Frans essayist David Djaïz: ‘Ik voorzie een mooie toekomst voor de natiestaat’

David Djaïz: 'We moeten ons lot opnieuw in eigen handen nemen.' © Thomas Padilla

‘We moeten de natiestaat niet langer laten kapen door extreemrechtse populisten’, waarschuwt politoloog David Djaïz. Alleen dat kan de gewone man beschermen tegen de uitwassen van de globalisering.

Met David Djaïz heeft progressief Parijs een nieuwe ster aan het firmament. De jonge politieke wetenschapper past in het nieuwe rijtje linkse Franse intellectuelen waarvan de econoom Thomas Piketty de bekendste exponent is, en die de economische en sociale ongelijkheid die het gevolg zijn van de globalisering onder de loep nemen.

Djaïz groeide op in Agen, een stadje in het zuidwesten van Frankrijk. Zijn vader is van Algerijnse origine, zijn ouders waren leraren. In de leeszaal van zijn Parijse uitgever, waar we elkaar treffen, omschrijft hij zichzelf als ‘een zuiver product van de Republikeinse meritocratie’.

Regio’s als Catalonië en Vlaanderen zijn economisch uiterst dynamisch, met dank aan de globalisering. Maar ze keren zich af van de natiestaat.

Hij was een werkelijk briljante student. Franse media brengen graag in herinnering dat hij gemiddeld 19,87 op 20 behaalde op zijn baccalaureaat, het Franse eindexamen in het middelbaar onderwijs. Daarna doorliep hij de vermaarde Ecole Nationale d’Administration (ENA), de Franse hogeschool waar het gros van de Franse elite wordt gevormd. Vandaag werkt hij als hoge ambtenaar bij de inspectie van Financiën. ‘De Fransen zijn geobsedeerd door een parcours als het mijne, maar ik ga er onthecht mee om’, lacht hij. ‘Trouwens, ik draag twee petjes. Aan de ene kant ben ik een neutrale dienaar van de staat (daardoor wil hij zich niet uitspreken over het beleid van president Emmanuel Macron, nvdr). Aan de andere kant ben ik een geëngageerde schrijver en intellectueel.’

Djaïz is goed bevriend met PS-voorzitter Paul Magnette en werkt samen met de Fondation Jean Jaurès, een aan de Franse Parti Socialiste verbonden denktank. De noodlijdende Franse socialisten kunnen wel wat frisse ideeën gebruiken. In zijn tweede boek, Slow démocratie, breekt hij een lans voor de democratische natiestaat. Die moet ook in progressieve kringen eerherstel krijgen, vindt hij. De titel is ‘een knipoog’ naar de slow food-beweging, een protestbeweging tegen grootschalige industriële voedselproductie en fastfoodketens zoals McDonald’s. Slow food ijverde voor vertraging en voor een terugkeer naar een kwaliteitsvolle lokale keuken. Volgens Djaïz moeten we op dezelfde manier de mondialisering vertragen en terugkeren naar een kwaliteitsvolle nationale democratie – ‘waarbij de representatieve democratie wordt aangevuld met nieuwe vormen van directe democratie’. Het doel is ‘ons lot opnieuw in eigen handen te nemen’. Take back control, maar dan niet in populistische zin, wel om de uit de hand gelopen globalisering een halt toe te roepen.

Vaak hoor je het verwijt dat onze nationale democratieën te traag en te inefficiënt zijn in een geglobaliseerde wereld.

David Djaïz: Dat is het klassieke verwijt van de technocraten. In het boek citeer ik een e-mail van Jean-Claude Trichet en Mario Draghi van de Europese Centrale Bank aan Mario Monti, de toenmalige Italiaanse premier tijdens de crisis rond de Italiaanse overheidsschuld. Zij raadden hem aan om een aantal hervormingen per volmacht door te duwen – de Italiaanse grondwet biedt die mogelijkheid – om zo het Italiaanse parlement te omzeilen.

Hoe dan ook zijn natiestaten in de voorbije veertig jaar veel van hun beslissingsmacht kwijtgeraakt.

Djaïz: Tijdens de naoorlogse periode, van 1945 tot de oliecrisis van 1973 zeg maar, speelden economie en politiek zich af op dezelfde schaalgrootte. Nationaal verkozen regeringen hadden een zekere macht omdat de economische beleidsinstrumenten op nationaal niveau zaten. Het was bovendien een periode van economische groei. Nationale regeringen waakten erover dat die groei zich vertaalde in hogere lonen. Maar op het eind van de jaren 1960 zijn economie en politiek van elkaar losgekoppeld geraakt. De studentenopstand van 1968, de eerste systematische revolte die draaide rond postmaterialistische waarden, was een keerpunt. Als gevolg daarvan zijn een aantal intellectuelen en politici opgestaan die zeiden: zo kan het niet langer, mensen worden te individualistisch en veeleisend, onze samenlevingen worden onbestuurbaar. Zo ontstond het idee om een deel van de besluitvorming weg te halen uit de heksenketel van de democratie en over te hevelen naar onafhankelijke, door technocraten bevolkte bestuursorganen.

David Djaïz: 'Het is voor nationale regeringen vrijwel onmogelijk om nog een eigen economisch beleid te voeren.'
David Djaïz: ‘Het is voor nationale regeringen vrijwel onmogelijk om nog een eigen economisch beleid te voeren.’© Thomas Padilla

Toen zorgde de oliecrisis voor een groeivertraging en hoge inflatie. Antikeynesiaanse economen die pleitten voor een onafhankelijke centrale bank met een restrictief monetair beleid en hoge rentevoeten vonden volop gehoor. En dat is precies wat Paul Volcker deed toen hij in 1979 gouverneur van de Amerikaanse centrale bank werd. Hij creëerde ook een nieuw regulerend kader waarbinnen de vrije markt optimaal zou kunnen functioneren. De Europese Akte van 1986, die de Europese eenheidsmarkt moest versterken, was het intellectuele geesteskind van die ontwikkelingen. En op economisch vlak heeft een en ander ook best goed gewerkt. Maar voor onze democratie heeft die neoliberale cyclus nare gevolgen gehad. Uiteindelijk heeft hij geleid tot de crisis van de democratie die we vandaag meemaken.

En de ‘hypermondialisering’ van de afgelopen decennia heeft de slagkracht van natiestaten verder aangetast?

Djaïz: Door die hypermondialisering zijn nationale economieën heel afhankelijk geworden van de rest van de wereld. In 1945 was de mate van openheid naar de rest van de wereld van een gemiddelde westerse economie 10 procent, vandaag is dat 30 à 40 procent. Daardoor is het voor nationale regeringen vrijwel onmogelijk om nog een eigen economisch beleid te voeren. Toen de Franse socialisten in 1980 aan de macht kwamen, hebben hun pogingen tot een keynesiaanse economische relance vooral de orderboekjes van Duitse bedrijven gevuld. Nationale democratie en hypermondialisering staan op bijzonder gespannen voet met elkaar. Hetzelfde zie je in de Europese Unie. De economische eenmaking is een onverhoopt succes gebleken. Maar op sociaal vlak is er steeds meer ongelijkheid, tussen en binnen de Europese lidstaten. En nationale democratieën worden on hold gezet. Griekenland is daar een goed voorbeeld van. Om bij de euro te blijven, hebben de Grieken het resultaat van hun referendum in de prullenbak moeten gooien.

U bent zeer kritisch voor een kosmopolitische elite die zich volgens u heeft afgescheiden van de natiestaat, en voor wie nationale politiek en solidariteit er niet meer toe doen.

Djaïz: De globalisering veroorzaakt extreme polarisering in onze samenlevingen. In de westerse wereld is de globalisering vooral ten goede gekomen aan de rijkste 5 procent van de bevolking. Er is een heersende klasse die zich heeft losgezongen van de gewone mensen met wie ze een grondgebied deelt. Die klasse leeft in een gesloten circuit, en geeft inderdaad nog bitter weinig om nationale samenhorigheid en solidariteit. Het gaat om een minderheidsgroep van hoogopgeleide kosmopolieten, die vaak in de grote steden woont, leeft op het ritme van de mondialisering, goed geld verdient en weinig te lijden heeft onder de delokalisatie van de industriële productie naar lagelonenlanden. En dan heb je andere sociale groepen, met name degenen die economisch afhankelijk waren van de industrie, die juist heel hard zijn getroffen door de globalisering, en die vaak in achtergebleven gebieden wonen.

Ook geografisch verdeelt de globalisering samenlevingen, tussen de grote steden en de rest van het land. Dat creëert frustratie en terechte woede bij grote stukken van de lage middenklasse. Wat vroeger het gemeenschappelijke cement was, de natiestaat, is vervangen door wat politicoloog Jérôme Fourquet ‘de Franse archipel’ heeft genoemd, een verzameling eilandjes die nauwelijks nog met elkaar in contact staan.

Als men anders over de globalisering had nagedacht, had men kunnen voorkomen dat de middenklasse verpletterd werd.

Die elites, die zich niet meer met hun nationale gemeenschap verbonden voelen, zijn ook steeds minder bereid tot nationale solidariteit met mensen die buiten de boot vallen.

Djaïz: Precies. Die hogere sociale klassen worden namelijk grotendeels bevolkt door zogenaamde nomadische beroepen, die concurreren met andere nomaden wereldwijd. Om in die wereldmarkt competitief te zijn, moeten de kosten van het levensonderhoud zo laag mogelijk blijven. Een informaticus in India, bijvoorbeeld, is uiterst competitief tegenover een Amerikaanse collega die hetzelfde werk doet, omdat alle sedentaire banen rondom hem spotgoedkoop zijn. Nomadische werkers zijn gebaat bij zo laag mogelijke publieke uitgaven en belastingen en hebben weinig belang bij solidariteit met sedentaire werkers. Je kunt zelfs stellen dat de klassenstrijd tussen arbeid en kapitaal veel minder conflictueus was dan de hedendaagse strijd tussen nomadische en sedentaire werkers. Tussen arbeid en kapitaal kon je een compromis vinden, in de vorm van loonsverhogingen. Maar hier gaat het niet om een strijd tussen gestructureerde groepen in de samenleving, maar om een diffuze strijd om de controle over de middelen van de staat. Dat zie je met de gele hesjes. Dat zijn vaak handwerkers, kleine zelfstandigen of pakketbezorgers, allemaal vormen van laaggeschoolde sedentaire arbeid, die diensten en goederen voor de lokale markt produceren. Zij richten zich tot de staat om hun stagnerende inkomens aan te vullen en meer sociale gelijkheid te vragen. En zo komt de staat in het hart van economische conflicten te staan.

Voor sommige regio’s geldt trouwens hetzelfde als voor de hogere sociale klassen. Neem Catalonië, Beieren of Londen, en ik zou ook Vlaanderen kunnen noemen: economisch uiterst dynamische regio’s, met dank aan de globalisering. Maar die regio’s keren zich af van de natiestaat waarvan ze deel uitmaken en stellen de solidariteit met minder welvarende regio’s ter discussie.

U vindt dat progressieve politici de term ‘natiestaat’ opnieuw moeten claimen en hem niet moeten overlaten aan de populisten en nationalisten.

Djaïz: Ik weiger het concept van de natiestaat te laten kapen door extreemrechtse populisten. Wat betekent een natiestaat in de context van de globalisering? Het is een ruimte waarbinnen je economische en sociale solidariteit organiseert. Onze natiestaten hebben ondanks alles tamelijk goed standgehouden, terwijl alle andere instrumenten van solidariteit – de kerk, de vakbonden en de politieke partijen – in veertig jaar tijd uiteen zijn gevallen. Natiestaten zijn de voorbije decennia een paar keer doodverklaard, maar ik voorzie juist een mooie toekomst voor de natiestaat. Want alleen natiestaten kunnen de groeiende verdeeldheid in de samenleving, tussen hoog- en laagopgeleid, tussen de groten steden en de rest van het land, het hoofd bieden.

Je zou ook kunnen zeggen: we hebben een Europese verzorgingsstaat nodig. Ik ben het daarmee eens. Maar de sterren voor zo’n sociaal Europa staan niet gunstig, en je moet vooral niet ontrafelen wat nu al op nationaal niveau gebeurt. Toen de desindustrialisatie in Frankrijk toesloeg, was het dankzij ons stelsel van sociale bescherming en dankzij de socialisatie van een deel van onze welvaart dat regio’s zoals Lotharingen niet in armoede zijn weggezonken.

David Djaïz, Slow Démocratie, Allary, 313 blz., 20,90 euro. De Nederlandse vertaling verschijnt in juni bij Uitgeverij Pluim.
David Djaïz, Slow Démocratie, Allary, 313 blz., 20,90 euro. De Nederlandse vertaling verschijnt in juni bij Uitgeverij Pluim.

Waarmee ik niet wil zeggen dat de natiestaten het beste beleidsniveau voor álle problemen zijn. De strijd tegen de opwarming van de aarde voer je het best op Europees niveau. Maar we moeten de menselijke gemeenschappen heruitvinden: lokaal, nationaal én Europees. De grote Franse socioloog Marcel Mauss zei: een natie is een samenleving op een plek. Wat ik nationalistische populisten verwijt, is dat ze alleen oog hebben voor identiteit maar nooit praten over solidariteit. We moeten hun imaginaire, racistische discours over identiteit en etnisch zuivere naties doorprikken en laten zien dat een natie op de eerste plaats een samenleving op een plek is, en waar burgerschap voorafgaat aan nationaliteit.

Wilt u de globalisering terugdraaien? Pleit u voor protectionistische maatregelen?

Djaïz: Nee, toch niet. Mondiale handel creëert concurrentie en dat is goed voor de consumenten. Bovendien heeft de globalisering wereldwijd honderden miljoenen mensen uit de armoede gehaald, met name in Azië. Maar tegelijk veroorzaakt de globalisering fabriekssluitingen en economische woestijnen in de oude geïndustrialiseerde landen. Dan moet je de verliezers compenseren. Het probleem is niet zozeer de globalisering, wel het neoliberalisme waarmee de globalisering hand in hand is gegaan. Dat heeft ervoor gezorgd dat – tegelijk met de internationalisering van de handel en de liberalisering van de kapitaalmarkten – de publieke voorzieningen en de verzorgingsstaten zijn verzwakt. Als men anders over de globalisering had nagedacht, had men kunnen voorkomen dat de middenklasse verpletterd werd. Maar vandaag verkeert niet alleen de liberale democratie in ademnood, maar evengoed de liberale globalisering. De Verenigde Staten, die altijd de grote stuwende kracht waren, zijn met president Donald Trump de voornaamste tegenstanders van de spelregels geworden. Het is dus de hoogste tijd om na te denken over manieren om de globalisering beter te reguleren en het evenwicht tussen kapitalisme, democratie, sociale rechtvaardigheid en de zorg om het klimaat te herstellen.

Hoe wilt u dat aanpakken?

Djaïz: Denk opnieuw aan de gele hesjes en hun stagnerende lonen. Je zou hun inkomens uit arbeid heel goed kunnen aanvullen met een inkomen uit vermogen. Het is geen noodlottigheid dat grote vermogens in een heel beperkte groep geconcentreerd zijn. Dat is het gevolg van een neoliberaal systeem waarin kapitaal heel weinig wordt belast. Dankzij een buitensporige, van de reële economie losgekomen financiële sector zijn op die manier enorme fortuinen opgebouwd. Maar je zou een systeem kunnen bedenken waarin vermogen wordt gespreid aan de bron, in plaats van te proberen om achteraf, via belastingen, de rijkdom wat beter te verdelen. Je kunt het bezit van kapitaal op verschillende manieren decentraliseren. Door meer en betere collectieve voorzieningen, want dat komt neer op het socialiseren van privékapitaal, door coöperatief aandeelhouderschap of spaarformules voor kleine kapitaalbezitters fiscaal te stimuleren, door een dotatie van 100.000 euro aan elke achttienjarige, zodat iedereen bij de start van zijn volwassen leven over een klein beetje vermogen beschikt. Je kunt een en ander financieren door middel van hogere successierechten of door een rijkentaks op grote vermogens.

Hef hogere successierechten of een rijkentaks, en geef elke achttienjarige 100.000 euro als startkapitaal in het leven.

U pleit ook voor het stimuleren van de lokale en circulaire economie in gebieden die onder de globalisering te lijden hebben.

Djaïz: Het idee is dat je bepaalde stukken van de economie aan de globalisering probeert te onttrekken, en dat de overheid mensen in een bepaald gebied fiscaal aanmoedigt om een plaatselijke economie te construeren, gebaseerd op lokaal vervaardigde producten en diensten. Denk aan het stimuleren van biologische landbouw, het op grote schaal laten isoleren van gebouwen door lokale vakmensen, de uitbouw van lokale energieproductie en het recycleren van afval. De overheid kan in haar openbare aanbestedingen ook voorkeursclausules opnemen voor lokale producten en diensten. Maar dat vergt natuurlijk wel een aanpassing van de strenge Europese mededingingsregels.

Migratie, een thema dat kiezers sterk beroert, komt in uw boek nauwelijks aan bod. Maar een solide natiestaat veronderstelt bij uitstek grenzen, niet?

Djaïz: De problemen rond migratie hebben te maken met het tempo, de spreiding en de integratie van migranten. Als het tempo van de migratie onder controle is, er voldoende werk is voor iedereen en migranten gelijkmatig over het grondgebied zijn gespreid, verloopt de integratie best goed. Dat hebben we in de jaren 1960 in Frankrijk gezien. Maar als werk schaars wordt en grote aantallen migranten zich vestigen in etnisch homogene enclaves rondom de steden, hebben mensen het gevoel dat hun manier van leven in gevaar komt. Een progressieve regering moet op het vlak van migratie een tussenpositie innemen. Niet le grand remplacement, het idee dat Frankrijk wordt overspoeld en dat migranten door hun aantallen de oorspronkelijke Franse bevolking aan het vervangen zijn. Dat is waanzin. Maar ook niet le grand aveuglement, het idee dat we leven in de beste van alle mogelijke werelden en blind blijven voor de samenlevingsproblemen die migratie veroorzaakt. Linkse politici misten in de migratiediscussie vaak enige realiteitszin.

David Djaïz

1990: geboren in Agen

2010: wordt als beste student van zijn selectie toegelaten tot de Ecole Normale Supérieure

2012: visiting student politieke wetenschappen aan Princeton University

2015-2016: studeert af aan de Ecole Nationale d’Adminstration

– Carrière: docent aan Sciences Po (Parijs)

2017: publiceert La guerre civile n’aura pas lieu

2019: publiceert het lange essay Slow Démocratie

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content