Getormenteerde reiziger Stijn Tormans: ‘Moedig achterwaarts lijkt wel de nieuwe slogan van De Lijn’
Zeven jaar geleden schreef ik, getormenteerd dagelijks gebruiker van de tram en de bus, een stuk met als titel: ‘De Tien Plagen van De Lijn’. De toenmalige minister van Mobiliteit Ben Weyts (N-VA) reageerde ziedend. Het was allemaal fel overdreven liet hij vanuit zijn dienstwagen optekenen. Niet dat er helemaal geen problemen waren, maar door zijn beleid zou alles anders worden. ‘Er is beterschap op komst’, schreef hij op 17 januari 2017. ‘Daar mag ik later op afgerekend worden.’
Zeven jaar later wacht ik nog steeds op de bus. En op beterschap.
Ik zou dat artikel opnieuw kunnen schrijven: roltrappen en aankondigingsborden die niet werken, bussen die niet opdagen, dan is het weer te warm, dan te koud. Of rijdt de chauffeur te hard, zoals een paar maanden geleden. ‘Niets werkt hier nog, niets’, tierde hij tegen de passagier die het dichtst bij hem zat. De soundtrack van de rammelkar gaf hem gelijk. Aan een halte vroeg een passagier of hij alsjeblieft wat trager kon rijden. ‘Ik ben bang, meneer.’ Toen brak zijn water helemaal. ‘Allemaal uitstappen’, gebood hij. Buiten miezerde het: op de hemel kun je in Vlaanderen altijd rekenen op zulke momenten. Daar stonden we dan, aan een halte met een vreemde naam. We tuurden nog naar de bus, die steeds verder weg reed. Dat het een symbolisch beeld was, hadden we pas later door.
Toch waren we niet kwaad op die chauffeur. We voelden alleen mededogen, misschien zelfs bewondering voor hem en zijn collega’s bij De Lijn die elke dag ondanks alles hun best doen om iets te maken van die brok ellende dat een openbaarvervoersmaatschappij moet voorstellen. Respect ook voor de ceo van de Lijn, die een paar weken geleden de guts had om de waarheid te vertellen tegen mijn collega van Het Nieuwsblad: ‘Wat je bij De Lijn ziet, is dat er al minstens twee legislaturen geleden niet meer voldoende is geïnvesteerd. (…) Er is in het verleden een verrottingsstrategie toegepast – Ziet ge, het gaat niet – misschien vanuit de droom om het aan de privé te kunnen overlaten.’
‘Maar onze begroting is dan toch op orde’, troost ik mezelf, als de tram zich op gang trekt.
Maar we blijven lachen en leven volgens de stelregel van Gerard Reve: moedig voorwaarts. Zelfs als de Vlaamse regering haar middelvinger opsteekt naar een deel van het minder mobiele Vlaanderen. Een op de zes haltes wordt straks geschrapt: 3000 stopplaatsen verdwijnen. Er komen meer bussen en trams op de grote lijnen, dat is fijn. En de nieuwe stoelen in bruin kunstleer zijn niet alleen esthetisch een verbetering. Maar wie niet dicht bij een uitverkoren halte woont, is daar vet mee. Overal in Vlaanderen wordt gemokt. In Lochristi organiseerde de tachtigjarige Jeanine al twee treurmarsen omdat er straks geen bus meer stopt aan het bekende crematorium (elk jaar 450.000 rouwenden). En wat verderop willen de supporters van AA Gent actie ondernemen omdat er geen bus meer rijdt naar hun voetbalarena.
Hun smeekbedes zullen niet verhoord worden. De Vlaamse regering zal ook niet afgeslacht worden voor deze kaalslag, hun kiezers nemen allang De Lijn niet meer. Aan elke halte zie je dezelfde mensen: studenten die nog geen rijbewijs hebben, bejaarden die niet meer kunnen rijden en hier en daar een loser die geen auto heeft.
Dat is het verschil met de NMBS. In een station staan dezelfde mensen, maar ook forenzen, journalisten en af en toe een politicus. Niet alleen Jos D’Haese, ook mensen van de andere kant. Onlangs deelden we zelfs een coupé met Jan Jambon. Wellicht stond de auto van de brave man die dag in de garage, maar toch: hij had ook een taxi kunnen nemen. En een tijdje geleden spotten we zowaar Siegfried Bracke in het station.
Die lui kom je nooit tegen in de voertuigen van De Lijn, op een paar uitzonderingen na, zoals Jan Peumans. Ze hebben ook geen enkele voeling met De Lijn. Of de minister van Mobiliteit nu Hilde Crevits, Ben Weyts of Lydia Peeters heet, één ding is zeker: bij hun aantreden zeggen ze ‘dat ze nooit De Lijn nemen’. Daarna volgen praatjes dat ze ‘zo veel mogelijk reizigers willen verleiden’. Dat houden ze, zonder in een lachkramp te schieten, vol tot ze weer van iets anders minister zijn: Weyts zei na zijn mandaat in het parlement dat het openbaar vervoer geen middel is om belangrijke mensen te vervoeren. Het heeft geen standing.
Een rare uitspraak voor een Vlaams-nationalist, vond ik. De Lijn ontstond in 1991, na de derde staatshervorming. Weg met de Buurtspoorwegen, geen Waal meer die een stok in het wiel kon steken. De Lijn was een Vlaams project: wat we zelf gingen doen, zouden we zoveel beter doen.
In 1991 was ik vijftien. Ik woonde toen nog bij mijn ouders aan de Kapelsesteenweg, in het drukbevolkte suburbia van Antwerpen. Vanuit het raam van mijn jongenskamer zag ik de eerste voertuigen van De Lijn voorbijrijden. Die hadden echt wel iets, met hun stoelen in oranje skai.
Toen vond ik de Kapelsesteenweg de saaiste steenweg op de wereld. Maar ik had niet goed gekeken: nergens in Vlaanderen waren de sociale verschillen zo groot. Aan de ene kant van de weg was een arbeiderswijk, aan de andere kant een villawijk. Ook in mijn klas zaten veel jongens uit de Brasschaatse bourgeoisie, maar ook een paar arbeiderskinderen. En middenklassers, zoals ik. We deelden niets. Behalve die halte aan de Beekstraat, daar stopte bus 65, onze ontsnappingsroute naar de grote stad. Het was altijd fijn zitten op het oranje skai. Zeker op de laatste rij, waar de leukste mensen zaten.
Op een zomerdag in 1994 stopte een sportwagen aan halte Beekstraat. Het raam ging naar beneden: een klasgenoot van me grijnsde – sommigen onder ons kregen erg dure cadeaus van hun ouders voor hun achttiende verjaardag. ‘Stap in’, zei hij.
Vijfentwintig jaar later zag ik die klasgenoot opnieuw, op een reünie in het college. Hij woonde nog altijd in de villawijken van Brasschaat. Toen ik hem vertelde dat ik de laatste bus moest halen, staarde hij me aan alsof ik van een ander zonnestelsel kwam: ‘Rij jij nu nog altijd met de bus?’
Hij haatte het openbaar vervoer, zei hij. ‘Elke euro belastinggeld die daarnaartoe gaat, is er een te veel.’ Ik legde hem uit dat wegen onderhouden en bedrijfsauto’s ook niet gratis zijn, maar de haat zat te diep. We raakten er niet uit: hij ging naar zijn BMW SUV, ik beende naar halte Beekstraat. Deze keer kreeg ik geen lift.
Zoals mijn oude klasgenoot denken ontzettend veel mensen in Vlaanderen: anders zouden er niet zo veel tramverlengingen overal te lande tegengehouden worden. Of park-and-rides aan de rand van de stad leegstaan. ‘Neem daar de tram naar de stad.’ Maar bijna niemand doet dat. Liever uren zoeken naar een parkeerplaats in het centrum. Enrique Peñalosa, voormalig burgemeester van de Colombiaanse stad Bogota, zei ooit: ‘Een ontwikkeld land is geen plaats waar de armen auto’s bezitten. Het is een plaats waar de rijken het openbaar vervoer gebruiken.’ Als Peñalosa gelijk heeft, is Vlaanderen een derdewereldregio. Op het vlak van openbaar vervoer is dat ook zo, maar de gemiddelde hardwerkende Vlaming ligt er niet van wakker: De Lijn zit allang niet meer in de hoofden en de harten van de middenklasse. Misschien is dat nog wel een van haar grootste problemen.
Op de partijhoofdkwartieren voelen ze dat ook. Een paar maanden geleden waren de burgemeester van Brussel, die van Antwerpen en de hoofdredacteur van Het Nieuwsblad op De afspraak bij Phara de Aguirre.
‘Wat is er beter in Brussel dan in Antwerpen?’ vroeg Phara.
‘Het openbaar vervoer’, antwoordde Liesbeth Van Impe.
‘Nu wordt het interessant’, riep ik naar het scherm. Al jaren wil ik weten hoe de machtigste politicus van Vlaanderen denkt over het openbaar vervoer. Zijn partijgenoten zaten jaren aan de knoppen bij De Lijn: Ben Weyts was vijf jaar minister, Marc Descheemaecker jarenlang voorzitter van de raad van bestuur. Maar het antwoord van Bart De Wever was ontstellend kort: ‘Het klopt dat het openbaar vervoer in Brussel beter is’, erkende hij. ‘Maar het kost ook veel meer.’
Toen ging het alweer over iets anders, dat is het lot van het openbaar vervoer op tv. De schamele discussies gaan altijd over de kosten, nooit over de baten, over hoe fantastisch openbaar vervoer zou kunnen zijn. Een van de laatste machthebbers die openlijk durfde te zeggen dat elke mens in Vlaanderen met de bus naar de wereld gebracht kan worden, was Steve Stevaert. We weten allemaal waar de man geëindigd is. Jammer genoeg heeft openbaar vervoer sindsdien een kleur: rood-groen. In heel Europa omarmen ook rechtse politici het openbaar vervoer, behalve hier.
In 2005 ging Annick De Ridder (N-VA) de redacties af leurend met foto’s van lege bussen. Ze maakte zelfs een website legebussen.be. Tot Kathleen Van Brempt (Vooruit) haar eens zei: ‘Je hebt die foto’s gemaakt net voor de bussen de terminus binnenrijden. Natuurlijk zijn ze dan leeg.’ Maar het discours van De Ridder sloeg aan: ook andere politici namen het over. Hilde Crevits begon als eerste te besparen, Weyts volgde. Ook aan halte Beekstraat voelden we dat: de populaire lijn 65 werd in tweeën gesplitst. Voortaan moest er overgestapt worden, in naam van de efficiëntie. Terwijl het in de jaren negentig ‘s avonds exact twintig minuten duurde om van de Beekstraat naar het centrum van Antwerpen te reizen, duurt het nu volgens de app gemiddeld drie kwartier om een afstand te overbruggen van dertien kilometer.
Een ontwikkeld land is een plaats waar de rijken het openbaar vervoer gebruiken.
In theorie, want elke openbaarvervoergebruiker weet: overstappen lukt in Vlaanderen altijd op powerpointpresentaties, nooit in de realiteit. Zeker in de avonduren niet. Meestal doe ik er veel langer dan een uur over, soms wel anderhalf uur, om het huis van mijn moeder te bereiken – in die tijd vlieg je van Brussel naar de Côte d’Azur. Geduld is een schone deugd, maar er zijn grenzen. In mijn jonge jaren stond er altijd een massa volk aan halte Beekstraat, nu bijna niemand meer. De ooit zo populaire bus 65 rijdt vandaag zo goed als leeg door een dichtbevolkte wijk.
Zo is De Lijn met veel daadkracht en deskundigheid naar de wuppe geholpen. Annick De Ridder hoeft vandaag zelfs niet meer naar de terminus te rijden om haar lege bussen te fotograferen.
Natuurlijk zijn dat democratische keuzes – nergens in de grondwet staat dat er móét worden geïnvesteerd in openbaar vervoer. Maar alsjeblieft, beste Vlaamse regering, bespaar ons die hypocriete praatjes van ‘modal shifts naar het openbaar vervoer’ en ‘reizigers verleiden’. Ik ben die na al die jaren zo beu.
Tot u spreekt een openbaarvervoerverslaafde, die uren kan oreren over hoe fantastisch het openbaar vervoer is in pakweg Stockholm of Napels. Of in New York, waar ik deze zomer was. Altijd een plezier daar weer in The City te zijn, ook voor die heerlijke metro. Iedereen stapt daar de historische metrohaltes binnen: van de dakloze tot de man in maatpak uit Wall Street. Er zit altijd een bediende aan de ingang, die vriendelijk ‘goedenavond’ zegt.
Niet dat er daar nooit iets fout loopt, integendeel, maar meteen volgt correcte informatie. Dat is wel aanpassen als je uit Vlaanderen komt. En dan die vertrouwde mannenstem als je de metro binnenstapt: ‘Stand clear of the closing doors, please.’ Elke rit in New York is een belevenis – alsof je meespeelt in een film. Ik draai in mijn hoofd dan altijd een oud liedje van The Muppets. Op 18 maart 1975 namen Bert, Kermit De Kikker, Betty Lou en co. de metro. Dat beviel hen wel. ‘If you’re in a hurry, take the express’, zong Betty Lou. ‘It will go right by your local address’, voegde Kermit De Kikker eraan toen. En dan zong een vrouw: ‘The subway, the subway, the longest-running show underground!’
Dát is de essentie van openbaar vervoer. Natuurlijk draait het om mobiliteit, om mensen zo snel mogelijk vervoeren. Maar het draait ook om dat tweede: show. Het decor moet deugen of openbaar vervoer werkt niet. De Muppets begrepen wat de Vlaamse regering maar niet wil snappen. Hier worden haltes en metrostations, ook vandaag, aangelegd met maar één ambitie: het mag zo weinig mogelijk kosten. Het resultaat is navenant: allemaal dezelfde hellekrochten, waar elk weldenkend mens liefst zo snel mogelijk vandaan wil vluchten. Van alle haltes is er maar een die deugt: Plantin in Antwerpen. Niet toevallig omdat kunstenaars die halte hebben aangepakt, zoals ze dat overal in Europa doen. Elders in Vlaanderen wint de gierigheid het steeds weer van de wijsheid.
Dat geldt ook voor sommige voertuigen. Ik voel me altijd een B-burger als ik me weer eens in een vuile en tot op de draad versleten Hermelijntram (bouwjaar 1999) moet wurmen, die alleen nog met spuug en paktouw aan elkaar kleeft. Het licht is er te wit. Gaan zitten op de afgeleefde stoffige stoelen durf ik niet: ik vraag me altijd af of daar één bedwants leeft of een hele familie. Naar buiten kijken is ook geen optie, want de ramen zijn beplakt met reclame. Meestal doe ik dan maar mijn ogen dicht, dat is het beste voor mijn gemoedsrust. ‘Maar onze begroting is dan toch op orde’, troost ik mezelf dan, als de tram zich op gang trekt.
Niets mis met recycleren, alleen: doe het dan goed. De mooiste trams waar ik ooit in zat, waren oude PCC’s in San Francisco uit de fifties, die ze met zo veel liefde hadden gerestaureerd dat zelfs de influencers er niet over uitgepraat raken. In San Francisco is het openbaar vervoer hip. Maar ook hier, in Brussel, bewijst de MIVB elke dag dat het zoveel beter kan. Haar trams en metro’s zien er waanzinnig mooi uit: goede smaak in oranje-grijs. Haar nieuwe modellen wonnen onlangs de Red Dot Design-awards, zowat de meest prestigieuze designprijs die je kunt winnen. En terecht: alles aan de toestellen straalt klasse en autoriteit uit, met een vleug art nouveau.
Dat loont. Brussel is een prachtige, maar moeilijke stad. Behalve op het openbaar vervoer: daar is het leven eenvoudig. Ik zie er nooit vandalisme en nooit ruzies. Tegen schoonheid schop je niet: met een doordacht ontwerp kun je de wereld misschien niet veranderen, maar toch een beetje. Die toestellen zijn trouwens ontworpen door het Belgisch-Franse bureau Yellow Window, van de geestelijke vader Axel Enthoven.
En ja, meneer De Wever, het klopt dat openbaar vervoer in Brussel wat kost. Maar het levert ook veel op: veel reizigers, bijvoorbeeld. Jullie De Lijn vervoerde vorig jaar 28 procent minder reizigers dan in 2019, het jaar voor corona. Het schiet goed op met die modal shift naar het openbaar vervoer.
Een vriend vroeg me onlangs of de uitdrukking ‘moedig achterwaarts’ ook van Gerard Reve is. Nee, dacht ik even later, die komt van De Lijn. Een paar weken geleden zei een chauffeur plots: ‘Hier stopt de rit. Er is een wegomlegging. Ik ken de weg niet meer.’ ‘Maar ik wel’, protesteerde ik. ‘Het is nog zeker drie kilometer naar het Noordstation.’ Het haalde niets uit: ik vloog eruit en strompelde terug naar de vorige halte. Daar beloofde het aankondigingsbord: 15 minuten wachten op de volgende bus. Vijf minuten later stond er op het bord: 17 minuten. ‘Rijdt die ook achteruit?’ vroeg ik. Niemand antwoordde.
Vergeet die modal shift. Het wordt nooit wat met het openbaar vervoer in Vlaanderen.