‘Het grootste deel van onze open ruimte kun je geen natuur meer noemen. Ze is leeg’

Bioloog en Knack-journalist Dirk Draulans vraagt zich af wat er kan worden gedaan om het Vlaamse landschap weer diervriendelijk te maken.

Mijn reportages in Georgië en Estland hebben een onverwacht neveneffect: ik loop wat verweesd rond in ons Vlaamse landschap. Ik kan er niet echt meer van genieten. Ik loop me af te vragen of het wel de moeite is, al die inspanningen die hier geleverd worden om toch maar enkele beetjes natuur van verdere aftakeling te vrijwaren.

Het helpt niet dat de zwaluwen in mijn leefomgeving ineens verdwenen zijn, op hier en daar een late uitzondering na. Het helpt niet dat alle brandganzen waarvan ik de kleurringen aflees als zomergans geringd zijn op dezelfde plek in Zeeland – geen echte wilde beesten dus. Het helpt niet dat er opnieuw minder kieviten in de natuurgebieden in de buurt pleisteren dan vroeger.

Het grootste deel van onze open ruimte kun je geen natuur meer noemen. Ze is leeg.

Ineens word ik weer keihard geconfronteerd met de ondraaglijke leegheid van ons landschap. Waar zijn de geelgorzen, de kneus, de klauwieren, de patrijzen die je elders nog in grote aantallen ziet (en vroeger bij ons ook)? Ze zijn grotendeels weg, ze zijn slachtoffer geworden van een niets ontziende chronische aanslag op onze (en vooral hun) leefomgeving door menselijke activiteiten.

Hoe komt het dat we soorten als het korhoen, de zwarte stern, de grauwe kiekendief, het porseleinhoen die elders nog in normale aantallen voorkomen, zijn kwijtgespeeld? Ze zijn verdwenen, omdat hun biotopen verdwenen zijn, opgeofferd aan wat zo mooi de vooruitgang wordt genoemd. Maar hoe waardevol kan vooruitgang zijn als er hand in hand een achteruitgang van veel andere soorten mee gepaard gaat? Waarom moet het succes van één soort betaald worden met de aftakeling van vele andere?

En als er dan soorten zijn die het goed doen, de buizerds die alomtegenwoordig zijn op wei- en andere paaltjes, de aalscholvers die hun vleugels zitten te drogen op verlichtings- en andere palen, de eksters die in onze tuinen leven in de brouwerij brengen, de vossen die zich hebben aangepast aan een leven in de schaduw van de mens, dan moet je je constant verantwoorden voor hun aanwezigheid aan de massa medeburgers die een hekel hebben aan buizerds, aalscholvers, eksters, vossen en vele andere soorten…

Moedeloos

Dan heb ik het nog niet eens over blijde gebeurtenissen als de terugkeer van de wolf. Je krijgt doodsbedreigingen als je het actief opneemt voor de bescherming van dat dier. Als het van (vele) anderen afhing werd er een door de overheid gesponsorde klopjacht op de eerste wolven sinds mensenheugenis in Vlaanderen gehouden. Ze moeten eruit. Het is om moedeloos van te worden.

De wolvin Naya en haar lover Gust trekken (vooralsnog) gelukkig hun plan, weliswaar in een van de weinige grootschalige natuurgebieden die we nog hebben. Een groeiend deel van de maatschappij raakt gesensibiliseerd voor de bescherming van dieren en planten en het behoud van natuur. Dat is goed nieuws.

Maar na de weken die ik doorbracht in gewone landschappen die nog boordevol wilde dieren en planten zitten (inbegrepen wolven en arenden), valt het me weer op hoe sterk de Vlaamse biodiversiteit leunt op een klein aantal veelal kleine en intensief beheerde natuurgebiedjes. Het grootste deel van onze open ruimte kun je geen natuur meer noemen, want er zitten zo goed als geen dieren en interessante planten meer in. Ze is leeg.

Misschien moeten wij toch eens ernstig nadenken over het meer inzetten op processen om onze landschappen natuurvriendelijker te maken in plaats van vooral geld te pompen in het beheer van kleinschalige gebiedjes om een klein aantal zeldzame soorten terug te halen of in stand te houden. Anders krijg je situaties zoals de Antwerpse havenbons die enkele natuurbeheerders toesnauwde dat het belangrijk is dat er in het Antwerpse ‘zoveel mogelijk vogels op een zo klein mogelijk oppervlakte’ komen om te voldoen aan de Europese natuurverplichtingen, zodat de haven en de landbouw verder rustig hun (natuurvernietigende) ding kunnen blijven doen. Natuur mag toch vooral niet interfereren met de (menselijke) vooruitgang – het blijft een vastgeroest streven in de weerbarstige kop van nog altijd veel te veel beleidslui.

Het is te zot voor woorden hoe er met onze schaarse resterende natuur wordt omgegaan.

Ik zei het al: het is om moedeloos van te worden… Fatalistisch in mijn zetel blijven liggen behoort gelukkig niet tot mijn standaardgedragspatroon. We moeten tuinen diervriendelijk maken door ze deels te laten verwilderen, akkerranden vrij laten voor wilde bloemen, ons landschap weer versieren met inheemse heggen en hagen, beken opnieuw laten meanderen, bossen zo beheren dat ze meer zijn dan een verzameling bomen… En dat op een schaal die groter is dan die van lokale initiatieven van goedmenende mensen. We moeten ook dringend iets doen aan de permanente sluipende vervuiling van ons milieu met onder meer pesticiden.

Gelukkig helpen de vogels een handje om me weer tot wat clementie jegens onze Vlaamse natuur te bewegen. Eergisteren zag ik vijftien prachtige baardmannetjes (meesjes met een voorkeur voor riet) spelen in een strookje zeebies langs het Paardenschor in de buurt van Doel. Een mooi gebied dat ooit zomaar onder het zand van een uitgegraven dok verdween, maar vervolgens weer open gegraven werd als ‘nieuwe natuur’ ter compensatie voor andere natuur die moest verdwijnen voor een volgend dok. Het is te zot voor woorden hoe er met onze schaarse resterende natuur wordt omgegaan.

Maar als men mij zou vragen te kiezen tussen vijftien baardmannetjes in een klein stukje nieuwe natuur of vijftienduizend kneus in een aangenaam Vlaams cultuurlandschap zou ik het wel weten… Hoewel, waarom niet gaan voor de twee, voor zeldzame soorten in zeldzame natuur én algemene soorten in algemene landschappen? Dat moet zelfs in Vlaanderen mogelijk zijn, met de nodige goede wil op vele fronten.

U merkt het, ik zit wat in de knoop met mezelf.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content