Grondwettelijk Hof vernietigt gemeenschapsdienst
OCMW’s zullen leefloners niet meer mogen voorstellen om een gemeenschapsdienst uit te voeren als opstapje naar hun re-integratie in de arbeidsmarkt.
Volgens het Grondwettelijk Hof leunt de vrijwillige gemeenschapsdienst bijzonder nauw aan bij bezoldigde arbeid én zijn sinds de zesde staatshervorming de gewesten, en niet het federale niveau, bevoegd voor de tewerkstelling van leefloners.
De invoering van de gemeenschapsdienst stond in 2014 in het regeerakkoord van de regering-Michel en werd in 2016 gerealiseerd. Het zijn de lokale OCMW’s die leefloners een gemeenschapsdienst op vrijwillige basis kunnen voorstellen, in het kader van een ‘geïndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie’ (GPMI). De gemeenschapsdienst dient als hefboom voor sociale, maatschappelijke en sociaalprofessionele integratie. ‘Een dergelijke dienst valoriseert de persoon en vormt een eerste stap naar re-integratie’, zei toenmalig minister van Maatschappelijke Integratie Willy Borsus (MR) in juni 2016 in de Kamer.
Tegen de hervorming van het GPMI en de invoering van de gemeenschapsdienst trokken twee Franstalige vzw’s naar het Grondwettelijk Hof: de Ligue des Droits de l’Homme en het Collectif Solidarité contre l’Exclusion. Zes andere vzw’s sloten zich bij hen aan. Wat hun kritiek op de gemeenschapsdienst betreft, stelt het Hof hen nu in het gelijk. Ook al bestaat een gemeenschapsdienst uit activiteiten die strikt genomen op vrijwillige basis worden uitgevoerd, kan er volgens het Hof niet van worden uitgegaan dat de activiteiten een ‘onverplicht’ karakter hebben. Immers, de dienst is onlosmakelijk verbonden met het GPMI van de leefloner in kwestie en deze kan gesanctioneerd worden als de verplichtingen die in dat contract vermeld staan, zonder wettige reden niet worden nageleefd. ‘De gemeenschapsdienst vertoont kenmerken die nauw aansluiten bij die van bezoldigde arbeid. Eenmaal de gemeenschapsdienst werd aanvaard, wordt die immers dwingend’, zegt het Hof.
Dat iemand aan zijn maatschappelijk werker kan melden dat hij zijn gemeenschapsdienst niet meer wil uitvoeren en zijn GPMI ook in die zin kan worden aangepast, is van geen tel.
Daarenboven zijn het sinds de zesde staatshervorming de gewesten die bevoegd zijn voor de tewerkstelling van personen met het recht op maatschappelijke integratie. Door zich via de gemeenschapsdienst op dat terrein te begeven, schendt de federale wet dan ook de bijzondere wet die sinds 1980 de werking van de gemeenschappen en de gewesten vastlegt, oordeelt het Hof.