Olivier Pintelon
Het gebroken pensioencontract en de ‘inconvenient truth’
‘Terwijl alle ogen gericht zijn op de indexsprong en de tax shift, gaat achter de schermen een proces van start dat een ingrijpende impact kan hebben op onze sociale bescherming: de pensioenhervorming’, schrijft Olivier Pintelon (Denktank Poliargus). ‘Waar waren we weer gebleven met de pensioenhervorming?’
Terwijl alle ogen gericht zijn op de indexsprong en de tax shift, gaat achter de schermen een proces van start dat een ingrijpende impact kan hebben op onze sociale bescherming. Voor de zomer komt immers het Nationaal Pensioencomité voor het eerst bijeen: een tripartiet orgaan dat de verdere pensioenhervorming moet uitwerken. De regering heeft hen opgedragen zich te buigen over: de afbakening van de zware beroepen, de invoering van een deeltijds pensioen, de hervorming naar een ‘pensioen op punten’ en een modernisering van de gezinsdimensie. Op die manier werken ze verder op het rapport van de pensioenexperten. Achterliggend is er echter een paradigmashift: langer werken en budgettaire soberheid is niet langer voldoende om onze pensioenen betaalbaar te houden. Dat is eigenlijk een fundamentele contractbreuk ten opzichte van de jongere generaties.
Een kleine terugblik
‘Het gebroken pensioencontract en de ‘inconvenient truth’
Waar waren we weer gebleven met de pensioenhervorming? Even een blik achter de schouders om het huidig debat te kunnen schetsen. In juni 2014 stelden de pensioenexperten hun langverwachte rapport voor. Zij stelden voor om de drie wettelijke pensioenstelsels – die van de werknemers, de ambtenaren en de zelfstandigen – om te vormen naar een ‘pensioen op punten’. Eén punt komt daarbij overeen met één jaar gewerkt aan een gemiddeld inkomen. Die verzamelde ‘punten’ worden vervolgens aan het einde van de loopbaan omgezet in pensioenbedragen. De experten voorzien dezelfde regels voor de drie stelsels, maar elk punt zal een ander gewicht toebedeeld krijgen.
In het regeerakkoord werden meteen enkele maatregelen aangekondigd. De meeste van die hervormingen zijn ondertussen al opgenomen in een wet. Vervroegd pensioen is zo in 2019 pas toegankelijk op 63 jaar en na een loopbaan van 42 jaar. De wettelijke pensioenleeftijd schuift op naar 67 jaar in 2030. De diplomabonificatie – het meetellen van de studiejaren voor de ambtenarenpensioenen – en de pensioenbonus worden afgeschaft. Ten slotte wordt de leeftijd voor brugpensioen – of ‘stelsel werkloosheid met bedrijfstoeslag’ (SWT) – 62 jaar.
Kortom, heel wat fundamentele zaken zijn al beslist. De financiële impact van een aantal beslissingen is substantieel. De afschaffing van de diplomabonificatie kost zo een modale ambtenaar €100 netto pensioen, terwijl de afschaffing van de pensioenbonus gemakkelijk leidt tot een besparing van €65 netto. Over heel cruciale zaken krijgen werkgevers en werknemers dus geen inspraak.
Een fundamentele paradigmashift
Nu, achterliggend is er meer aan de hand. Jarenlang was de Belgische vergrijzingsstrategie – die ontstond in de jaren 90 – gebaseerd op twee premissen. Allereerst, langer werken. Als iedereen aan de slag blijft tot aan de voorziene pensioenleeftijd, dan blijven de wettelijke pensioenen betaalbaar. Ten tweede, budgettaire consolidatie. Begrotingsdiscipline zou in combinatie met een afbouw van de schuld leiden tot de nodige financiële marges. Deze impliciete strategie zou de wettelijke pensioenen in de toekomst betaalbaar houden. Ondanks de crisis zijn we erin geslaagd om de werkgelegenheid bij ouderen fors te laten stijgen. De staatsschuld is echter weer boven de 100% van het BBP gestegen. De strategie is dus slechts deels gelukt.
Zonder structurele herfinanciering van ons pensioenstelsel – en bij uitbreiden van onze sociale zekerheid – zullen de wettelijke pensioenen in de toekomst dalen
Nu grijpt men echter voor het eerst in op de eigenlijke pensioenberekening. Dat is de fundamentele paradigmashift. Mensen zullen de facto langer werken, maar daar zal geen hoger pensioen tegenover staan – integendeel. Voorheen stond tegenover langer werken wel een hoger pensioen. De afschaffing van de pensioenbonus is in deze tekenend.
De paradigmashift komt zowel naar voren in het rapport van de pensioenexperten als in het regeerakkoord. In het regeerakkoord staat immers dat het Nationaal Pensioencomité ‘zal instaan voor de voortdurende en systematische opvolging van de sociale en financiële houdbaarheid van de drie stelsels.’ Het ‘onder controle houden van pensioenuitgaven’ is dus een fundamentele doelstelling van het comité. De meest duidelijke uiting daarvan is de ‘actuariële correctiefactor’ die de experten naar voren schuiven. Op die manier steekt men eigenlijk een automatische budgettaire begrenzing in het systeem. Bij een slechte budgettaire context – bijvoorbeeld omdat er niet lang genoeg wordt gewerkt – wordt de waarde van een pensioenpunt automatisch ‘gecorrigeerd’ met een ‘factor’. In mensentaal: men wil eigenlijk een ‘collectieve pensioenmalus’ invoeren. Wanneer er geen budgettaire ruimte is, zullen de wettelijke pensioenen automatisch dalen.
Herfinanciering sociale zekerheid is de olifant in de kamer
Eigenlijk brengt ons dat tot de ‘inconvenient truth’ van ons pensioenstelsel. Zonder structurele herfinanciering van ons pensioenstelsel – en bij uitbreiden van onze sociale zekerheid – zullen de wettelijke pensioenen in de toekomst dalen. Tegen 2060 zullen de pensioenuitgaven naar schatting stijgen met 4,1% van het BBP (zie vergrijzingsrapport 2014). In absolute waarde is dat een enorm bedrag: ongeveer €15 miljard – én dat recurrent. Daar staat evenwel tegenover dat we een heel lange termijn hebben om de kost op te vangen. Tegen 2030 spreken we over een jaarlijkse meerkost van 0,24% van het BBP. Voldoende geld voorzien voor pensioenen blijft dus gewoon een maatschappelijke keuze.
Hogere pensioenbijdragen zijn perfect verdedigbaar als het kadert in een globale herfinanciering van de sociale zekerheid
Cruciaal is echter dat we met langer werken (alleen) er niet zullen geraken. Een recente schatting van de Europese Commissie schat de meeropbrengst van langer werken tegen 2060 op 0,3% van het BBP. Kortom, we komen onvermijdelijk uit bij hogere inkomsten of lagere pensioenen.
Hogere pensioenbijdragen zijn perfect verdedigbaar als het kadert in een globale herfinanciering van de sociale zekerheid door onder meer het in vraag stellen van de vele lineaire bijdragekortingen voor de bedrijven of door het invoeren van een algemene sociale bijdrage. Zo’n algemene sociale bijdrage kan ook van toepassing zijn op inkomsten uit vermogen en op die manier bijdragen tot een meer rechtvaardige fiscaliteit. Dat is een superieure oplossing vergeleken met de lagere pensioenen waar we nu op afstevenen. Lagere wettelijke pensioenen zorgen immers voor een dubbele last voor de jongere generaties. Zij moeten betalen voor de huidige pensioenen, terwijl ze ook moeten sparen voor hun eigen pensioen. Dat is fundamenteel onrechtvaardig en de facto een contractbreuk ten opzichte van de jongere generaties.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier