‘Ik ben niet zeker dat er een plan was voor een genocide’
Na meer dan twintig jaar vraagt voormalig ambassadeur Johan Swinnen zich nog altijd af wie in Rwanda het vuur oppookte voor de genocide. In het boek Rwanda, mijn verhaal doet hij verslag van vier moeilijke jaren in Kigali. ‘Er was een volkenmoord, en we weten wie ze heeft uitgevoerd. Maar daarmee kregen niet alle vragen een antwoord.’
Op 6 april 1994, omstreeks halfnegen ’s avonds, werd het vliegtuig van de Rwandese president Juvénal Habyarimana neergeschoten toen het op de luchthaven van Kigali wilde landen. De president kwam om het leven, en met hem zijn Burundese collega Cyprien Ntaryamira, die ook aan boord was. Wie het presidentiële vliegtuig neerschoot, is nooit onomstotelijk bewezen. Nog diezelfde nacht brak de hel los. Het was het begin van een genocide: georganiseerde slachtpartijen, die honderd dagen zouden duren en aan 800.000 à 1 miljoen Tutsi’s en gematigde Hutu’s het leven kostten.
Op het moment van de aanslag was Habyarimana, die in Rwanda al sinds 1973 aan de macht was, op de terugweg van een conferentie in de Tanzaniaanse stad Dar Es Salaam. Daar had hij, na lang tegenstribbelen, beloofd om eindelijk de akkoorden van Arusha uit te voeren, die een jaar eerder waren gesloten. De akkoorden schreven een machtsdeling in Rwanda voor, waarbij ook het Front Patriotique Rwandais (FPR) een rol zou krijgen in het bestuur van het land. Er zou een overgangsregime komen en binnen de 22 maanden moesten er nieuwe verkiezingen worden georganiseerd. Dat lag bijzonder gevoelig omdat het FPR, dat begin oktober 1990 Rwanda was binnengevallen, aan de basis lag van de crisissituatie in het land. Het FPR bestond hoofdzakelijk uit Tutsi’s en hun nakomelingen, die vanuit Rwanda naar het buurland Uganda waren gevlucht om te ontkomen aan het etnisch geweld van de Hutu’s, die in Rwanda de meerderheid uitmaken van de bevolking. De terugkeer van de vluchtelingen zorgde al langer voor spanning. President Habyarimana, zelf een Hutu, vond dat er in het kleine Rwanda niet genoeg grond was om al die mensen een plek op de heuvels te geven.
De Belgische ambassadeur in Kigali, Johan Swinnen, heeft het Rwandese drama destijds van dichtbij meegemaakt. We hebben er lang op moeten wachten, maar deze week verschijnt eindelijk zijn boek Rwanda, mijn verhaal, een spannend maar ook diplomatiek relaas van vier tropenjaren, in meer dan één betekenis. Swinnen arriveerde in augustus 1990 in Kigali, zes weken voor de inval van het FPR. Hij had diplomatieke ervaring in het gebied van de Grote Meren – hij was eerder al attaché geweest op de Belgische ambassade in Burundi – maar zijn hernieuwde kennismaking met Afrika had hij zich toch anders voorgesteld.
JOHAN SWINNEN: Ik had in 1990 een mooie baan als woordvoerder van het ministerie van Buitenlandse Zaken, dat toen door Mark Eyskens werd geleid. Maar toen de gelegenheid zich voordeed om ambassadeur te worden in Rwanda kon ik die kans niet laten liggen. Mijn vrouw en kinderen wilden ook graag naar Kigali. Een mooie residentie, een Belgische school voor de kinderen: dat zijn factoren die bij zo’n beslissing meespelen. Politiek was het land ook interessant. Het was er in vergelijking met Congo en Burundi niet slecht aan toe, hoewel er intussen toch wel wat sleet kwam op het regime van Habyarimana. Het was voor mij een ideale plek voor een eerste ambassadeurschap. Maar toen het FPR zes weken later het land binnenviel, was het uit met de rust.
Twee jaar geleden was u in Rwanda voor de herdenking van de twintigste verjaardag van de genocide. Was dat de eerste keer dat u terugging?
SWINNEN: Niet helemaal. Toen eind 1994 onze ambassade in Rwanda weer openging, ben ik er nog eens gaan kijken – ik was intussen diplomatiek adviseur geworden op het kabinet van premier Jean-Luc Dehaene – om uit te zoeken wat de nieuwe machthebbers van het FPR van de samenwerking met België verwachtten. De residentie was geplunderd. Alle meubels waren weg, er lag zelfs geen vloer meer. We hadden begin april halsoverkop moeten vertrekken, een buurvrouw had in de eerste dagen van de genocide alleen onze fotoalbums uit de bibliotheek kunnen redden. Daar waren we heel blij mee. Ik ging ook op bezoek bij huidig president en FPR-leider Paul Kagame, die op dat moment vicepresident en minister van Defensie was. Hij betrok een kantoortje in Camp Kigali, waar op 7 april tien Belgische para’s werden vermoord. Zijn eerste reactie toen hij me zag, was: ‘Finally, there you are!’ Maar daarna heeft het inderdaad twintig jaar geduurd voor ik weer terugging.
Omdat u te veel gruwel had gezien?
SWINNEN: Die vraag is me vaker gesteld. Maar in alle eerlijkheid: ik heb aan de gebeurtenissen van 1994 geen trauma overgehouden. Mijn carrière heeft daarna een normaal verloop gekend. Toen Karel De Gucht mij tien jaar later tot ambassadeur in Kinshasa benoemde, was ik dolgelukkig. Bitter ben ik nooit geweest. Maar ik ben de situatie in Rwanda wel altijd met veel zorg blijven volgen, tot op de dag van vandaag.
‘Tussen hoop en vertwijfeling’ luidt de titel van een hoofdstuk in uw boek. Dat lijkt de perfecte samenvatting van uw hele verblijf in Rwanda.
SWINNEN: Ik gebruik ergens het beeld van de overloop: je hebt veel trappen gelopen en je denkt dat je een moment rust kunt nemen. Maar op zo’n moment gebeurde er altijd wel iets. Als er na veel zwoegen eindelijk hoop was op een coalitieregering, zaaide de president in een toespraak toch weer twijfel. Of een politieke moord haalde afspraken onderuit. Of het FPR besloot om weer oorlog te voeren. Want we moeten niet alleen het proces van Habyarimana maken. Hij kreeg kritiek van ons, maar ik pakte het FPR net zo goed aan wanneer er bijvoorbeeld akkers werden ingepalmd van Hutu’s in het noorden die voor het geweld waren gevlucht. Habyarimana sprak me daarover aan. Hij zei: ‘Jullie marcheren alleen als de Tutsi’s of bepaalde Hutu’s in Kigali iets overkomt, maar over die duizenden arme stakkerds die van hun akkers verdreven zijn, spreken jullie nooit.’
Is het u ooit duidelijk geworden in welk spel u hebt meegespeeld?
SWINNEN: Ik heb niet alle agenda’s gezien of begrepen. Wat waren de motieven voor de genocide? Hoe is het mogelijk dat zo veel Rwandezen in de valkuil van de polarisering zijn getrapt? Wie heeft de hand gehad in de implosie van het politieke centrum, waar wij het goed mee konden vinden? Stookte de president het vuur op, of was het toch zijn entourage? De haat die door de Radio Télévision Libre des Mille Collines werd verspreid, de milities, de aanhoudende invallen: dat allemaal samen heeft voor destabilisering gezorgd.
In uw communicatie met Brussel waarschuwde u al vroeger voor het gevaar van een massamoord.
SWINNEN: Er werd in de eerste week na de inval van begin oktober 1990 in Kigali al duchtig gemoord. Kort daarna was er in de buurt van de hoofdstad een slachtpartij waarbij honderden mensen om het leven kwamen. Er waren geregeld politieke moorden en schendingen van de mensenrechten, bijvoorbeeld bij ondervragingen. We keken daar streng op toe, uit schrik voor een totale ontwrichting van het land. We hielden rekening met een toename van de moordpartijen. Maar dat is nog iets anders dan een genocide, een vooraf geplande moord op een bepaalde bevolkingsgroep. De vraag is nog altijd of er wel zo’n plan bestond.
U bent daar niet zeker van?
SWINNEN: Eerlijk? Nee. Er bestond misschien wel een plan om de moordpartijen op te voeren, maar daarom niet noodzakelijk om een genocide van die omvang te plegen. Ik hoop dat mijn boek helpt om ons uit de comfortzone te halen van la pensée unique, die niet al te veel nuances verdraagt en eigenlijk alleen maar wil weten wie de schuldigen zijn zodat we ons verder niet te veel vragen hoeven te stellen.
De radicale Hutu-militie Interahamwe, de wapenopslagplaatsen en de lijsten met de namen van mensen die vermoord moesten worden, zijn toch niet verzonnen?
SWINNEN: Natuurlijk niet. Ik ontken de volkenmoord ook niet. We weten dat extremistische Hutu’s ze hebben uitgevoerd en we moeten er verder naar streven dat schuldigen worden opgespoord en gestraft. Maar hebben alle vragen een antwoord gekregen? Ik wil niet zo cynisch worden dat ik me niet langer afvraag of het wel de moeite loont om de waarheid te kennen.
U bent bijvoorbeeld niet zeker van de rol die Habyarimana heeft gespeeld?
SWINNEN: Ik probeer nog altijd nuchter over hem te oordelen. Tijdens een onderhoud op het paleis in Brussel heeft hij ooit geprobeerd om mij bij koning Boudewijn te wraken, maar ik heb dat later in mijn relatie met hem nooit laten meespelen. Minister van Buitenlandse Zaken Willy Claes heeft me toen fel verdedigd. Habyarimana had aan mij geen gemakkelijke gesprekspartner. Toen de Belgische regering mij op zeker ogenblik voor overleg naar Brussel terugriep – en dat is meestal toch een streng signaal – waarschuwde ik hem dat er vragen zouden komen over mensenrechten. Was hij een acteur in het spel, of werd hij zelf gegijzeld? Ik weet het niet. Ik denk nog altijd dat we er goed aan deden om streng te zijn. Ook al vonden sommigen dat we té streng waren.
Welke rol speelde zijn entourage?
SWINNEN: Habyarimana was een Hutu uit het noorden van het land. De mensen daar hadden het meest te lijden van de invallen van het FPR vanuit Uganda. Tegelijk zijn de Hutu’s uit het noorden traditioneel ook radicaler. Wij hebben het altijd over de etnische tegenstellingen in Rwanda, maar vergeet niet dat er ook sterke regionale verschillen zijn. Hutu’s uit het zuiden zijn doorgaans gematigder. Die breuklijn speelde ook mee. Habyarimana kwam uit een bescheiden gezin, maar zijn vrouw was van huis uit welgesteld en van invloedrijke komaf. Ik sluit niet uit dat hij thuis al tegen een meer radicale strekking moest opboksen. Hij zei me vaak dat het moeilijk was om de machtsdeling aan zijn achterban uit te leggen. De onvrede met de akkoorden van Arusha was groot. Daarom sprak hij misschien wel redelijk in diplomatieke salons, maar hield hij daarbuiten een veel harder discours.
Habyarimana was in zijn tijd toch ook een stevige dictator?
SWINNEN: Sommige mensen nemen het mij kwalijk dat ik Habiyarimana zelfs nog maar het voordeel van de twijfel gun, maar er waren ook Tutsi’s die de aanhoudende invallen niet graag zagen gebeuren en die het niet op prijs stelden dat het FPR zich bij onderhandelingen zo stug opstelde. Zij beseften hoe gevaarlijk dat was voor de Tutsi’s in Rwanda.
Wilden de partijen in Rwanda en het FPR de macht eigenlijk wel delen, of werden de akkoorden van Arusha hen door de internationale gemeenschap opgedrongen?
SWINNEN: De rol van de internationale gemeenschap in Arusha moet niet worden overdreven. Ook vóór Arusha waren er in Rwanda al coalities met meerdere partijen gevormd. Maar om daar ook het FPR bij te betrekken, was natuurlijk nog iets anders. Habyarimana was bang om geminoriseerd en later eventueel afgezet te worden. Dat er na verloop van tijd verkiezingen zouden worden georganiseerd, moest de Hutu’s geruststellen. Maar was het een definitieve oplossing? Ik probeerde er een topman van het FPR ooit van te overtuigen dat ze het proces konden vooruithelpen door er ook van hun kant op te wijzen dat Arusha uiteindelijk maar in overgangsinstellingen voorzag, in afwachting van verkiezingen. Hij lachte me vierkant uit. We konden van het FPR niet verwachten, zei hij, dat het op verkiezingen zou inzetten.
Amper twee maanden nadat in augustus 1993 de akkoorden van Arusha waren ondertekend, werd de democratisch verkozen president van Burundi, de Hutu Melchior Ndadaye, door Tutsi-militairen vermoord. Speelde dat een rol in het proces in Rwanda?
SWINNEN: Het gesprek dat ik de dag van de moord op Ndadaye met Habyarimana had, is een van mijn meest dramatische herinneringen. Hij was buiten zichzelf van woede en vertwijfeling. Hij verweet me dat ik hem altijd pushte om in te zetten op democratie, terwijl net een democratisch verkozen president die voorzichtig aan een ommekeer werkte was vermoord. Hij zei: ‘Denkt u dat ik Arusha nu nog aan de straatstenen verkocht krijg?’
Heeft de moord op Ndadaye in Burundi de basis onder de akkoorden van Arusha weggeslagen?
SWINNEN: De ontevredenheid over de toegevingen was dan al groot. Radio Télévision Libre des Mille Collines was met haar haatcampagne begonnen. De radicalisering was bezig. De tragedie in Burundi heeft dat proces zeker versneld. Niemand verdedigde Arusha op een bevlogen manier, als een kans die gegrepen moest worden. Ik probeerde Habyarimana op een diplomatieke manier duidelijk te maken dat hij de akkoorden beter moest uitleggen, dat er op dat moment geen alternatief was. Dat wij van onze kant het FPR ervan zouden overtuigen om ook een meer vertrouwenwekkend discours te laten horen. Maar dat viel allemaal weg. De haatradio ging steeds feller tekeer. Met nog enkele politieke moorden erbovenop werd het almaar moeilijker om daartegen in te gaan.
De haatradio nam in het bijzonder ook de Belgen op de korrel. Waar kwamen die anti-Belgische gevoelens vandaan?
SWINNEN: Dat was, vermoed ik, een deel van een strategie om de internationale gemeenschap in diskrediet te brengen. De Belgische para’s waren de spil van de Mission des Nations Unies pour l’Assistance au Rwanda (MINUAR), de blauwhelmen die na Arusha naar Rwanda waren gestuurd. Het werd België aangerekend dat het, in tegenstelling tot Frankrijk, in 1990 zijn soldaten al een maand na de inval van het FPR uit het land had teruggetrokken. Bovendien had België de wapenleveringen aan Rwanda stopgezet, hoewel die al met documentair krediet waren betaald. Overal in het land zag je posters van François Mitterrand, de president van het land dat Rwanda ‘niet in de steek had gelaten’. Ik belde nog in oktober 1990 met een kolonel van het Rwandese leger om steun te vragen bij de evacuatie van Belgen uit de stad Gisenyi. ‘Ah,’ zei hij, ‘voor die paar Belgen kun je mij wel bellen. Maar als er tienduizenden Rwandezen worden verjaagd, geven jullie niet thuis.’ En hij gooide de telefoon dicht.
Had Kigali ook niet de indruk dat België meer op de hand van het FPR was?
SWINNEN: Het is juist dat we meer dan andere landen op de bres stonden voor mensenrechten, maar onze diplomatie was zeker niet eenzijdig. Gematigde Hutu’s en Tutsi’s wisten ook dat we voor hen gemakkelijk aanspreekbaar waren. Maar ik herhaal: we waren een schakel om de geloofwaardigheid van de internationale bemoeienis in het land te verzwakken. Ik wil het proces van de internationale gemeenschap niet maken, maar als ik terugblik valt me toch vooral het gebrek aan Europees beleid op. Dat heeft niet alleen ons maar ook de Rwandezen parten gespeeld.
De blauwhelmen die na Arusha naar Rwanda werden gestuurd, moesten ook de aanwezigheid van het FPR in Kigali beschermen. Was het een vergissing van de Belgen om troepen te leveren voor operatie MINUAR?
SWINNEN: Ik was trots op de akkoorden van Arusha, waarvoor we ons zo hadden ingezet. Ik vond het de logica zelf dat België niet met gekruiste armen zou toekijken als die akkoorden werden uitgevoerd. Het was voor mij een kwestie van geloofwaardigheid. We wilden laten zien dat we niet alleen om respect voor de mensenrechten en machtsdeling konden roepen, maar dat we er ook waren als de afspraken op het terrein moesten worden omkaderd. Bovendien: de Verenigde Naties vroegen dat we zouden meedoen, het FPR vroeg het en Habyarimana vroeg het. Wat wilde je meer? We hadden ook troepen met de nodige ervaring in Afrika. Dat die soldaten bij het begin van de genocide en na de moord op tien para’s snel weer werden teruggetrokken, is een ander verhaal.
Bestond daarvoor op dat moment geen alternatief?
SWINNEN: U kunt zich niet voorstellen hoe erg de situatie was. De eerste dag al waren er tien Belgische blauwhelmen en tien Belgische burgers vermoord. Later zouden nog twee Belgen worden gedood. De haatradio ging tekeer: ‘Iedereen moet een Belg voor zijn rekening nemen.’ Om niet te veel de aandacht te trekken en andere Belgen niet in gevaar te brengen, weigerde ikzelf eerst nog bescherming van MINUAR. Mijn vrouw begreep dat niet: onze kinderen waren er ook nog. Willy Claes heeft toen ingegrepen, hij heeft bij VN-secretaris-generaal Boutros Boutros-Ghali afgedwongen dat de blauwhelmen ons zouden beschermen.
Ik had er begrip voor dat het in die dolle hetze nodig was om de Belgische soldaten terug te trekken. Wat ik minder goed begreep, was dat België er vervolgens ook voor pleitte om álle VN-soldaten uit Rwanda weg te halen, om zo zijn eigen houding een beetje te verbloemen. Het punt van Claes was dat hij New York al maanden vroeg om het mandaat van MINUAR te versterken. Hij had gelijk dat het mandaat van de blauwhelmen veel te zwak was. Toen ik terug in Brussel was, stelde ik premier Dehaene voor om toch niet voor een integrale terugtrekking van de VN uit Rwanda te kiezen, maar om bijvoorbeeld in Nairobi op adem te komen, te herorganiseren en met een sterker mandaat voor peacekeeping terug te keren. Dehaene zei: ‘Waarom? Er valt in Rwanda geen peace meer te keepen.’
Weet u wie het vliegtuig van Habyarimana neerschoot?
SWINNEN: Nee. Ik word heel boos als ik eraan denk dat er nooit een officieel internationaal onderzoek is ingesteld. Ik ben een leek in dat vak, maar ik vraag me af of het echt zo moeilijk is om met zekerheid te achterhalen wie die raketten heeft afgevuurd. Als we dat wisten, hadden we nog niet alle antwoorden maar toch alvast een sleutel om weer in andere vertrekken te kijken.
Zou ook zonder die aanslag de genocide toch niet vroeg of laat zijn begonnen?
SWINNEN: Om zo’n vliegtuig in het donker neer te schieten, moet je over middelen en expertise beschikken. Minister van Defensie Leo Delcroix zei destijds in De Zevende Dag dat het de radicale Hutu’s moeten zijn geweest die Habyarimana hebben omgebracht, omdat ze hem zijn laatste toegevingen niet hadden vergeven. Dat is de overheersende mening, maar ik durf niet te zeggen of ze klopt. In alle eerlijkheid, intellectueel en moreel: ik weet het niet. Ik vraag me alleen af waarom we het nog niet weten. Waarom is er niet meer geïnvesteerd in een internationaal onderzoek?
Rwanda laat u niet los. Hoe kijkt u naar de weg die het land sinds 1994 heeft afgelegd?
SWINNEN: Kigali heeft een positieve ontwikkeling doorgemaakt, daar kun je niet naast kijken. Dat begint al op de luchthaven. Met een plastic zak kom je het land niet in, die verdwijnt zonder pardon in een vuilniscontainer. In vergelijking met bijvoorbeeld Kinshasa is Kigali ecologisch een klein wonder. Veel groen, prachtige parken, hoogbouw, vijfsterrenhotels. Geen sigarettenpeukje op de grond. Twee jaar geleden stond Rwanda op de achtste plaats van de landen waar je het snelst een commercieel bedrijf opricht. In een handomdraai voor elkaar. Maar is het allemaal duurzaam?
En democratisch?
SWINNEN: Ik zou er geen bezwaar tegen hebben als mensen in een land zoals Rwanda zelf zouden uitmaken hoe de participatie van de burger aan het bestuur bij hen concreet wordt ingevuld. Of een president al dan niet een derde mandaat kan opnemen, is voor mij niet zo ontzettend belangrijk, zolang iemand die het daar niet mee eens is maar niet meteen voor zijn leven hoeft te vrezen. Ik ben niet tegen een eigen, authentieke vorm van democratie, als dat maar betekent dat meerderheid en minderheid elkaar niet gijzelen. Maar ik vind wel dat we met Rwanda een dialoog over mensenrechten moeten onderhouden. Mensenrechten verdragen minder relativering dan democratie. En over wat er op dat vlak in Rwanda gebeurt, kunnen vragen worden gesteld.
U beschrijft Kigali vandaag als een soort modelstad, maar hoe is het in de rest van het land gesteld?
SWINNEN: Er is niet alleen Kigali DC, er staan nu ook torengebouwen en sterrenhotels in steden zoals Butare en Gisenyi. Er zitten nu zelfs leeuwen in het Akagerapark. Maar Rwanda is het land van de duizend heuvels, en die fonkelende steden staan maar op een tiental daarvan. Daarbuiten, bij de boeren op de 990 andere heuvels, heerst er nog extreme armoede. Rwanda is nog niet helemaal het Singapore van Centraal-Afrika.
DOOR HUBERT VAN HUMBEECK, FOTO’S FRANKY VERDICKT
‘Ik vroeg Dehaene om een sterker mandaat voor peacekeeping. Hij zei: er valt in Rwanda geen peace meer te keepen.’