensen lachten, die zonnige augustusdag in 1970. ‘Maar’, schreef Humo later, ’toen Kate begon te zingen, schrok de menigte zo hard van haar stemgeluid dat ze vergaten tomaten te smijten (…) De leading lady van de biet gaat het nog ver brengen met haar powetiese teksten.’
En soms ook met die van anderen. In de zomer van 1972 sprak de directeur van het Arcatheater haar aan: ‘Griet, ik heb een rare tist ontmoet, maar hij heeft wel heerlijke teksten geschreven. Willen jullie ze niet spelen en zingen?’
Die rare tist was Drs. P, van wie ze toen nog nooit gehoord had. ‘Hij was een zot manneke’, zegt ze vandaag. ‘Een beetje sardonisch, ook. Hij haatte kinderen, net als ik. Maar ik moest elke keer ontzettend om hem lachen.’
Samen met hem, Dree, Jean en nog een paar acteurs maakten ze de voorstelling Sursum Corda. Op 31 mei 1973 ging de ‘artistieke en volkseigen samenloop van theater, zang, scherts en zedenschildering’ in première in het Arcatheater. ‘In het begin was het een grote flop’, zegt Griet. ‘Ze wilden het zelfs afvoeren.’ Tot we later die zomer in De Brakke Grond in Amsterdam gingen spelen. Op de eerste rijen zaten Kees van Kooten, Wim de Bie, Freek de Jonge en Wim T. Schippers.’
De dag erop waren de recensies laaiend. de Volkskrant vond haar een van de grappigste vrouwen die ze ooit gezien hadden. En de Leidsche Courant schreef: ‘Griet is dé griet’. ‘Toen we terug in Gent gingen spelen, waren we helden’, zegt Griet. ‘Door die goede kritieken zat het Arcatheater elke avond stampvol. De jonge Urbanus en Jan Decleir waren fan en Guy Mortier is zeker tien keer komen kijken. Door Sursum Corda werd Drs. P ook bekend in België. Omgekeerd leerde hij ons het Nederlandse cabaret kennen. Ik herinner me dat we naar een nieuwjaarsconference van Wim Kan gegaan zijn, samen met zijn vrouw Mieke. Het werd live uitgezonden op televisie. Ik snapte volstrekt niets van al die Hollandse toestanden en vroeg uitleg aan Mieke. “U daar,” zei Wim Kan plots, “u moet niet de hele tijd fezelen.”‘
De camera zwenkte naar Griet. Wat ze, toen nog, niet helemaal onprettig vond. In 1974 eindigde Sursum Corda, na honderden voorstellingen. Maar het gezelschap had al een opvolger klaar: Middelpracht en Eeuwse Praal. Ook haar vaste trawanten Dree en Jean zouden weer meedoen. Maar deze keer liep haar wilde fanfare niet volgens plan.
Nadat ze vijftien jaar in afzondering hadden geleefd, stapten ze weer een Belgisch vliegtuig op. ‘Meneer,’ zei de steward, ‘u bent beroemd.
Ze haalt een hoop foto’s en negatieven uit een plastieken zak. We houden ze tegen het licht.
‘Is dat Dree?’, vraag ik.
‘Ja’, antwoordt ze. ‘Net voor hij ziek werd. Hij gaf plots bloed over. Toen is alles veranderd. Eerst heeft hij nog meegespeeld. Maar op den duur was hij zo ziek dat Drs. P hem vervangen heeft.’
Ze vertelt hoe wreed kanker kan zijn. Hoe hard ze hem hoorde roepen en hoe machteloos ze zich voelde. ‘Hij was ook nog zo jong, amper 37. We speelden in Frascati in Amsterdam. Na elke voorstelling keerde ik terug naar huis. Mijn zus zorgde intussen voor Dree en elke keer was ik zo opgelucht wanneer ik licht zag branden in zijn kamer. “Je moet niet angstig zijn”, zei hij. “Ik zal wel zeggen wanneer ik sterf.” Zo is het ook gegaan. “Nu moet je bij mij blijven”, zei hij. Ik heb hem vastgehouden tot zijn laatste ademstoot. Net voor hij stierf, zei hij: “Er lopen te veel mensen rond die iets tegen hun zin doen. Jij moet blijven zingen, Grietje.”‘
Drie dagen later stond ze opnieuw in Frascati. Maar zo wild als daarvoor werd het nooit meer. De jaren van de gekte waren voorbij. Ze was 31 en weduwe. ‘Na de dood van Dree heb ik me jaren in de boerderij opgesloten.’
Tot er op een mistige avond in 1979 een bekende acteur-regisseur voor de deur stond. ‘Dat jaar regisseerde ik een opera over Ulrike Meinhof’, vertelt Loet. ‘Maar mijn Ulrike zegde af. En ik moest op zoek naar iemand nieuw. Ik kende Griet van naam en faam. Uren heb ik haar die avond proberen te overtuigen dat zij de geschikte Ulrike was. “Interessant”, zei ze elke keer. Maar op het einde van de avond zei ze: “Ik ga het toch niet doen.”‘ (lacht)
Ontgoocheld vertrok Loet weer naar huis. ‘Ik deed de deur open, maar de mist was niet weg. “Ik zal voor je rijden, tot je aan de snelweg bent”, zei Griet. Dat deed ze ook, maar ineens was ik haar kwijt. Ze had een bocht gemist en was ergens tegenaan gereden. Ik liep naar haar toe. Haar auto was perte totale en haar gezicht bloedde. “Loet,” zei ze toen, “ik doe het toch. Ik heb een nieuwe auto nodig.” (lacht) Sinds die avond zijn we samen.’
‘Voor dat stuk had ik geen schmink nodig om Ulrike Meinhof te spelen’, zegt Griet. ‘Door dat ongeval zag mijn gezicht paars.’
Maar de mist was weg. Haar nieuwe liefde was in die dagen wereldberoemd in Vlaanderen, als de baas van De Collega’s. ‘Ik speelde in die tv-serie alleen mee voor het geld’, zegt Loet. ‘Eigenlijk bevond ik me op dat moment op een dood spoor. Ik zat midden in een zware scheiding en ook in het theater liep het niet meer zo goed. Ik heb veel en ontzettend graag geacteerd, maar het was op. In Vlaanderen is een acteur eigenlijk een marionet. De regisseur zegt wat je moet doen. Ook Griet trad niet meer op. “Je hebt de verkeerde man gekozen”, zei ik haar soms. Had ze een muzikant genomen, dan had ze kunnen blijven zingen. Maar ik was een acteur. Van heel die muzikantenwereld kende ik niets.’
Griet: ‘Loeteke, wat zeg jij nu? Jij hebt mij uit de miserie getrokken.’
In 1983 namen Griet en Loet een radicale beslissing. Ze zouden vertrekken uit hun vorige levens. Zonder iemand te verwittigen, zonder een spoor na te laten. Eerst trouwden ze nog snel, opdat niemand hen uit elkaar kon krijgen. In tram 7 reden ze naar het stadhuis. Daar vroegen ze aan twee bewakers of ze hun getuigen wilden zijn.
‘Je moet een huwelijk ten volle beleven…’, begon de schepen.
‘Mevrouw,’ antwoordde Loet, ‘mijn toekomstige is weduwe geworden op haar 31e en ik zit in een vechtscheiding. Een sermoen over het huwelijk hoeft echt niet.’
Daarna wilden ze zich laten uitschrijven op het stadhuis. ‘Wat is jullie nieuwe adres?’, vroeg de ambtenaar van dienst. Maar op die vraag kenden ze het antwoord niet. ‘Dan kan ik jullie niet uitschrijven’, antwoordde hij.
Griet en Loet bonden hun schildersezel vast op het dak van hun oude Ford Taunus en vertrokken. Waarnaartoe wisten ze niet, alleen dat er no direction home was.
Een paar dagen later kwamen ze aan in Fanghetto. Een middeleeuws dorp aan de Roya in Noord-Italië, waar alleen nog een paar oude boeren woonden. ‘Daar hebben we een schaapstal omgebouwd tot woning.’
Loet schoolde zich om van acteur tot metselaar, om geld te verdienen. ‘Elke dag moesten er zakken van vijftig kilo cement de berg opgesjouwd worden. Eerst hadden we een muilezel. Maar al na een paar dagen zei Grietje: “Ocharme, dat beestje. We kunnen hem dat niet aandoen.” En vanaf dan moest ik het maar doen. (lacht) Het was fysiek enorm zwaar werk, maar ook heel creatief. Ik heb daar heel het dorp verbouwd. Omdat het allemaal oude middeleeuwse huizen waren, moest ik altijd zoeken naar oplossingen. De mooiste rol die ik ooit in mijn leven gespeeld heb.’
‘In het dorp wisten ze niets van ons verleden’, zegt Griet. ‘Ze noemden ons Ludovicus en Margherita. Of Santa Margherita, omdat ik altijd bij Loet was. Ze betaalden ook soms in natura. “Ik heb geen geld,” zei een bewoner ooit, “maar jullie krijgen mijn oude auto.” Alleen had hij er niet bij verteld dat zijn nummerplaat nog maar twee dagen geldig was. Een nieuwe aanvragen kost in Italië veel geld en het is een grote rompslomp. Ik heb dan maar een nummerplaat geschilderd.’
Loet (lacht): ‘Ze zagen ons daar als vagebonden.’
Seizoenen gingen voorbij. Loet bleef zakken cement de berg op sjouwen. Tot er op een dag een taxi stopte. Het raampje ging open. ‘Buongiorno Ludovicus’, zei de taxichauffeur.
‘Ik kende hem een beetje’, zegt Loet. ‘Even daarvoor was zijn vrouw gestorven en hij had me gezegd dat zijn zoon daar zo onder leed. Toen ging de achterdeur open. Een jongen stapte uit. Dat moet zijn zoon zijn, dacht ik. Ik gooide de zak cement op de grond en we omarmden elkaar. Ik probeerde hem te troosten met het verlies van zijn moeder. “Ludovicus”, zei die taxichauffeur. “Dat is niet mijn zoon, dat is uw zoon.” (lacht) Ik had hem zelfs niet herkend. In die tien jaar dat we weg waren, was hij zo veranderd. Natuurlijk was ik ontzettend blij om hem na al die tijd terug te zien. Eerder die dag had hij in het station van Ventimiglia een taxi besteld. “Naar Fanghetto”, had hij gezegd. “Ha, het dorp van Ludovicus”, had de taxichauffeur geantwoord.’
Maar ook zijn zoon ging terug naar huis. Het werd weer winter.
Na vijftien jaar begonnen de zakken cement te wegen. En de stiltes. ‘Grietje zat altijd alleen thuis’, zegt Loet. ‘Ik pauzeerde wel af en toe, om koffie met haar te drinken. Maar toch. We zijn dan voor de eerste keer terug naar België gereisd. Toen we in het vliegtuig stapten, schoten de stewards van Sabena in positie. “Meneer”, zeiden ze, “U bent heel beroemd.” Ik wist niet wat ik hoorde. Na vijftien jaar in afzondering klonk dat ook wel bijzonder vreemd (lachje). “Hoe bedoelt u?”, vroeg ik aan die stewards. “U bent de baas van De Collega’s“, zeiden ze. “Dat is een serie van twintig jaar geleden”, repliceerde ik. “Onmogelijk dat jullie die gezien hebben, jullie zijn veel te jong.” “Toch wel”, antwoordden ze. “Ze zenden dat nog altijd uit in Vlaanderen.”‘
Toen ze later terug in Fanghetto waren, kreeg Loet last van zijn hart. ‘Italië is een fantastisch land. Maar je wilt daar niet in het ziekenhuis belanden. Daar ga je alleen naartoe om te sterven.’
In 2003 keerden Griet en Loet weer naar België, deze keer definitief. ‘We hebben gewoon alles achtergelaten: het huis, de auto met de geschilderde nummerplaat. Alleen aan een paar goede vrienden hebben we gezegd dat we op vakantie waren.’
Maar ze gingen nooit terug. Dit appartement aan de Ferdinand Lousbergskaai is nu hun vossenhol. ‘We hebben hier ook uitzicht op een rivier’, zegt Griet. En ook al is het water van Gent niet even blauw als dat van de Roya, toch zijn ze hier domweg gelukkig. ‘Een paar weken geleden keek ik toevallig naar Iedereen beroemd. Het ging over het watertekort. In 1970 was dat ook al zo, zeiden ze. En ze toonden Dree die in een leeg bad zat en ‘Ma, d’r komt geen water uit de kraan’ zong.’
Eerst was ze in shock, maar toen moest ze lachen. Ze wilde zelfs even in het scherm kruipen, om weer samen met hem in bad te liggen. In de dagen van de gekte, toen ze allemaal nog jong waren en onsterfelijk leken. Ze moest ook denken aan wat Dree op zijn laatste dag gezegd had: ‘Blijf altijd zingen, Grietje.’ Dat is ze ook blijven doen. Niet voor tienduizenden mensen op een festivalweide, maar wel voor haar Loet.
En ook hij is stiekem blijven acteren. ‘Ik draag verzen voor van de Griekse dichter Homerus. Dat is verschrikkelijk moeilijk. Ik ben ermee begonnen in mijn jonge jaren en ooit wil ik het perfect kunnen.’ ‘Dan liggen we in bed’, zegt Griet. ‘En om twee uur ’s nachts zegt hij: “Grietje, ik moet gaan. Mijn publiek staat te wachten.”‘
‘Ik reciteer voor het raam’, zegt Loet. Hij wijst naar de skyline van Gent. ‘De nacht is mijn publiek.’
”s Morgens word ik wakker en dan is hij nog altijd bezig’, zegt Griet. ‘Ik hoor hem dan roepen: “En de goden joegen een mes door zijn geslachtsdelen.”‘
Loet (lacht): ‘Jaja, dat onthoud je dan weer.’
Het is al laat wanneer ik afscheid neem van dit mooie, verliefde koppel. Een paar dagen later ga ik langs café Dynasty op de Oude Beestenmarkt in Gent. De enige plaats waar haar muziek nog in de jukebox zit, had Loet me gezegd en hij heeft gelijk.
Tussen Love Me Do van The Beatles en Fame van David Bowie zitten ook een paar nummers van het meisje dat op haar vijfentwintigste zo luid zong dat haar naam ooit zou blinken tussen de groten.
Ik steek een euro in de elektronische jukebox en druk op haar naam. Summertime Blues. Op het scherm verschijnt een vage zwart-witfoto van Kate. Een seconde stilte in de Dynasty. En dan schalt haar stem door het café.
Een paar vaste jongens kijken om, zoals ze lang geleden ook deden.
‘Al had ik de wereld veroverd, wat dan?’, zei de ontwerpster van de doorkijkjurk ooit. ‘Het heelal is zo groot.’
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier