Guido Belcanto: ‘Als ik voor de spiegel sta, denk ik niet: kijk, daar staat een icoon. Maar toch’

© Johan Jacobs

Dat ‘paternoster’ rijmt op ‘Jodie Foster’: u had het ook kunnen bedenken, maar u deed het niet. Guido Belcanto wel, op zijn zestiende plaat Liefde & Devotie. Als vanouds is het een glimmende assemblage van tristesse en breekbaarheid. En toch is er hoop. ‘Ik zou het prachtig vinden mochten jonge mensen ooit de liefde bedrijven op mijn graf.’

Ergens in dit gesprek zal het gaan over de Lagelandenlijst van Radio 1, een soort canon van het Nederlandstalige lied waarin tot nader order geen lied van Guido Belcanto werd opgenomen. Dat is een wat spijtige vaststelling, die de zanger van commentaar voorziet met een zinnetje dat zo uit zijn inmiddels omvangrijke liederenschat had kunnen komen: ‘Hier schitter ik in afwezigheid.’

Schittering verlenen aan het tekort, het is iets wat Guido Belcanto als weinig anderen kan. Als chansonnier, maar ook als mens. Hij woont in een bungalow, diep verscholen in de bossen van de Antwerpse Kempen. Riant is het er niet, stijlvol eens zo zeer. ‘Een romanticus als ik heeft behoefte aan een decor’, vertelt Belcanto. ‘Het zit goed als ik er een baarmoederlijk gevoel bij krijg. Ik heb weleens gelezen dat wij onbewust allemaal verlangen naar de moederschoot, de paradijselijke toestand. Dat zou best kunnen, al ben ik al bij al toch blij dat ik eruit ben geraakt en hier mag zitten.’ Belcanto zit hier inmiddels al een jaar of vijftien. Sindsdien heeft hij zijn vroegere plek op het Zuid in Antwerpen naar eigen zeggen geen seconde gemist. ‘Toen ik nog op het Zuid woonde, werd die wijk in geen tijd (spuugt de woorden uit) de place to be. Ik voelde me er als een rat in de val. Fietsen was mijn enige uitlaatklep.’

Ontroering van volkse mensen bij Hazes is even waardevol als de ontroering van een intellectueel bij Brel

Tijdens een van zijn fietstochten stootte hij op zijn toen nog vervallen bungalow, niet ver van Wortel, het dorp van zijn jeugd. ‘Ik voelde de magie van de plek meteen, en ben op zoek gegaan naar de eigenaar. Dat bleek Anna te zijn, een oudere vrouw die altijd de meid was geweest van de pastoor van Turnhout. Anna had het huisje – zijn buitenverblijf – van hem geërfd. Wat heeft er zich tussen de meid en de pastoor allemaal afgespeeld? Dat blijf ik een fascinerend gedachtespel vinden. (denkt na) Soms denk ik dat dit huis mij heeft gezocht. We delen in elk geval een verleden. Ik ben streng katholiek opgevoed. Een belangrijk deel van mijn leven heb ik mij daartegen afgezet, maar uiteindelijk kwam ik tot de vaststelling dat verzet vruchteloos was, en dat die achtergrond net een rijke voedingsbodem is voor een kunstenaar. Dan heb ik het niet alleen over de Bijbelse taal en symboliek, maar ook over de figuur van Christus, die een grote inspiratiebron voor me is. In mijn ogen is hij de ultieme romantische kunstenaar. Christus heeft zijn leven gegeven voor zijn roeping. Dat is wat in mijn ogen ook een kunstenaar moet doen. Een echte kunstenaar heeft een roeping, en daarbij hoort de plicht om aan die roeping te gehoorzamen. “Kunstenaars zijn sacrifisten”, heeft Jan Hoet ooit eens gezegd. Dat is de nagel op de kop. Het gaat over opoffering.’

Tijdens uw optredens lijkt het alsof u er vooral van geniet.

Guido Belcanto: Dat heeft vooral met mijn trots te maken. Ik ben fier om Guido Belcanto te zijn. Tegelijk is het niet gemakkelijk om Guido Belcanto te zijn. De boog moet bijna altijd gespannen staan. Artiest ben je de klok rond. Ook als je op je fiets zit. Misschien zelfs vooral dan.

Uw nieuwe plaat vormt thematisch een hecht geheel. Een enkele uitzondering niet te na gesproken gaan alle liedjes over de liefde. De mislukte liefde, om preciezer te zijn.

Belcanto: Dat is natuurlijk het centrale thema in mijn hele oeuvre. Liefdesverdriet. Onbeantwoorde liefde. Het gebroken hart. Ik heb dat thema geïntroduceerd in mijn eerste plaat, Op zoek naar romantiek, en heb het – ook wel tot mijn eigen verbazing – vijftien platen lang vastgehouden.

Omdat u er ook zelf niet in slaagde een duurzame relatie op te bouwen?

Belcanto: Ik heb in mijn leven zes of zeven langere relaties gehad, maar het klopt dat die uiteindelijk allemaal spaak liepen. Ik heb me weleens afgevraagd of ik op die mislukkingen aanstuurde om er inspiratie uit te halen. Per slot van rekening is ook deze plaat er gekomen na een relatie waaraan, na acht jaren van afstoten en aantrekken, een einde is gekomen. (denkt na) Een liefdesbreuk inspireert, ja. Maar ik denk niet dat ik er om die reden ooit echt op heb aangestuurd. Het is ook niet zo dat ik die ellende nodig heb om creatief te kunnen zijn. In feite is het eerder omgekeerd. Uit diepe ellende en depressie komt niets voort. Een zeker evenwicht is beter voor de creativiteit. En de waarheid is dat ik me nooit evenwichtiger heb gevoeld dan de afgelopen jaren.

Guido Belcanto: 'Als ik voor de spiegel sta, denk ik niet: kijk, daar staat een icoon. Maar toch'
© Marijke Bisschops

Hoe hebt u dat evenwicht gevonden?

Belcanto: Het heeft wellicht te maken met ouder worden. En met het algemeen toegenomen respect voor mij als artiest, dat zeker ook. Die hoge pieken en diepe dalen die ik als jonge artiest had, die heb ik vandaag niet meer. Wat niet wil zeggen dat ik een kabbelend gevoelsleven heb, oh nee. Er is nog altijd niet zo veel nodig om mij te raken. Een volkslied voor een voetbalmatch, een spelend kind… zulke eenvoudige dingen kunnen mij diep ontroeren.

U woont hier al vijftien jaar alleen. Vreest u, nu de zomer op zijn laatste benen loopt, de donkere, eenzame winter die komt?

Belcanto: Nee, niet echt. Ik heb zelf voor deze ballingschap gekozen. Voor mij is het de minst moeilijke manier van leven. Of, positiever geformuleerd, de best mogelijke. Ik ben hier zo vrij als een vogel. Ik kan hier in het midden van de nacht pianospelen. Ik kan in mijn blootje in de tuin lopen en pissen onder de sterrenhemel. Wie kan zoiets zeggen?

Georges Moustaki heeft over de schoonheid van de eenzaamheid een onsterfelijk liedje gemaakt.

Belcanto:Non, je ne suis jamais seul, avec ma solitude.‘ Hij noemt de eenzaamheid een medeplichtige. Une complice. Prachtig is dat. Moustaki heeft het in mijn plaats gezegd, waarvoor dank en hulde.

Schuilt er in die lange periodes van eenzaamheid geen gevaar? Dat u het contact met de mensen verliest, bijvoorbeeld?

Belcanto: Oh, maar ik zie genoeg mensen hoor. Ik ga hier in het dorp regelmatig naar café Den Toerist om een praatje te slaan en biljart te spelen. Ik ben daar een graag geziene figuur. En ik krijg hier ook geregeld bezoek. Van studenten, bijvoorbeeld, die hier een filmpje willen maken of een interview van me willen. Op zulke vragen zeg ik altijd ja. Zo’n interview geeft me altijd veel voldoening.

Waarom?

Belcanto: Omdat het mijn ijdelheid streelt, zeker? Eigenlijk mag je zoiets niet van jezelf zeggen, maar die belangstelling van jonge mensen lijkt er toch op te wijzen dat ik voor hen een soort iconische figuur ben geworden. In het dagelijkse leven sta ik daar natuurlijk zelden bij stil. Het is bijvoorbeeld niet zo dat ik, als ik ’s morgens voor de spiegel sta, meteen denk: kijk, daar staat een icoon. Maar toch. Het algemene respect is in de loop der jaren alleen maar gegroeid. Dat geeft hoop voor de toekomst. Goed, ik word stilaan een veteraan. Maar is dat erg? Ik vind weinig zo mooi als een veteraan die nog goed bij stem is, en zijn waardigheid heeft behouden. Kijk naar Leonard Cohen, hoe waardig die tot aan de laatste ademtocht gebleven is. Dat zou ik ook willen.

Ik vraag me soms af of ik op relatiemislukkingen aanstuur om er inspiratie uit te halen

Op uw nieuwe plaat noemt u zichzelf, al dan niet ironisch, ‘een beroemde chansonnier’. Is roem belangrijk voor u?

Belcanto: Ooit – ik schat kort na mijn tweede plaat – kwam ik bij een meisje, een groupie die ik had kunnen versieren. Op haar toilet hingen foto’s van Charles Bukowski, Mickey Rourke, Leonard Cohen, David Bowie, Nick Cave… en van mij. (lacht breed) Op het toilet van een meisje, is dat niet fantastisch? In mijn herinnering is het een van de mooiste momenten van mijn leven. Ach ja, de roem. Het is dubbel. Op zich heeft het natuurlijk niets te betekenen. Ik zou ook niet in de schoenen willen staan van een acteur uit FC De Kampioenen of Thuis. Dat is een andere beroemdheid. Mijn roem geeft me meer het gevoel dat ik een stuk van ons cultureel erfgoed ben. Daar kan ik stiekem wel van genieten. Al zijn er ook vervelende momenten. Vooral als mensen zat zijn, durven ze weleens heel erg vervelend en ongemanierd te worden. Daar knap ik op af.

Ligt u wakker van uw onsterfelijkheid?

Belcanto: Hoe ouder ik word, hoe minder ik vrees dat ik zal vergeten worden. Het kan niet meer stuk, zo voel ik me.

‘Als over honderd jaar nog een of andere krolse minnaar een van mijn regels in het oor van zijn geliefde zou fluisteren, dan zou mij dat wel behagen’, zei Hugo Claus ooit.

Belcanto: Zo is het. Ik zou het ook prachtig vinden mochten jonge mensen ooit de liefde bedrijven op mijn graf. Maar Hugo Claus heeft natuurlijk de stommiteit begaan om zich te laten uitstrooien op zee. Die fout ga ik niet maken. Ik wil begraven worden met een zerk. (brede grijns) Waar de mensen naartoe kunnen komen en waar ze ’s nachts de liefde kunnen bedrijven. Dat wil ik echt.

Bij het herbeluisteren van uw repertoire viel ons op dat de dood er nauwelijks aanwezig in is. Dat is opmerkelijk, voor zo’n romantische artiest.

Belcanto: In mijn oeuvre zit meer Eros dan Thanatos, dat is waar. Misschien ben ik nog te jong om daarover te schrijven?

Misschien is het een manier om de Man met de Zeis op een afstand te houden.

Belcanto: Dat kan kloppen, ja. Het feit dat mijn tijd korter wordt, vind ik een bijzonder betreurenswaardige zaak. Zelfs als ik honderd jaar word, zal het leven te kort zijn om alle artistieke plannen die ik nog heb te realiseren. Ik ben best trots op wat ik tot dusver heb gerealiseerd. Maar het had meer kunnen zijn. Zo had ik bijvoorbeeld graag een roman geschreven. Een autobiografie schreef ik al. In drie maanden tijd, in een roes waarin ik niet kon ophouden met schrijven. Dat genot wil ik nog eens meemaken.

Het vertellende zit alvast bijzonder sterk in uw liedjes.

Belcanto: Mijn songs zou je kunnen zien als scenario’s voor een kortfilm. Gecondenseerde romannetjes. Dat mis ik in het hedendaagse chansonaanbod. Verhalen: met een begin, een midden en een einde. Wannes Van de Velde schreef nog zulke liedjes, maar vandaag doet haast niemand het nog.

Guido Belcanto: 'Als ik voor de spiegel sta, denk ik niet: kijk, daar staat een icoon. Maar toch'
© Johan Jacobs

Al even uitzonderlijk vandaag is die dictie van u. Op dat vlak bent u verwant met een chansonnier als Georges Brassens: geen woord gaat verloren.

Belcanto: Jazeker. Ik besteed daar zoveel aandacht aan omdat, in mijn optiek, een liedje altijd perfect en onmiddellijk verstaanbaar moet zijn. Ik heb het niet zo voor cryptische songs. Ik hou bijvoorbeeld meer van het werk van Clement Peerens dan van de wat intellectualistische liedjes van Hugo Matthysen. Matthysen is me te ironisch, terwijl Clement Peerens levensliederen brengt die direct zijn, en die mij onmiddellijk ontroeren. Hetzelfde heb ik met Belgian Associality. In principe doen ze hetzelfde, zij het in hardcoreverpakking.

Is uw voorliefde voor heldere, eenvoudige teksten een restant uit uw beginperiode, waarin u country, blues en rock-‘n-roll speelde?

Belcanto: Daar heb ik nooit zo bij stilgestaan, maar ik denk het wel. ‘My son calls another man daddy‘, van Hank Williams! Die titel is toch een hele song? Weinig mensen zullen dat weten, maar ik heb mijn eerste stappen in de muziek gezet aan de zijde van mijn broer, die drie jaar jonger was, en met wie ik een countryduo vormde. Die muziek hadden we cadeau gekregen in een paar fantastische kroegen in Turnhout. Later, in de jaren zeventig, werd De Warande opgericht waar wij, simpele jongens uit de Kempen, dankzij André Fonteyne alle oude bluesmannen konden bewonderen. Big Joe Williams, Albert King, Freddy King… Ze kwamen daar wonderlijk genoeg allemaal over de vloer.

U hebt inmiddels ook zelf een handvol klassiekers geschreven. Toch komt niet één van die songs voor in lijstjes zoals de Lagelandenlijst van Radio 1.

Belcanto: Hier schitter ik door afwezigheid.

Hebt u daar een verklaring voor?

Belcanto: Ik denk dat de radiomensen mij niet kunnen plaatsen. Dat zit hen dwars.

Uw liedjes worden toch gedraaid op de radio?

Belcanto: Eerder stiefmoederlijk, toch. Alleen bij Radio 2 lig ik blijkbaar in de bovenste lade. Daar draaien ze mij naar het schijnt bijna dagelijks. Maar de rest? Bij het begin van mijn carrière werd ik door alle zenders gedraaid, zelfs op Studio Brussel. Blijkbaar kan dat vandaag niet meer. Dat betreur ik. En ik begrijp het ook niet goed. Ik word gevraagd door de KSA van Zwevezele, de Hardrock Cellar hier in Tielen én het Boekenbal in Amsterdam. Ik denk niet dat er een zanger is die dat voor elkaar krijgt.

Het is wel waar dat u als artiest niet zo makkelijk te vatten bent. Net als bij uw favoriete auteur Gerard Reve is het bijvoorbeeld moeilijk om uit te maken of …

Belcanto: … ik het meen of niet. (lacht luid)

Inderdaad. Net als Reve grossiert u in grote sentimenten, zij het vaak overgoten met een flinke scheut zelfspot en ironie.

Belcanto: Dat is juist gezegd, al word ik wel steeds minder kwistig met die ironie. In mijn nieuwe plaat zit die er volgens mij nog nauwelijks in. Ik ben ze een beetje ontgroeid, al hoop ik niet helemaal. (denkt na) Tja. Wat is kunst? Voor mij bestaat die erin dat je de lach en de traan zo met elkaar kunt versmelten dat ze geen tegenstelling maar een eenheid vormen. Dan heb je het leven zelf samengevat. Reve kon dat. En Charlie Chaplin. Dat zijn in mijn ogen grote kunstenaars.

Ik vraag me soms af of ik op relatiemislukkingen aanstuur om er inspiratie uit te halen

Wanneer wordt kunst kitsch?

Belcanto: Dat kan ik niet zeggen. Is André Hazes kitsch? Ik hou veel van Hazes. Maar is hij kunst of kitsch? Voor mij is die grens onduidelijk en ook niet echt relevant. Het vloeit in elkaar over.

Er is geen verschil tussen Hazes en Jacques Brel?

Belcanto: Voor mij is de ontroering die volkse mensen voelen bij Hazes even waardevol als de ontroering die een intellectueel voelt bij Brel. Ik ben opgegroeid met voetbal en koers. Mijn ouders hadden een café, ‘In de verzekering tegen den dorst’. Dat café lag pal naast de kerk. Daarbij kwam nog dat ik school liep bij de jezuïeten van Turnhout, Grieks-Latijn. Ik ben dus een product van twee werelden, die voor mij even betekenisvol zijn.In mij woont zowel een liederlijk volksmens als een intellectuele geschoolde monnik.

Een monnik en een volksmens. Een beetje zoals uw held, de renner Marco Pantani.

Belcanto: Met Marco Pantani werd de koers rock-‘n-roll. Daarvoor waren er ook tragische en kleurrijke figuren zoals Fausto Coppi en Jacques Anquetil. Maar niemand sprak zo tot mijn verbeelding als Pantani. Hij viel aan op de eerste col en kreeg een inzinking op de derde. Dan moest hij naar huis, want hij had een halfuur achterstand. Dat vond ik geweldig. Pantani was geen coureur maar een artiest. Hij zag zichzelf ook zo. Hij zei: ‘Ik rij geen koers, ik geef een voorstelling.’ Hij stapte op een fiets om zijn persoonlijkheid te uiten. Frank Vandenbroucke deed dat ook. ‘Kijk naar mij’, zei hij. ‘Kijk hoe mooi ik op mijn fiets zit.’

Het waren wel notoire valsspelers.

Belcanto: (kijkt kwaad) Daar gaan we toch niet over beginnen te zagen? In hun tijd waren het allemaal valsspelers. En de schoonheid blijft, toch? Geen enkele andere sport heeft zoveel tragische en kleurrijke figuren opgeleverd. En geen enkele sport staat zo dicht bij het volk. De koers speelt zich af op de openbare weg. Voor elke andere sport moet je naar een stadion, en entree betalen. Niet zo bij de koers. De acteurs passeren voor je deur. En – niet onbelangrijk – wij kunnen ook letterlijk in hun voetsporen treden, en een poging wagen om hun heldendaden te imiteren. Wij kunnen de Mont Ventoux oprijden, de Galibier of de Muur van Geraardsbergen. Dat ligt toch anders bij het voetbal. Probeer maar eens een balletje te trappen in Wembley of Camp Nou, het zal u niet lukken.

Wielrennen is ook een individuele sport. Een sport voor eenzaten zoals u.

Belcanto: Het zit ook in dat individuele, ja. Het gevecht van man tegen man, of, als je zoals ik vaak alleen rijdt, tegen jezelf. Alleen in het hooggebergte fietsen is een groot genot. Je ziet fysiek af, waardoor je geest helemaal helder wordt. Op den duur bekruipt je het gevoel dat je een heel klein onderdeeltje bent van de algehele schepping. Op zulke momenten lijkt het alsof je naar de hemel fietst, naar God. In het volste besef dat hij daar wellicht niet zit.

Dat mijn tijd korter wordt, is een bijzonder betreurenswaardige zaak

God is dood, het leven heeft geen zin, dus zit er niets anders op dan zo sierlijk mogelijk te doen alsof er wél betekenis is?

Belcanto: La vie n’est qu’une interminable répétition d’une représentation qui n’aura jamais lieu. Het leven is een eindeloze repetitie van een voorstelling die nooit plaatsvindt, zeggen ze in Le Fabuleux Destin d’Amélie Poulain. Daar kan ik mij bij aansluiten. Ik lees erg graag Arthur Schopenhauer. Hoewel er in zijn werk veel humor zit, wordt hij beschouwd als de aartsvader van het pessimisme. ‘Uiteindelijk is het beter niet geboren te worden’, schrijft Schopenhauer. Ik begrijp dat, maar is die gedachte niet nog zinlozer dan het zinloze bestaan zelf? Je schiet er in elk geval niets mee op. Wij zijn hier nu eenmaal. En ik ben blij dat ik hier ben, ook al heb ik momenten gehad waarin dat niet zo was. Ik heb voor enkele jaren onder een zware depressie geleden. Omdat er anders geen brood op de plank kwam, was ik verplicht om te blijven optreden, ook al had de medicatie van mij een robot gemaakt. Hoewel ik de emoties alleen maar kon spelen, kwamen mensen na die optredens aan mij vertellen hoe goed ze het wel vonden. Dat begreep ik niet. Ik was een hoopje ellende, diep ongelukkig, en zonder hoop dat het ooit zou overgaan. Pas na vier jaar ben ik eruit geraakt en kon ik Een man van lichte zeden maken, de plaat van mijn wederopstanding.

Hoe bent u uit dat dal geraakt?

Belcanto: Met medicatie. Zo simpel is het. Geen vrouwen, geen bloemen, geen gezonde voeding of praatsessies, gewoon: de juiste medicatie. Dat klinkt weinig romantisch, maar de ervaring van uit dat dal te klimmen was wel uniek. Dag na dag voel je je beter, dag na dag komt het leven in je terug. Als je dan eindelijk nog eens een erectie krijgt, en vervolgens ook nog een zaadlozing … Ja jongens. Dat is alsof je opnieuw geboren mag worden, en aan een tweede leven mag beginnen.

Guido Belcanto, Liefde & Devotie, verschijnt op 29/09 bij Starman.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content