Exit Meyrem Almaci (Groen): Walter Pauli analyseert haar erfenis
Op een persconferentie maakte Meyrem Almaci vandaag bekend dat ze stopt als partijvoorzitter van Groen. Ook de samen met haar verkozen ondervoorzitter Dany Neudt legt zijn mandaat neer. Knack-journalist Walter Pauli: ‘De verkiezing van een nieuwe voorzitter wordt meteen een keuze over de fundamentele oriëntatie die de partij de volgende jaren moet nemen.’
Meyrem Almaci was voorzitter van Groen van 2014 tot 2022. Toen ze voor het eerst verkozen werd als opvolgster van Wouter Van Besien was ze de outsider, de uitdager van de kandidate die toen door het groene establishment werd vooruitgeschoven: Elke Van den Brandt. Almaci heeft haar stempel gedrukt op de koers van Groen. De banden met de Franstalige groenen van Ecolo werden aangehaald, progressieve kartels aangaan met de socialisten stond niet boven aan haar agenda. Zeker in haar beginjaren gaf ze haar partij op die manier een groener accent. Maar bij haar afscheid is de beoordeling zeker niet unisono positief. De mislukte kernuitstap heeft de groene manco’s extra in de verf gezet.
De beoordeling van het voorzitterschap van Meyrem Almaci is dubbel. Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 2018 leek het erop alsof Groen het bijzonder goed deed. De partij maakte zich ook op om de nieuwe ‘marktleider op links’ te worden. Groen leek beter gewapend om de uitdagingen van de toekomst aan te gaan, en zeker om de progressieve stedelijke kiezers te overtuigen, dan de toen zieltogende SP.A. In Brussel, Antwerpen en Gent zou Groen dé gamechanger worden.
De mislukte kernuitstap heeft de groene manco’s extra in de verf gezet.
Na de verkiezingen bleek dat Groen er inderdaad in geslaagd was om electoraal een belangrijke stap vooruit te zetten. Het was een niet te onderschatten stedelijke bestuurspartij geworden, met groene schepenen in de colleges van Gent, Leuven, Mechelen, Oostende, Sint-Niklaas, Vilvoorde, Turnhout, Hasselt… Maar in het zo cruciale Antwerpen schoot men tekort: de verkiezingen waren een verhaal van ‘net niet’. 18,1 procent was op zich zeker geen slechte uitslag, het was ruim een verdubbeling van de 7,9 procent in 2012. Maar politiek gezien werd Groen haast kaltgestellt doordat burgemeester Bart De Wever (N-VA) die ándere progressieve partij – de SP.A, nu Vooruit – opnam in zijn nieuwe schepencollege. Nota bene de partij waarmee Groen in kartel naar de verkiezing had moeten gaan, ware het niet dat Groen het verbond zelf opblies. Achteraf gezien was het een mislukte poging om de Antwerpse socialisten dood te knijpen. En dat manoeuvre droeg mee de signatuur van Meyrem Almaci.
Een en ander leidde tot behoorlijke maar toch tegenvallende parlementsverkiezingen in 2019. Groen groeide, maar alwéér werd in de Kamer met 9,7 procent van de Vlaamse stemmen de kaap van de 10 procent niet gehaald – in het Vlaams Parlement (10,1 procent) lukte dat wel. Dat ‘net niet’ had vele redenen, maar toch ook dat de centrale partijleiding in gebreke was gebleven in het aansturen van de campagne, en zeker in de vertaling van de inhoudelijke onderbouw. Meyrem Almaci slaagde er uiteindelijk wel in om Groen aan boord te hijsen van Vivaldi. Dat was niet evident, maar ze kon gebruikmaken van het spel van de liberale tenoren ten opzichte van de N-VA.
Waar ging het mis?
Dat de groene partij hoe dan ook met een kater zat, bleek uit de aanduiding van de nieuwe federale ministers. Dat werden Petra De Sutter en Tinne Van der Straeten. De media focusten volop op de nederlaag van de groene vedette Kristof Calvo, die naast zijn gedroomde regeringspost greep. Minder aandacht ging er naar het feit dat ook Vlaams fractieleider Björn Rzoska kandidaat was. En pas later lekte op Knack.be uit dat eigenlijk ook Meyrem Almaci minister had willen worden, maar dat zij niet voorgedragen zou worden door de speciale voorbereidende commissie die Groen daarvoor had aangesteld. Eigenlijk heeft zij tóén al afscheid genomen van het voorzitterschap.
Binnen Vivaldi kon Groen vervolgens de kernuitstap niet binnenhalen. Daarvoor wordt de oorlog in Oekraïne aangehaald als ultieme en niet te voorziene reden. Maar eerlijk is eerlijk: ook zonder de oorlog zat Groen helemaal in het defensief. Dat kwam vooral maar niet alleen door een steeds agressievere oppositie, die hoofdzakelijk gevoerd werd vanuit Vlaanderen (de N-VA op kop, maar ook het VB en een groeiend aantal – ook academische – opiniemakers). Maar ook binnen Vivaldi zelf waren er nog weinig echte bondgenoten. Zelfs zusterpartij Ecolo leek minder gefixeerd op de kernuitstap dan Groen. Dat kwam natuurlijk omdat Groen en niet Ecolo de federale minister van Energie levert, maar toch. Het ‘energiepact’ wordt nu als een grote overwinning gepresenteerd – Groen heeft geen andere keuze (en ook wel een aantal argumenten) om dat te doen. Toch lijkt het vooral een overwinning in tweede orde, een gelukkig geval van schadebeperking: ‘We worden dan wel geen landskampioen, maar we kwalificeerden ons toch maar voor de Champions League’, zoiets.
Almaci werd het levende bewijs van hoe racistisch en misogyn een deel van het Vlaamse electoraat is.
Door het harde gevecht van Bart De Wever met Tinne Van der Straeten viel het bij het grote publiek niet op dat de schwung uit de groene partij was. Zoals Almaci zelf in één zinnetje toegaf op haar persconferentie: ‘Terwijl de ministers zelf sterk werk leverden, was de partij niet altijd in topvorm.’ Dat was inderdaad zo.
En ten slotte is Meyrem Almaci, geheel tegen wil en dank, het levende bewijs geworden van hoe racistisch en misogyn een deel van het Vlaamse electoraat is. Er is niet één politica die zó’n lading smerige schuttingwoorden over zich heen heeft gekregen als zij, zeker op sociale media.
Wat is de belangrijkste uitdaging voor de opvolger?
Groen moet zich dringend weer op de kaart zien te zetten als een ‘gewone’ partij. Dat klinkt als een contradictio in terminis, want elke politieke partij wil vooral níét ‘gewoon’ genoemd worden. Het zit zo: N-VA-voorzitter Bart De Wever is er de voorbije weken in geslaagd om Groen in de geesten van een aanzienlijk deel van het Vlaamse electoraat te framen als een volslagen ‘abnormale’ partij, als een verzameling freaks die het gedrag van de modale Vlaming wil controleren en gedwongen bijsturen. Een hoop fundamentalisten met wie het leven zo goed als ‘onleefbaar’ en zeker onbetaalbaar wordt. En dat dus alleen vanwege het ideologische kader van die vermaledijde groenen, wereldvreemde ideeën die volkomen haaks zouden staan op het denken en op de waarden van de modale Vlaming.
Groen moet zich dringend weer op de kaart zien te zetten als een ‘gewone’ partij.
De afscheidnemende leiding van Groen kon niet verhinderen dat de politieke karikatuur die van de partij werd gemaakt haast een sociale werkelijkheid werd. Steeds meer Vlamingen vinden écht dat Groen, uitgerekend de partij die zegt op te komen voor de volgende generaties, de meest onverantwoorde partij van het land is geworden, namelijk een club die vooral níét met de lange termijn bezig is. Het gaat dan natuurlijk over kernenergie, gascentrales en fossiele brandstoffen, maar ook over de keuze voor wind- en zonne-energie – ook dat zou getuigen van ideologische vooringenomenheid. Op de achtergrond sluimert nog een hele discussie over een fundamenteel andere organisatie van de multiculturele samenleving, waarop vooral Ecolo zich profileert. Ook die visie wordt afgedaan als ‘on-Vlaams’, ‘woke’, en ‘antiwesters’.
Die framing doorbreken is voor de nieuwe voorzitter van Groen noodzakelijk. Het is de basisvoorwaarde om de tweede dringende doelstelling te verwezenlijken: voldoende stemmen behalen. Groen staat vandaag achteraan in de peilingen, het is zelfs kleiner geworden van de PVDA. Op haar persconferentie haalde Almaci uit naar ‘steekvlampeilingen’, maar dat deed ze niet in het voorjaar van 2018, toen Groen kon dromen van de 15 procentgrens, als het een beetje mee zou zitten. Het was de tijd dat mediacampagnes als CurieuzeNeuzen voor een uitzonderlijk breed maatschappelijk draagvlak begonnen te zorgen voor een groene partij. Helaas voor Groen heeft men die kans toen niet helemaal gegrepen. De vraag voor de opvolger is wanneer en zelfs óf die kans in de eerstvolgende jaren terugkomt. En zo ja: hoe er dan op te reageren.
Wie ligt in polepositie om haar op te volgen?
De vraag is of de mensen die in 2019 ambitie hadden om minister te worden – Kamerlid Kristof Calvo en Vlaams fractievoorzitter Björn Rzoska – zich vandaag als een geschikte kandidaat-voorzitter zien. Hun kandidatuur was toch een illustratie dat beiden uitgekeken waren op het fractievoorzitterschap, en Rzoska had zich in oktober 2019 zelfs al kandidaat gesteld tégen Almaci – zij had toen een tweede stemronde nodig om met 53,5 procent te winnen.
In haar afscheidstoespraak verwees Almaci zelf een paar keer naar Jeremie Vaneeckhout, tussen en 2014 2019 ‘haar’ ondervoorzitter (Groen verkiest voorzitters in m/v-duo) en vandaag een razend ambitieus Vlaams Parlementslid. Het wordt ook uitkijken naar wat Wouter De Vriendt zal doen. De Kamerfractieleider heeft zich bijvoorbeeld in het Oekraïnedebat zeer ‘redelijk’ en haast ‘ongroen’ opgesteld. Dat wil zeggen: ver van de eisen van de Vredesbeweging, en dus ook van het geitenwollensokkencliché dat in sommige kringen zo hardnekkig aan Groen kleeft. Is hij de man die Groen ‘gewoon’ kan maken? De Gentse superschepen Filip Watteeuw of de Brusselse minister Elke Van den Brandt hebben dan weer het stedelijke groene profiel, door de oorlog aan de auto te verklaren ten gunste van de fietser. Dat lijkt in de (groot)stad aan te slaan, want daar mobiliseren groene bestuurders met hun uitgesproken beleid een voldoende groot deel van het kiezerspubliek. Vraag is hoe en of dat model succesvol te exporteren valt naar het suburbanië dat een groot deel van Vlaanderen is, om nog te zwijgen over ‘het platteland’ – Jeremie Vaneeckhout schreef een boekje dat juist daarover gaat. Soms valt ook de naam van Bogdan Vanden Berghe, de directeur van de groene studiedienst.
En wat met de federale ministers Petra De Sutter en Tinne Van der Straeten? Wel, die kunnen zich natuurlijk ook kandidaat stellen. Maar in het geval van Groen is dat een stukje gecompliceerder dan bij een andere partij (in zekere mate geldt dat ook voor Elke Van den Brandt). De voorzittersverkiezingen verlopen er in duo’s. De geschiedenis leert dat het vooraf erg moeilijk is om in te schatten wie uiteindelijk het laken naar zich toetrekt bij de (blijkbaar onmogelijk van bovenaf te controleren) voorzittersverkiezingen. Bovendien zou de tot voorzitter verkozen minister niet alleen ontslag moeten nemen uit de regering, zij zou ook niet meteen zelf een opvolger kunnen aanstellen, zoals in andere partijen. Daarvoor is dan weer die speciale basisdemocratische procedure nodig die Kristof Calvo in de herfst van 2020 fataal werd.
Kan een verliezende kandidaat voor het voorzitterschap zich wel kandidaat stellen voor het ministerschap?
Daarbij moet ook een politieke afweging worden gemaakt: hoe verscheurend zijn twéé verkiezingen op rij voor een partij, mogelijk met deels dezelfde kandidaten? Kan een verliezende kandidaat voor het voorzitterschap zich dan überhaupt kandidaat stellen voor het ministerschap – niet reglementair maar politiek gezien? Het lijkt de snelste weg naar interne clanvorming. En stel dat Petra De Sutter (want aan haar wordt meer gedacht dan aan Tinne Van der Straeten) zich kandidaat stelt als voorzitter en het toch niet haalt, kan zij dan nog met het nodige gezag minister blijven? Maar hoe moeilijk ook, het kán. Stel bijvoorbeeld dat de hoofden van Lebak bij Groen onderling overeenkomen dat Petra De Sutter de enige kandidaat-voorzitter is, en dat geen énkele andere sterkhouder zich kandidaat stelt (één of andere jongerenkandidaat of lokale ijveraar blijft natuurlijk altijd mogelijk), dan vallen de hierboven geschetste dilemma’s weg. Maar dat zijn veel ‘alsen’ samen.
Het blijft koffiedik kijken tot de echte kandidaten zich aandienen.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier