Hans Claus, gevangenisdirecteur: ‘Ik heb altijd meteen sympathie voor mensen die dwarsliggen’
Zijn vader zat twee jaar in den bak voor collaboratie en zelf droomt hij al zijn hele leven van een nieuw gevangenissysteem. Wanneer Hans Claus, gevangenisdirecteur in Oudenaarde, behoefte heeft aan rust trekt hij zich terug in zijn kunstatelier. ‘Zolang ik hier ben, zal ik de wereld een draai proberen te geven.’
Met zijn hoofd tussen het wasgoed dat op de binnenplaats van zijn woning aan een waslijn hangt te drogen, vertelt Hans Claus dat zijn creativiteit maar een schaamlapje voor zijn slechte geheugen is. ‘Ik onthoud niet veel. Wanneer ik pianospeel, kan ik hetzelfde liedje nooit twee keer perfect gelijk spelen. Ik moet dus wel altijd opnieuw beginnen.’
Een gulzige mens is hij, deze achterneef van Hugo Claus. Directeur van de gevangenis in Oudenaarde, bezieler en secretaris van vzw De Huizen, die pleit voor kleinschalige en herstelgerichte detentiehuizen, bestuurslid van de Liga voor Mensenrechten, schilder, beeldhouwer, schrijver, dichter, wereldverbeteraar: hij is het allemaal.
Rond zijn huis vlak bij de Koppenberg – ‘in een glooiing van de tijd’ staat op de gevel – heeft hij zijn beelden en gedichten geplaatst, alsof hij in het kielzog van zijn kunst de wereld tegemoet wil treden. Eerst de verbeelding en de geest, daarna het lichaam.
Correctie, met dat lichaam maakt Claus elke dag een ommetje van een uur, soms zelfs langer. ‘Ik moet wel’, zegt hij wanneer we aan onze wandeling door de glooiing van de tijd beginnen. ‘Vijf jaar geleden kreeg ik plots hartritmestoornissen. Een voorkamerfibrillatie, zei mijn huisarts. Elektroshocks hielpen niet. Ablatie hielp niet. Uiteindelijk hebben ze me een of andere oude pil gegeven en na een dag of twee voelde ik mijn kracht terugkeren. Sindsdien wandel ik elke dag, dat is aangenamer dan kinesitherapie. Maar een paar weken geleden had ik weer iets anders voor.’
Dat klinkt als het begin van een hele medische waslijst.
HANS CLAUS:(lacht) Het is waar. Maar eens je zestig wordt, kennen de dokters je al een beetje. Ik kreeg opeens darmklachten. Dat was verdomd pijnlijk. Het zit in de familie, mijn zus heeft er ook vaak last van. Gelukkig verdween de pijn toen ze me in het ziekenhuis aan het infuus legden, en zo kon ik toch op vakantie vertrekken. Ik ben pas terug van Spanje, waar ik in Villafranco del Bierzo, een belangrijke plek op de weg naar Compostella, een standbeeld ben gaan zetten van Willy Derveaux, een bijzondere mens. Ik heb hem leren kennen als gevangenisbewaarder in de Nieuwe Wandeling in Gent. Elke dag stond hij maar zo’n beetje te leunen tegen de verwarming in de gang, met zijn lange vingers, zijn kromme rug en zijn brute aangezicht. ‘Shiften? Ik trek me daar allemaal geen kloten van aan’, zei hij toen ik hem erop aansprak. Maar ‘s avonds, wanneer alle deuren dichtgingen, begon hij met de gedetineerden te praten. Hij had het altijd als eerste door wanneer iemand ergens mee zat en ze vertrouwden hem ook gemakkelijk hun verhaal toe, waardoor hij als geen ander wist wat er speelde binnen de Nieuwe Wandeling. Zo simpel kan het dus zijn, leerde ik. Daar staan, kijken en luisteren. Meer niet.
Wie marketing- of studieplannen kan schrijven wordt meer gewaardeerd dan wie een wc-pot kan herstellen.
Herkent u zich in hem?
CLAUS: Ja. Ik heb altijd meteen sympathie voor zulke mensen, die dwarsliggen tegen het systeem. Ik kies altijd hun kant. Meestal krijg ik dan te horen dat ik als directeur de kant van het systeem moet kiezen, maar zo zit ik niet in elkaar. Ik ben als dwarsligger gebakken, de dingen die omgekeerd zijn, wil ik weer rechtzetten.
Ziet u dat als uw levenstaak?
CLAUS: Ja. Onlangs hadden we een reünie met vrienden uit de humaniora, en op het einde van de avond werd er gevraagd wat we nog wilden in ons leven. ‘Wel, ik wil samen met mijn vrouw nog een draai geven aan de wereld’, heb ik geantwoord. ‘Zodat hij weer wat rechter draait.’
Op uw zeventiende wist u al dat u gevangenisdirecteur wilde worden. Hoe kwam dat?
CLAUS: Een oom was gevangenisdirecteur geweest en werd door mijn moeder vaak als voorbeeld aangehaald, dat zal zeker meegespeeld hebben. En in het college kregen we de hele tijd te horen dat er meer in ons zat. Plus est en vous. We moesten engagementen opnemen: zieken bezoeken, arme mensen helpen of vrijwilligerswerk doen. Ik kon niet goed rekenen, dus dacht ik dat ik me beter op het humane kon richten. Ik ben rechten gaan studeren, daarna criminologie. Ik was de eerste in de familie die zijn licentie behaalde.
Wie waren uw ouders?
CLAUS: Telgen van middenstanders, die allebei in een zeer christelijk en Vlaamsgezind nest zijn grootgebracht. En allebei hebben ze in de Tweede Wereldoorlog gecollaboreerd. Mijn vader heeft er twee jaar voor in den bak gezeten, net als al zijn broers. Bij mijn moeder was het vooral economische collaboratie: ze hadden thuis een pelsenwinkel en al wie naar het oostfront vertrok, kwam daar een frak kopen. Maar haar vader was een kunstenaar, een beeldhouwer en schilder. Dat zat ook in de familie. Mijn moeder heeft trouwens lang viool gespeeld. Uiteindelijk hebben mijn vader en moeder elkaar gevonden via een annonce in de krant, zoals dat nu via Tinder zou gebeuren. Een goed paard wordt op stal bezocht en dus kwam mijn vader mijn moeder eerst thuis bezoeken. Het klikte en zo hebben ze vijf kinderen gemaakt, als reactie omdat mijn moeder zelf onvoldoende gekoesterd was door haar moeder, die altijd met haar pelsen naar de markten ging.
U komt uit een arm gezin, maar u groeide wel op tussen de beelden en de schilderijen. Daardoor voelde u zich verheven.
CLAUS: Een dubbele standaard, ik weet het. En die tekent mij nog altijd. (zwijgt even) Toen ik geboren werd, als nakomertje van vijf kinderen, was de grootste miserie wel al achter de rug. Mijn ouders hadden eindelijk een eigen huis, maar ze hadden het zeker niet breed. Een auto hebben we nooit gehad. ‘Ik wacht op het laatste model’, zei mijn vader altijd. ‘Ieder jaar komen er betere uit.’ (lacht) Mijn vader was een aangename mens, mijn sociale kant heb ik zeker van hem. Maar ja, die dubbele standaard dus. We hadden niets en geld was zogezegd van geen belang, op reis gaan was voor de chichi, maar voor boeken en kunst was er wel altijd budget. Dat had natuurlijk iets elitairs, alsof wij boven de andere mensen stonden. Maar op die manier is kunst wel mijn eten en drinken geworden. In mijn kot in Gent rook het altijd naar terpentijn en nu nog trek ik me geregeld terug in mijn atelier. Wanneer het moeilijk gaat, of als ik word tegengewerkt, loop ik naar mijn atelier. Tot ik er weer tegen kan. Zo blijf ik in evenwicht.
U lijkt me een erg zintuiglijke mens.
CLAUS:(denkt na) Misschien wel, ja. Als samenleving willen we de realiteit altijd maar naar een abstract niveau kneden: geld, dat geen intrinsieke waarde heeft, wordt almaar belangrijker. Wie onbegrijpelijke marketing- of studieplannen kan schrijven wordt meer gewaardeerd dan wie een wc-pot kan herstellen. De kunst bestaat er volgens mij in om onder al die abstractie de concrete, zintuiglijke wereld opnieuw zichtbaar te maken. Maar een kunstenaar die gevangenisdirecteur is, voor de meeste mensen klopt dat niet. Aanvankelijk wilde ik die twee helften van mezelf angstvallig van elkaar gescheiden houden, maar door de jaren heen zijn ze gewisseld van kant. In mijn schilderijen, beelden en gedichten ben ik veel meer met sociaal engagement bezig en in mijn werk in de gevangenis probeer ik mijn verbeelding zo veel mogelijk te gebruiken. Laten we eens een andere tekening maken, denk ik daar. Een nieuw droombeeld creëren. Maar in alles wat ik doe, ben ik schetsmatig. Ik werk de dingen nooit af. Dat is vervelend omdat je nergens in kunt uitblinken, maar daar staat tegenover dat ik veel verschillende domeinen kan aanraken. Ik hou veel verschillende bordjes in de lucht, en af en toe moet ik eens aan een van die bordjes kunnen draaien.
Waar komt dat schetsmatige vandaan?
CLAUS: Hoogmoed, denk ik. Ik zet me nog altijd boven de anderen, ik voel me nog altijd verheven. (plots) Oei, ik ga hier niet goed uitkomen. (lacht) Serieus, ik wil de mensen wel bij elkaar brengen en op weg helpen, maar daarna wil ik me weer met andere zaken bezighouden.
Voor de gemakkelijkste weg hebt u nooit gekozen. Waarom niet?
CLAUS: Dat is mijn tegendraadse kant. Als het niet moeilijk gaat, ben je niets aan het doen, dan ben je maar mee aan het stromen. Dat wil ik niet. Ik wil de wereld veranderen.
Bent u niet bang om uw vleugels te verbranden?
CLAUS: Ik ben altijd leep genoeg om het nooit helemaal alleen te doen. Toen ik twaalf jaar geleden met De Huizen begon, na een droom waarin ik de gevangenis van de eenentwintigste eeuw voor me zag, heb ik eerst met heel veel mensen gesproken voor ik met mijn idee naar buiten kwam. En het is ook altijd een groepswerk geweest, waardoor ik nooit alleen in de wind hoefde te staan. Ik heb dat trouwens vaak, zulke dromen. Gedichten hoef ik niet te bedenken, ik hoef ze alleen neer te pennen. Ik word ermee wakker rond drie uur ‘s ochtends en dan moet ik zorgen dat ik ze snel ergens kan noteren. Overdag worden we versmacht, verdoofd door het daglicht en de drukte. Maar ‘s nachts vallen al die remmingen weg en voel je pas echt hoe rijk onze geest is. Een slecht slaappatroon is in dat geval zeker een gave. (lacht)
Gevangenissen bouwen en zo vervreemding organiseren wijst op een samenleving die op zijn einde loopt.
Brengt die rijke geest ook onrust met zich mee?
CLAUS: Ik ben een onrustige mens, sowieso. Zodra ik voel dat het te rustig wordt, begin ik te panikeren. En als ik een tijd niet in mijn atelier gezeten heb, je mag het vragen aan mijn vrouw, word ik onhebbelijk. De dingen moeten vooruitgaan.
Het idee van vzw De Huizen lijkt eindelijk aan te slaan. Omdat we als samenleving almaar beschaafder worden?
CLAUS: Dat denk ik wel, ja. Hoe raar het ook klinkt in deze tijden van oorlog. Het is een volgende stap in onze beschavingsgeschiedenis. Toen we als maatschappij van de agrarische naar de industriële periode overgingen, ontstond de gevangenis. Individuele vrijheid werd het hoogste goed, dus leek vrijheidsberoving de beste straf. Nu het waardepatroon opnieuw aan het verschuiven is en het heel erg duidelijk wordt dat de menselijke kolonisering van de planeet eindig is, verandert ons idee over straf opnieuw. We experimenteren steeds meer met probatie, enkelbanden en werkstraffen, om de straf in de samenleving te organiseren en niet langer erbuiten. Gevangenissen bouwen en zo vervreemding organiseren is een eigenschap van een samenleving die op zijn einde loopt. We moeten verbinden, ook in de strafvorm. Net zoals we buiten de markt moeten durven te denken en er nieuwe, duurzamere systemen tegenover moeten zetten. Want de mensen voelen zich onbehaaglijk, zo zaligmakend is die markt dus niet. We moeten een nieuwe wereld durven te verbeelden. Om een voorbeeld te geven: de gevangenissen zitten vol met mensen die drugs hebben genomen. Drugs zijn verboden, terwijl het voor sommige mensen juist goed is om eens drugs te nemen. Maar wapens maken is perfect legaal. Zouden we dat niet beter omdraaien?
Hoe draagt u zorg voor het lichaam en de geest van de gedetineerden in uw gevangenis?
CLAUS: Via sociale verbinding en erkenning. Op lichaam en geest alleen kan niemand steunen, er moet volgens mij altijd een derde, sociale pikkel bij. En daarbij, bestaat de geest wel, of zijn het gewoon de hersenen? Hoe dan ook denk ik dat de mens lichamelijk en geestelijk maar gezond blijft als hij gewaardeerd wordt door een ander. En dus probeer ik het hokjesdenken tussen gedetineerden en personeel, of tussen het personeel onderling, zo veel mogelijk weg te halen. Ik heb het ooit aan Willy Derveaux gevraagd: wat kunnen we doen voor elkaar? ‘Elkaar verdragen en als het kan elkaar een beetje verder dragen’, zei hij. Dat is ook wat ik wil doorgeven. Toen ik na al die ziekte- en vakantiedagen eergisteren eindelijk weer op het werk kwam, heb ik het meteen tegen iedereen gezegd: ik moet nog drie jaar werken, ik ga me met al die regels niet meer bezighouden. Maar ik zal er wel altijd zijn om te luisteren naar wie er met mij een klapke wil doen. We zijn hier allemaal samen gesmeten en onder de noemer van de straf zitten we hier nu, zei ik, we moeten er samen door.
We zijn groepswezens, is dat de kern van uw levensfilosofie?
CLAUS: Ja. We zijn sociale betekenisgevers. Dat vergeten we vaak. En we zijn enorm geïndividualiseerd. We worden uit elkaar gespeeld en tegen elkaar opgezet, maar niemand redt het in zijn eentje. Als groep kun je je rechten opeisen, kun je de dingen werkelijk veranderen. Als enkeling niet. En poëzie is ontzettend belangrijk. Elkaars geest prikkelen met beelden, ritmes en klanken. Overdag werken en ‘s avonds verhalen vertellen aan elkaar, dat is ons DNA. Maar omdat we ‘s avonds nog snel op Smartschool moeten kijken of altijd nog een hoop mails moeten beantwoorden, komen we daar niet meer toe.
U bent ervan overtuigd dat u niet oud zult worden. Waarom?
CLAUS: Omdat ik een slecht gestel heb. Op school liep ik altijd met doktersbriefjes rond omdat ik niet mocht zwemmen of sporten. En mijn vader is vroeg gestorven, op zijn 63e, dat speelt ook mee. Ik ben nu al over datum. Maar zolang ik hier ben, zal ik de wereld een draai proberen te geven.
Hans Claus
– 60 jaar, woont met zijn vrouw en plusdochter in het Oost-Vlaamse Nukerke
– Studeerde rechten en criminologie
– Werkt sinds 1986 als gevangenisdirecteur, eerst in de Nieuwe Wandeling in Gent, Brugge en Sint-Gillis, sinds 2000 in Oudenaarde, met korte tussenstop in Dendermonde
– Pleit al jaren, met vzw De Huizen en de internationale vzw Rescaled, voor kleinschalige en herstelgerichte detentiehuizen als vervanging van het huidige gevangenissysteem
– Maakt beeldhouwwerken en schilderijen, schrijft gedichten en boeken, zoals Verklaring van 30 november – Krijtlijnen voor een leefbare wereld